Home

Centrale Raad van Beroep, 16-03-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:684, 16-7502 AOW-W

Centrale Raad van Beroep, 16-03-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:684, 16-7502 AOW-W

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
16 maart 2020
Datum publicatie
19 maart 2020
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2020:684
Zaaknummer
16-7502 AOW-W

Inhoudsindicatie

De wrakingskamer beslist, zonder het verzoek voor te leggen aan een andere wrakingskamer, dat het verzoek om wraking van de wrakingskamer niet in behandeling wordt genomen. Op grond van artikel 8:18, derde lid, van de Awb en artikel 5, eerste lid, van de Wrakingsregeling bestuursrechterlijke colleges beslist de wrakingskamer zo spoedig mogelijk. Daarbij wordt opgemerkt dat de ruime termijn die in dit geval sinds de indiening van het wrakingsverzoek is verstreken mede is veroorzaakt doordat een eerdere behandeling ter zitting op verzoek van verzoeker is uitgesteld teneinde zich van rechtsbijstand te kunnen voorzien. Verzoek niet-ontvankelijk verklaard. Verzoeker heeft met de indiening van het wrakingsverzoek gewacht tot 15 januari 2020. Het feit dat verzoeker nog niet beschikte over een proces-verbaal van de zitting rechtvaardigt niet dat hij tot dit moment heeft gewacht met de indiening van het wrakingsverzoek. Gelet hierop moet worden geoordeeld dat hij zijn verzoek niet heeft ingediend zodra die omstandigheden hem bekend zijn geworden en dus niet heeft gehandeld zoals voorgeschreven in artikel 8:16, eerste lid, van de Awb. Er bestaat aanleiding te bepalen dat een volgend verzoek wegens misbruik van het wrakingsmiddel niet in behandeling wordt genomen.

Uitspraak

16/7502 AOW-W

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Beslissing op het verzoek om wraking gedaan door

[verzoeker] (verzoeker)

Datum uitspraak: 16 maart 2020

PROCESVERLOOP

Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 25 november 2016, 16/4390 AOW, in het geding tussen verzoeker en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb).

Op 28 november 2019 heeft mr. A.H. van Dalen-van Bekkum (behandelend rechter) de zaak van verzoeker ter zitting behandeld.

Bij brief van 15 januari 2020 heeft verzoeker de behandelend rechter gewraakt.

De behandelend rechter heeft bij brief van 27 januari 2020 op het wrakingsverzoek gereageerd en meegedeeld niet in de wraking te berusten.

Verzoeker en de behandelend rechter zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van de Raad op 9 maart 2020. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door

mr. N. Schuerman, advocaat. De behandelend rechter is, zoals aangekondigd, niet verschenen.

Na het sluiten van het onderzoek heeft verzoeker verzocht om wraking van de wrakingskamer.

OVERWEGINGEN

Het verzoek om wraking van de wrakingskamer

1. Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

2. Uitgangspunt is dat een gewraakte rechter in het algemeen geen recht mag spreken in – kort gezegd – zijn eigen (wrakings)zaak. Op dat uitgangspunt steunt artikel 8:18, eerste lid, van de Awb, dat bepaalt dat een verzoek om wraking wordt behandeld door een meervoudige kamer waarin de rechter wiens wraking is verzocht, geen zitting heeft.

3. Een redelijke wetsuitleg brengt echter mee dat als sprake is van een opeenstapeling van wrakingsverzoeken doordat eerst de zittingsrechter en vervolgens de leden van de wrakingskamer worden gewraakt, de wrakingskamer, mede ter voorkoming van ongerechtvaardigd oponthoud, in geval van evident misbruik van recht, het verzoek om wraking buiten behandeling kan laten zonder dat de zaak in handen van een andere wrakingskamer wordt gesteld. Artikel 8:18, eerste lid, van de Awb staat daaraan niet in de weg. Dat voorschrift is alleen van toepassing indien sprake is van een verzoek dat kan worden aangemerkt als een wrakingsverzoek in de zin van artikel 8:15 van de Awb (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1770, rechtsoverweging 4.7 en de beslissing van de Raad van 19 november 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3747, rechtsoverweging 2).

4. Verzoeker heeft ter zitting op 9 maart 2020 zijn verzoek om wraking van de behandelend rechter kunnen toelichten en daarvan ook gebruik gemaakt. Verzoeker en zijn gemachtigde hebben het woord gevoerd en vragen van de leden van de wrakingskamer beantwoord. Deze vragen betroffen het tijdsverloop tussen de zitting van 28 november 2019 en de indiening van het verzoek om wraking van de behandelend rechter. De voorzitter heeft vervolgens het onderzoek gesloten en meegedeeld dat de beslissing op het verzoek wordt gedaan op 16 maart 2020. Bij e-mail van 11 maart 2020 heeft verzoeker verzocht om toezending van het proces-verbaal van de zitting van 9 maart 2020. Hij heeft daarin niet aangegeven waarom hij dit wil hebben. Evenmin heeft verzoeker opmerkingen gemaakt over wat besproken is op de zitting of klachten geuit over het verloop van de zitting. Hij heeft verzocht het proces-verbaal voor 13 maart 2020 naar zijn privé e-mailadres te sturen.Bij e-mail van 12 maart 2020 heeft verzoeker verzocht de uitspraak op het wrakingsverzoek uit te stellen, omdat hij eerst het proces-verbaal van de zitting wil bestuderen. Bij e-mail van 13 maart 2020 heeft verzoeker de wrakingskamer gewraakt. Hij heeft daartoe aangevoerd dat hij volgens de algemene wrakingsregels mag rekenen op een uitspraaktermijn van minimaal veertien dagen na de zitting, dat de wrakingskamer met het uitblijven van een reactie op zijn verzoek om toezending van het proces-verbaal aangeeft dat het wrakingsverzoek er feitelijk niet doe doet, gelet op het standpunt van de wrakingskamer tijdens de zitting dat verzoeker niet heeft voldaan aan het bepaalde in artikel 8:16 van de Awb. Verzoeker acht dit uitermate vooringenomen, reden waarom hij de wrakingskamer wraakt. Hij heeft aangekondigd de wrakingsgronden op korte termijn in te dienen.

5. Uit de onder 4 geschetste gang van zaken volgt dat verzoeker met zijn verzoek om wraking van de wrakingskamer evident misbruik van recht maakt en dat dit verzoek niet valt aan te merken als een wrakingsverzoek als bedoeld in artikel 8:15 van de Awb. Uit het niet binnen één of twee dagen geven van een reactie op zijn ongemotiveerde verzoek om toezending van het proces-verbaal van de zitting kan geen vooringenomenheid worden afgeleid van de (leden van de) wrakingskamer met betrekking tot het verzoek om wraking van de behandelend rechter of een objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor bij verzoeker. Ditzelfde geldt voor de vragen die door de leden van de wrakingskamer zijn gesteld over het tijdsverloop tussen de zitting van 28 november 2019 en het indienen van het verzoek om wraking van de behandelend rechter, welke vragen gesteld dienden te worden in het licht van de eisen van artikel 8:16 van de Awb. Ook uit de aangekondigde termijn van een week om te beslissen op het wrakingsverzoek kan geen vooringenomenheid of een objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor worden afgeleid. Op grond van artikel 8:18, derde lid, van de Awb en artikel 5, eerste lid, van de Wrakingsregeling bestuursrechterlijke colleges beslist de wrakingskamer zo spoedig mogelijk. Daarbij wordt opgemerkt dat de ruime termijn die in dit geval sinds de indiening van het wrakingsverzoek is verstreken mede is veroorzaakt doordat een eerdere behandeling ter zitting op verzoek van verzoeker is uitgesteld teneinde zich van rechtsbijstand te kunnen voorzien. Het voorgaande betekent dat de wrakingskamer, zonder het verzoek voor te leggen aan een andere wrakingskamer, beslist dat het verzoek om wraking van de wrakingskamer niet in behandeling wordt genomen.

Het verzoek om wraking van de behandelend rechter

6. In wat verzoeker in zijn onder 4 genoemde e-mails heeft aangevoerd wordt geen aanleiding gezien het onderzoek te heropenen.

7. Uit artikel 8:16, eerste lid, van de Awb volgt dat het verzoek om wraking moet worden ingediend zodra de feiten of omstandigheden die aanleiding zijn voor het wrakingsverzoek aan de verzoeker bekend zijn geworden.

8. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij tijdens de behandeling van zijn zaak ter zitting de indruk heeft gekregen dat de behandelend rechter het dossier niet voldoende kende en dat zij voor de behandeling onvoldoende tijd wilde nemen. Ook zou zij ter zitting vooringenomen en geërgerd hebben gereageerd jegens verzoeker. Daarnaast heeft verzoeker aangevoerd dat het onbegrijpelijk is dat de behandelend rechter uitspraak ging doen, ondanks de door haar ter zitting verkregen toezegging van de gemachtigde van de Svb om contact op te nemen met de Belastingdienst over de schuldig nalatig verklaring over de jaren 2006 en 2008.

9. Verzoeker was zelf ter zitting van 28 november 2019 aanwezig en werd bijgestaan door zijn toenmalige advocaat mr. C.S. Schuurink. Hij heeft, blijkens het proces-verbaal van die zitting, geen klachten geuit over de wijze waarop zijn zaak door de behandelend rechter is behandeld.

10. Blijkens het proces-verbaal van de zitting heeft de behandelend rechter op een vraag van verzoeker om te wachten op het antwoord van de Svb in verband met het toegezegde nadere contact met de Belastingdienst, aangegeven dat niet te zullen doen omdat de kwestie die besproken zou moeten worden met de Belastingdienst buiten de strekking van dit geding valt. De behandelend rechter heeft het onderzoek ter zitting gesloten en aangegeven dat op 9 januari 2020 uitspraak zou worden gedaan. Naar het oordeel van de wrakingskamer kan uit deze mededelingen, die zonder voorbehoud zijn gedaan, niet iets anders worden afgeleid dan dat het antwoord van de Svb niet zou worden afgewacht en niet meer bij de beoordeling van het voorliggende geschil zou worden betrokken.

11. Verzoeker was gelet op hetgeen onder 9 en 10 is overwogen na afloop van de zitting van 28 november 2019 bekend met de door hem aangevoerde omstandigheden. Desondanks heeft hij met de indiening van het wrakingsverzoek gewacht tot 15 januari 2020. Het feit dat verzoeker nog niet beschikte over een proces-verbaal van de zitting rechtvaardigt niet dat hij tot dit moment heeft gewacht met de indiening van het wrakingsverzoek. Gelet hierop moet worden geoordeeld dat hij zijn verzoek niet heeft ingediend zodra die omstandigheden hem bekend zijn geworden en dus niet heeft gehandeld zoals voorgeschreven in artikel 8:16, eerste lid, van de Awb.

12. Wat hiervoor is overwogen betekent dat het verzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

13. Artikel 8:18, vierde lid, van de Awb bepaalt dat de bestuursrechter in geval van misbruik kan bepalen dat een volgend verzoek niet in behandeling wordt genomen en het vijfde lid van dit artikel bepaalt dat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel openstaat.

14. Gelet op het onder 5 gegeven oordeel bestaat er aanleiding te bepalen dat een volgend verzoek wegens misbruik van het wrakingsmiddel niet in behandeling wordt genomen.

15. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

- neemt het verzoek om wraking van de wrakingskamer niet in behandeling;

- verklaart het verzoek om wraking van de behandelend rechter niet-ontvankelijk;

- bepaalt dat een volgend verzoek om wraking in dit hoger beroep niet in behandeling wordt genomen.

Deze beslissing is gegeven door E. Dijt als voorzitter en T. Dompeling en G.A.J. van den Hurk als leden, in tegenwoordigheid van R.I.S. van Haaren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2020.

(getekend) E. Dijt

(getekend) R.I.S. van Haaren