Centrale Raad van Beroep, 23-12-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3278, 19/1722 ZVW
Centrale Raad van Beroep, 23-12-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3278, 19/1722 ZVW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 23 december 2020
- Datum publicatie
- 29 december 2020
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2020:3278
- Zaaknummer
- 19/1722 ZVW
Inhoudsindicatie
CAK heeft het bezwaar van betrokkene terecht niet-ontvankelijk verklaard. 1) Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar is terecht door de rechtbank niet‑ontvankelijk verklaard. 2) Incidenteel hoger beroep van betrokkene niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van procesbelang. Met hoger beroep kan niet worden bereikt dat een hogere dwangsom wordt verbeurd dan het wettelijk maximum. 3) Kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Dit betekent dat het door betrokkene gestelde tijdstip van indiening van het bezwaarschrift bij de Belastingdienst op 20 juni 2017, niet bepalend is voor de vraag of het bezwaarschrift tijdig is ingediend. Het hoger beroep van CAK op dit punt treft doel. 4) CAK heeft het bezwaarschrift ruimschoots buiten de daarvoor geldende wettelijke termijn van zes weken ontvangen. Termijnoverschrijding niet verschoonbaar. De rechtbank heeft het beroep ten onrechte gegrond heeft verklaard en dat dit besluit ten onrechte is vernietigd. 5) Geen proceskostenvergoeding toe te kennen voor vliegticket omdat niet aannemelijk is gemaakt dat de gemachtigde ten tijde van de zitting bij de rechtbank in Portugal woonde.
Uitspraak
19/1722 ZVW en 19/2668 ZVW
Datum uitspraak: 23 december 2020
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep en het incidenteel hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 28 maart 2019, 18/5079 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
CAK
[betrokkene] te [woonplaats] (Portugal) (betrokkene)
PROCESVERLOOP
CAK heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft [X.] (hierna: gemachtigde) een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
CAK heeft een zienswijze en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2020 door middel van beeldbellen. Appellant of zijn gemachtigde hebben niet deelgenomen aan deze zitting, ondanks te zijn opgeroepen. CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.G.S. Koning en mr. J.M. Nijman.
OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
CAK heeft bij besluit van 11 mei 2017 de definitieve jaarafrekening buitenlandbijdrage Zorgverzekeringswet 2015 vastgesteld op € 1.022,39. Na verrekening van inhoudingen resteert een te betalen bedrag van € 282,89.
Op 25 juni 2018 heeft de gemachtigde aan CAK gemaild dat hij het niet eens is met de jaarafrekening en dat CAK niet heeft beslist op het door hem gemaakte bezwaar en niet heeft gereageerd op de ingebrekestelling.
Op 11 juli 2018 heeft de gemachtigde aan CAK kopieën gemaild van een bezwaarschrift van 20 juni 2017, van een ingebrekestelling van 15 augustus 2017 en van aan CAK geadresseerde enveloppen.
Op de kopie van het bezwaarschrift van 20 juni 2017 is een stempelafdruk geplaatst waarop is vermeld ‘Ingekomen Variabele datum, 20 juni 2017, B/CFD [plaatsnaam 2] , [naam gebouw] ’. Op de kopie van de ingebrekestelling van 15 augustus 2017 is eenzelfde stempelafdruk geplaatst met de datum ‘15 aug. 2017’. Op de kopieën van de enveloppen is als afzender vermeld de naam van betrokkene te [plaatsnaam 1] en zijn stempelafdrukken geplaatst met de tekst: ‘PostNL, 20 juni 2017, [plaatsnaam 2] – [straatnaam] ’ en ‘PostNL, 15 aug 2017, [plaatsnaam 2] – [straatnaam] ’.
Bij brief van 20 juli 2018 heeft CAK aan de gemachtigde verzocht om aan te geven waarom het bezwaarschrift te laat is ingediend.
Op 24 juli 2018 heeft betrokkene beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het door CAK niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar tegen het besluit van 11 mei 2017.
Bij besluit van 2 oktober 2018 (bestreden besluit) heeft CAK het bezwaar tegen het besluit van 11 mei 2017 niet-ontvankelijk verklaard, omdat dit te laat is ingediend en niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar tegen het besluit van 11 mei 2017 niet-ontvankelijk verklaard, het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. De rechtbank heeft CAK opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar tegen het besluit van 11 mei 2017 te nemen, vastgesteld dat CAK een dwangsom verbeurt van € 1.260,- en CAK veroordeeld in de door de gemachtigde gemaakte proceskosten van € 315,-. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen.
Niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar
Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar is op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgens de rechtbank niet‑ontvankelijk. Betrokkene heeft op 24 juli 2018 te vroeg beroep ingesteld, omdat toen nog geen twee weken waren verstreken na de ingebrekestelling van 11 juli 2018.
Tijdigheid bezwaar
De rechtbank heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb mede gericht geacht tegen het bestreden besluit. Dat betekent dat het bestreden besluit op rechtmatigheid wordt getoetst. Het bezwaar tegen het besluit van 11 mei 2017 dat blijkens de op het bezwaarschrift geplaatste ontvangststempel op 20 juni 2017 bij de Belastingdienst in [plaatsnaam 2] (hierna: Belastingdienst) is ingediend, is tijdig omdat de bezwaartermijn van zes weken nog niet was verstreken. Weliswaar was de Belastingdienst niet bevoegd om op het bezwaar te beslissen, maar het tijdstip van indienen aldaar geldt op grond van artikel 6:15, derde lid, van de Awb als tijdstip van indiening. CAK heeft het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft het bestreden besluit daarom vernietigd wegens strijd met artikel 6:7 van de Awb en CAK opgedragen een nieuw inhoudelijk besluit op het bezwaar van 20 juni 2017 te nemen.
Dwangsom
De rechtbank heeft beslist dat CAK een dwangsom van € 1.260,- verbeurt. Gelet op de ingebrekestelling van 11 juli 2018 had CAK op 25 juli 2018 een beslissing op het bezwaar tegen het besluit van 11 mei 2017 moeten nemen. Nu CAK dat eerst op 2 oktober 2018 heeft gedaan en meer dan 42 dagen zijn verstreken, is CAK de maximale dwangsom verschuldigd.
Proceskosten
De rechtbank heeft CAK veroordeeld in de door de gemachtigde gemaakte proceskosten, bestaande uit de kosten voor een retourvlucht [naam vliegveld]-Nederland van € 315,-. Deze kosten zijn niet onredelijk omdat voldoende aannemelijk is dat de gemachtigde in Portugal woont.
In hoger beroep heeft CAK zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. CAK heeft het volgende aangevoerd.
De rechtbank is er ten onrechte van uitgegaan dat betrokkene dan wel zijn gemachtigde op 20 juni 2017 een bezwaarschrift tegen het besluit van 11 mei 2017 bij de Belastingdienst heeft ingediend. De gemachtigde heeft slechts een kopie van het bezwaarschrift overgelegd met daarop een kopie van een stempelafdruk van de Belastingdienst. De Belastingdienst heeft de ontvangst van het bezwaarschrift echter nooit bevestigd en heeft verklaard dat het bezwaarschrift niet in zijn systeem is geregistreerd. De gemachtigde heeft geen bewijs geleverd waaruit blijkt dat tijdig bezwaar is gemaakt.
Verder heeft CAK aangevoerd dat sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht als bedoeld in artikel 6:15, derde lid, van de Awb. Gelet op de in het besluit van 11 mei 2017 opgenomen bezwaarclausule was het voor betrokkene duidelijk dat hij bij CAK bezwaar moest maken. Uit de verklaring van de gemachtigde ter zitting van de rechtbank dat hij bezwaren indient bij de Belastingdienst in [plaatsnaam 2] “omdat hij daar in de buurt woont en dat hij op de hoogte is van de doorzendplicht”, blijkt dat hij er bewust voor heeft gekozen om zijn bezwaar bij de Belastingdienst in te dienen. Dat kan worden aangemerkt als ‘kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht’. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 mei 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BW5287) betekent dit volgens CAK dat het buiten de wettelijke bezwaartermijn ontvangen van het bezwaarschrift door CAK voor rekening en risico van betrokkene moet komen.
CAK heeft ontkend binnen de bezwaartermijn van zes weken een bezwaarschrift tegen het besluit van 11 mei 2017 te hebben ontvangen. CAK heeft eerst op 25 juni 2018 een bezwaarschrift per e-mail ontvangen en dat is te laat.
CAK heeft tegen de aangevallen uitspraak verder aangevoerd ten onrechte te zijn veroordeeld in de door de gemachtigde gemaakte reiskosten voor een retourvlucht [naam vliegveld]‑Nederland, omdat niet aannemelijk is dat de gemachtigde in Portugal woont.
In verweer is namens betrokkene aangevoerd dat hij tijdig bezwaar heeft gemaakt. Betrokkene heeft op 20 juni 2017 binnen de bezwaartermijn van zes weken bij zowel CAK als de Belastingdienst bezwaar gemaakt tegen het besluit van 11 mei 2017. Hij heeft de verzending van het bezwaarschrift op 20 juni 2017 naar zowel CAK als de Belastingdienst aannemelijk gemaakt. De verzending naar CAK blijkt uit de op de enveloppe door PostNL geplaatste stempelafdruk van 20 juni 2017. De ontvangst van het bezwaarschrift door de Belastingdienst in [plaatsnaam 2] blijkt uit de door de Belastingdienst op het bezwaarschrift geplaatste stempelafdruk van 20 juni 2017.
Namens betrokkene is verder aangevoerd dat de Belastingdienst de ontvangst van het bezwaarschrift op 20 juni 2017 nooit heeft ontkend, maar slechts heeft aangegeven dat de stukken niet traceerbaar zijn. Ook is aangevoerd dat CAK de ontvangst van het bezwaarschrift op ongeloofwaardige wijze heeft ontkend.
Namens betrokkene is bestreden dat het bezwaarschrift bewust, bij herhaling en met opzet is ingediend bij een kennelijk onbevoegd bestuursorgaan. Betrokkene wacht af met het maken van bezwaar totdat hij of de gemachtigde naar Nederland gaat. Omdat zij niet weten waar het dichtstbijzijnde CAK-kantoor is, wordt - zoals ook eerder is gedaan - het bezwaar bij het dichtstbijzijnde bestuursorgaan, de Belastingdienst in [plaatsnaam 2] , ingeleverd. Daarnaast heeft de gemachtigde er bewust voor gekozen om het bezwaarschrift aantoonbaar via PostNL naar CAK te versturen.
Over de proceskosten is aangevoerd dat de rechtbank CAK terecht in de kosten van het vliegticket van € 315,- heeft veroordeeld, omdat de gemachtigde zijn residentie in Portugal heeft en het adres in Nederland ( [plaatsnaam 1] ) alleen als briefadres wordt gebruikt. Ter onderbouwing heeft hij een verklaring van een Portugese instantie van 28 mei 2019 ingezonden.
Incidenteel hoger beroep
Namens betrokkene is in incidenteel hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft vastgesteld dat CAK de ingebrekestelling tegen het uitblijven van een beslissing op zijn bezwaar tegen het besluit van 11 mei 2017 eerst op 11 juli 2018 heeft ontvangen. Hij heeft de ingebrekestelling eerder en wel op 15 augustus 2017 bij zowel CAK als de Belastingdienst ingediend.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Beoordeling van het incidenteel hoger beroep (19/2668 ZVW)
De Raad ziet zich, ambtshalve, gesteld voor de vraag of betrokkene voldoende procesbelang heeft bij een beoordeling van zijn incidenteel hoger beroep. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 18 september 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1874) is eerst sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang.
Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit.
Op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan, voor zover hier van belang, het beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft meegedeeld dat het in gebreke is.
Ingevolge artikel 4:17, eerste lid, van de Awb verbeurt het bestuursorgaan, indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, voor ten hoogste 42 dagen aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is. Ingevolge artikel 4:17, derde lid, van de Awb is de eerste dag waarover de dwangsom is verschuldigd, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen. Uit artikel 7:14 van de Awb volgt dat artikel 4:17 van de Awb ook van toepassing is op een beslissing op bezwaar. Dit betekent dat ook indien een beslissing op bezwaar niet tijdig wordt gegeven, een dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb wordt verbeurd.
De Raad stelt vast dat de rechtbank heeft geoordeeld dat CAK, in verband met het te laat beslissen op het bezwaar tegen het besluit van 11 mei 2017, de maximale dwangsom van € 1.260,- verbeurt. Ook als de Raad in hoger beroep tot het oordeel zou komen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat betrokkene CAK eerder dan 11 juli 2018, namelijk op 15 augustus 2017, in gebreke heeft gesteld voor het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar tegen het besluit van 11 mei 2017, kan met het hoger beroep niet worden bereikt dat een hogere dwangsom wordt verbeurd dan het wettelijk maximum. Onder deze omstandigheden kan een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgrond dat betrokkene CAK eerder dan op 11 juli 2018 in gebreke heeft gesteld, niet leiden tot het daarmee kennelijk beoogde resultaat, het aan CAK opleggen van een hogere dwangsom. Dit betekent dat het incidenteel hoger beroep van betrokkene niet-ontvankelijk wordt verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.
Beoordeling van het hoger beroep van CAK (19/1722 ZVW)
Wettelijk kader
Op grond van artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet‑ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Op grond van artikel 6:15, eerste lid, van de Awb wordt, indien het bezwaarschrift wordt ingediend bij een onbevoegd bestuursorgaan, het, nadat daarop de datum van ontvangst is aangetekend, zo spoedig mogelijk doorgezonden aan het bevoegde orgaan. Op grond van artikel 6:15, derde lid, van de Awb is het tijdstip van indiening bij het onbevoegde orgaan bepalend voor de vraag of het bezwaarschrift tijdig is ingediend, behoudens in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht.
Rechtsvraag
In geschil is of de rechtbank juist heeft geoordeeld dat betrokkene tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 11 mei 2017.
Indiening bezwaarschrift bij Belastingdienst. Kennelijk onredelijk gebruik procesrecht
Als zou moeten worden aangenomen dat door of namens betrokkene op 20 juni 2017 bij de Belastingdienst een bezwaarschrift is afgegeven tegen het besluit van CAK van 11 mei 2017, moet de vraag worden beantwoord of het tijdstip van indiening bij de Belastingdienst in dit geval bepalend is voor de vraag of tijdig bezwaar is gemaakt. Uit artikel 6:15, derde lid, van de Awb volgt dat dit niet het geval is in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht.
Het besluit van 11 mei 2017 vermeldt dat tegen dat besluit bij CAK bezwaar kan worden gemaakt. Desondanks heeft de gemachtigde er voor gekozen om – naar hij stelt op 20 juni 2017 – een bezwaarschrift af te geven bij de Belastingdienst, een kennelijk onbevoegd bestuursorgaan. Uit de stukken blijkt dat dit een bewuste keuze van de gemachtigde is geweest en dat hij bezwaarschriften vaker gemakshalve bij het voor hem dichtstbijzijnde Belastingkantoor afgeeft omdat dit om de hoek zit en het kantoor van CAK niet. Verder heeft de gemachtigde verklaard dat het geen optie is om post vanuit Portugal aangetekend te verzenden. Betrokkene stuurt de post naar zijn gemachtigde en vervolgens gaat er een kopie naar de Belastingdienst en CAK. Dat de gemachtigde niet weet bij welk CAK-kantoor hij moet zijn om zijn bezwaarschrift in te dienen, acht de Raad onaannemelijk. In het besluit van 11 mei 2017 is vermeld dat bezwaar kan worden gemaakt bij CAK. De rechtsmiddelvoorlichting in dit besluit vermeldt ook het bezoekadres en het postadres (antwoordnummer) van CAK en verwijst daarnaast naar de website van CAK en een telefoonnummer en naar de mogelijkheid om bezwaar te maken bij CAK met een bezwaarformulier. Bovendien blijkt uit de verklaring van de gemachtigde dat hij stelt op 20 juni 2017 eveneens een bezwaarschrift naar CAK te hebben gestuurd en dat hij dus wel degelijk wist dat hij bij CAK als bevoegd bestuursorgaan bezwaar tegen het besluit van 11 mei 2017 moest maken.
Onder deze omstandigheden is de Raad van oordeel dat sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht als bedoeld in artikel 6:15, derde lid, van de Awb. Dit betekent dat het door betrokkene gestelde tijdstip van indiening van het bezwaarschrift bij de Belastingdienst op 20 juni 2017, niet bepalend is voor de vraag of het bezwaarschrift tijdig is ingediend. Het hoger beroep van CAK op dit punt treft doel.
Indiening bezwaarschrift bij CAK
Niet in geschil is dat het besluit van 11 mei 2017 door CAK op die datum aan betrokkene is toegezonden en dat hij dat besluit heeft ontvangen. Dit betekent dat de bezwaartermijn is gaan lopen op 12 mei 2017 en is geëindigd op 22 juni 2017. Partijen zijn verdeeld over de vraag of betrokkene het bezwaarschrift op 20 juni 2017 binnen de bezwaartermijn van zes weken bij CAK heeft ingediend.
Volgens vaste rechtspraak is, in een geval waarin een bestuursorgaan stelt een bezwaarschrift niet te hebben ontvangen, de enkele stelling dat het bezwaarschrift ter post is bezorgd of bij een bestuursorgaan is afgegeven, onvoldoende om aannemelijk te maken dat het bezwaarschrift is verzonden of afgegeven. Het is in dat geval aan degene die stelt het bezwaarschrift te hebben verzonden of afgegeven om concreet en verifieerbaar aannemelijk te maken dat hij het geschrift ter post heeft bezorgd dan wel bij een kantoor van het bestuursorgaan heeft afgegeven, bijvoorbeeld met verklaringen van getuigen.
Met de overgelegde kopie van een aan CAK geadresseerde enveloppe met een datumstempel van PostNL van 20 juni 2017 heeft betrokkene niet aannemelijk gemaakt dat hij het bezwaarschrift op 20 juni 2017 per post heeft verzonden naar CAK.
Ingevolge artikel 8:31 van de Awb kan de bestuursrechter, indien een partij niet voldoet aan de verplichting om te verschijnen, daaruit de gevolgtrekkingen maken die hem geraden voorkomen.
De gemachtigde is opgeroepen om op de zitting van 28 oktober 2020 te verschijnen, maar is daar zonder opgaaf van redenen niet verschenen. Daardoor heeft hij niet kunnen verklaren hoe het mogelijk is dat hij kan beschikken over een enveloppe met daarop een stempelafdruk van 20 juni 2017 van PostNL. Ook is het op zijn minst gezegd opmerkelijk dat de gemachtigde pas op 25 juni 2018 bij CAK navraag heeft gedaan naar het door hem beweerdelijk op 20 juni 2017 bij CAK ingediende bezwaarschrift. Verder bestaan ernstige twijfels aan de echtheid van de stempelafdruk van PostNL. In dit verband is van belang dat de gemachtigde eerder valselijk opgemaakte documenten heeft gebruikt (zie de uitspraken van de Raad van 1 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2488 en 4 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1691) en dat uit rechtspraak blijkt van een vast patroon dat de gemachtigde problemen stelt te ondervinden bij het (tijdig) indienen van stukken (2 april 2019, ECLI:NL:RBNHO:2019:2635, 16 augustus 2019, ECLI;NL:RBAMS:2019:6046, 7 juli 2020, ECLI:NLGHAMS:2020:1958). Gelet hierop moet het voor uiterst ongeloofwaardig worden gehouden dat de gemachtigde het bezwaarschrift van betrokkene gericht aan CAK, op 20 juni 2017 ter post heeft bezorgd en de daarvoor gegeven verklaringen leugenachtig.
Wat hiervoor is overwogen betekent dat er van moet worden uitgegaan dat CAK het bezwaarschrift eerst op 11 juli 2018 heeft ontvangen, ruimschoots buiten de daarvoor geldende wettelijke termijn van zes weken. Niet is gebleken dat deze termijnoverschrijding verschoonbaar is. CAK heeft het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 11 mei 2017 bij beslissing op bezwaar van 2 oktober 2018 dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard. Dit betekent dat de rechtbank het beroep tegen het besluit van 2 oktober 2018 ten onrechte gegrond heeft verklaard en dat dit besluit ten onrechte is vernietigd.
Proceskosten
Over de vergoeding van de kosten van de retourvlucht [naam vliegveld]-Nederland volgt de Raad het standpunt van CAK. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, bestaat geen reden hiervoor een proceskostenvergoeding toe te kennen omdat niet aannemelijk is gemaakt dat de gemachtigde ten tijde van de zitting bij de rechtbank, op 26 februari 2019, in Portugal woonde. Met de in hoger beroep ingestuurde verklaring van een Portugese instantie van 28 mei 2019, waarin is vermeld dat de gemachtigde op dat moment zijn residentie had in [plaatsnaam 3], heeft hij dat niet aannemelijk gemaakt, reeds omdat niet duidelijk is op grond van welke maatstaven deze verklaring is afgegeven. Daarnaast wijst de Raad er op dat de gemachtigde in beroep en hoger beroep een Nederlands adres heeft gebruikt en dat hij heeft verklaard dat hij stukken afgeeft bij het Belastingkantoor, omdat dit bij hem “om de hoek” is.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het incidenteel hoger beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard, dat het hoger beroep van CAK slaagt en dat de aangevallen uitspraak, behoudens de bepaling over het verbeuren van de dwangsom van € 1.260,-, wordt vernietigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep:
- -
-
vernietigt de aangevallen uitspraak met uitzondering van de bepaling over de dwangsom;
- -
-
verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond;
- -
-
verklaart het incidenteel hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en R.M. van Male als leden, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2020.
(getekend) J.P.A. Boersma
(getekend) D.S. Barthel