Home

Centrale Raad van Beroep, 14-07-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1702, 19/4811 ZW

Centrale Raad van Beroep, 14-07-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1702, 19/4811 ZW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
14 juli 2021
Datum publicatie
19 juli 2021
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2021:1702
Zaaknummer
19/4811 ZW

Inhoudsindicatie

De Raad volgt betrokkene niet in haar betoog dat de onder 4.1 geformuleerde uitzondering op de hoofdregel niet op haar van toepassing is. Betrokkene is na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen immers blijvend ongeschikt gebleven voor haar oude werk en heeft nadien niet in enig ander werk hervat. Het Uwv heeft terecht gewezen op de vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van 24 februari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:740) dat in zo’n geval als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van de aanspraak op een uitkering ingevolge de Wet WIA, waarbij de geschiktheid voor ten minste één van de eerder bij de WIA-beoordeling geselecteerde functies voldoende is om een hersteldverklaring te dragen. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld is daarbij niet vereist dat de nog geschikt bevonden functie (ten minste) de urenomvang heeft van de laatst verrichte arbeid. De laatst verrichte arbeid vormt in zo’n situatie immers niet langer de maatstaf. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep van het Uwv slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking. De devolutieve werking van het hoger beroep brengt met zich dat de Raad vervolgens de door de rechtbank onbesproken gelaten geschiktheid van betrokkene voor de deelfunctie medewerker div (docum. inf.voorziening) moet beoordelen. Partijen hebben met deze wijze van afdoening ingestemd. Er bestaat geen aanleiding het medisch onderzoek door de artsen van het Uwv onzorgvuldig te achten. Er is geen reden om aan te nemen dat aspecten van de medische toestand van betrokkene zijn gemist. De Raad ziet evenmin aanleiding te twijfelen aan het standpunt van het Uwv dat betrokkene op de datum in geding geschikt is voor de deelfunctie van medewerker div (docum. inf.voorziening) (functienummer 9011.0092.003 binnen SBCcode 315133). Betrokkene heeft haar standpunt, dat zij ten gevolge van haar psychische en lichamelijke klachten verdergaand beperkt dient te worden geacht en daarom niet in staat is de genoemde functie te verrichten, niet met (nieuwe) medische stukken onderbouwd. Gelet op de overwegingen zal de Raad, doende wat de rechtbank zou behoren te doen, het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren.

Uitspraak

Datum uitspraak: 14 juli 2021

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 31 oktober 2019, 18/7499 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

[betrokkene] (betrokkene)

PROCESVERLOOP

Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld en een schriftelijke vraagstelling van de Raad beantwoord.

Namens betrokkene heeft mr. J.P. Sanchez Montoto, advocaat, een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juni 2021. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer. Betrokkene heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Sanchez Montoto.

OVERWEGINGEN

1.1.

Betrokkene was werkzaam als cateringmedewerker voor 32,50 uur per week toen zij zich op 24 september 2015 ziek meldde. Bij besluit van 23 augustus 2017 heeft het Uwv vastgesteld dat betrokkene, aansluitend op de aan haar toegekende uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) na afloop van de voorgeschreven wachttijd met ingang van 21 september 2017, geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De maatgevende arbeid, cateringmedewerker, werd ongeschikt geacht voor betrokkene. Betrokkene werd met haar beperkingen wel in staat geacht de functies productiemedewerker (samenstellen van producten) (SBC-code 111180), wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur (SBC-code 267050) en administratief medewerker (document scannen) (SBC-code 315133) te vervullen. Bij beslissing op bezwaar van 9 juli 2018 heeft het Uwv het bezwaar van betrokkene tegen de weigering van de WIA-uitkering ongegrond verklaard. Het hiertegen gerichte beroep van betrokkene is ongegrond verklaard bij uitspraak van de rechtbank Den Haag van 26 maart 2019. Hiertegen heeft betrokkene geen hoger beroep ingesteld.

1.2.

Betrokkene heeft zich op 23 mei 2018 opnieuw ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Op dat moment ontving zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Op 17 juli 2018 heeft zij het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft betrokkene per 23 juli 2018 geschikt geacht voor de functie administratief medewerker (document scannen) met SBC-code 315133. Het Uwv heeft bij besluit van 20 juli 2018 vastgesteld dat betrokkene per 23 juli 2018 geen recht meer heeft op ziekengeld op grond van de ZW. Een arts bezwaar en beroep en een verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben in een rapport van 11 oktober 2018 geconcludeerd dat voor betrokkene een urenbeperking dient te worden aangenomen. Met inachtneming van die urenbeperking is betrokkene geschikt geacht voor de eerder geselecteerde deelfunctie medewerker div (docum. inf.voorziening) met functienummer 9011.0092.003 binnen de SBC-code 315133, die een urenomvang van 16 uur per week heeft. Bij besluit van 17 oktober 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door betrokkene tegen het besluit van 20 juli 2018 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

2.1.

De rechtbank heeft het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opdracht gegeven een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van haar uitspraak. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat als maatstaf arbeid voor betrokkene heeft te gelden (ten minste één van) de bij de WIA-beoordeling geselecteerde functies en dat de functie waarvoor betrokkene geschikt wordt geacht één enkele functie kan zijn die binnen de in het kader van de WIA geselecteerde functiecode valt. De rechtbank is echter van oordeel dat het Uwv een bij de WIA-beoordeling geselecteerde functie niet als maatstaf arbeid kan hanteren als deze functie niet (ten minste) de urenomvang heeft van het door betrokkene laatst verrichte werk van 32,50 uur per week. Dit is een logisch uitvloeisel van het arbeidsongeschiktheidscriterium van de ZW, waarbij immers wordt beoordeeld of de laatst verrichte arbeid in medisch opzicht passend is, en wel in de omvang zoals deze laatstelijk voor de ziekmelding werd verricht. Een andere uitleg zou ertoe leiden dat de maatgevende arbeid van betrokkene in omvang halveert, waarvoor de rechtbank geen steun vindt in wet- en regelgeving of rechtspraak. Van ongeschiktheid in de zin van de ZW is sprake als betrokkene medisch gezien niet in staat is (ten minste één van) de aan haar in het kader van de WIA-beoordeling voorgehouden functies in de volle urenomvang van 32 (lees: 32,50) uur te vervullen. Dat is volgens de rechtbank het geval, nu in het rapport van de verzekeringsartsen bezwaar en beroep van 11 oktober 2018 een urenbeperking is aangenomen, zodat vaststaat dat betrokkene de geduide functies, waaronder die van medewerker div (docum. inf.voorziening) met functienummer 9011.0092.003 binnen de SBC-code 315133, slechts parttime kan vervullen. Naar het oordeel van de rechtbank wordt de hersteldverklaring in het geval van betrokkene daarom niet gedragen door de geschiktheid voor één van de eerder voor betrokkene geselecteerde functies.

3.1.

In hoger beroep heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat de in de rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van 15 januari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:35) aangenomen uitzonderingsregel – dat van ongeschiktheid in de zin van de ZW geen sprake is indien de verzekerde geschikt is voor ten minste één van de in het kader van de Wet WIA geselecteerde functies – ook geldt in een geval waarin de geselecteerde functie waarvoor de verzekerde nog geschikt is bevonden niet (ten minste) dezelfde urenomvang heeft als de werkzaamheden die laatstelijk zijn verricht. Ter zitting heeft het Uwv desgevraagd verklaard dat voor betrokkene per 23 juli 2018 (datum in geding) een urenbeperking van 16 uur per week dient te worden aangenomen, op grond waarvan betrokkene geschikt is te achten voor de deelfunctie medewerker div (docum. inf.voorziening) met diezelfde urenomvang, en dat de geschiktheid voor die deelfunctie de hersteldverklaring per die datum kan dragen.

3.2.

Betrokkene heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Ter zitting heeft de gemachtigde van betrokkene zich aanvullend op het standpunt gesteld dat voor betrokkene de onder 3.1 genoemde uitzonderingsregel niet geldt, nu niet vaststaat dat zij blijvend ongeschikt is gebleven voor de werkzaamheden die zij laatstelijk heeft verricht. Zij sluit zich verder aan bij het oordeel van de rechtbank dat zij, gelet op de aangenomen urenbeperking van 16 uur per week, de (eerder) voor haar geselecteerde functies niet in de oorspronkelijke urenomvang van 32,50 uur per week kan vervullen, zodat de hersteldverklaring niet kan worden gedragen door de geschiktheid voor een van die functies.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder ‘zijn arbeid’ verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van de aanspraak van de verzekerde op een uitkering op grond van de Wet WIA. Van ongeschiktheid in de zin van de ZW is geen sprake indien de verzekerde geschikt is voor ten minste één van de functies die aan hem zijn voorgehouden bij de laatste vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA.

4.2.

De Raad volgt betrokkene niet in haar betoog dat de onder 4.1 geformuleerde uitzondering op de hoofdregel niet op haar van toepassing is. Betrokkene is na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen immers blijvend ongeschikt gebleven voor haar oude werk en heeft nadien niet in enig ander werk hervat. Het Uwv heeft terecht gewezen op de vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van 24 februari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:740) dat in zo’n geval als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van de aanspraak op een uitkering ingevolge de Wet WIA, waarbij de geschiktheid voor ten minste één van de eerder bij de WIA-beoordeling geselecteerde functies voldoende is om een hersteldverklaring te dragen. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld is daarbij niet vereist dat de nog geschikt bevonden functie (ten minste) de urenomvang heeft van de laatst verrichte arbeid. De laatst verrichte arbeid vormt in zo’n situatie immers niet langer de maatstaf. Dat de hersteldverklaring in het geval van betrokkene is gebaseerd op een (deel)functie die een lagere urenomvang kent dan de laatstelijk verrichte arbeid, staat aan een hersteldverklaring daarom niet in de weg. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep van het Uwv slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking.

4.3.

De devolutieve werking van het hoger beroep brengt met zich dat de Raad vervolgens de door de rechtbank onbesproken gelaten geschiktheid van betrokkene voor de deelfunctie medewerker div (docum. inf.voorziening) moet beoordelen. Partijen hebben met deze wijze van afdoening ingestemd.

4.4.

Er bestaat geen aanleiding het medisch onderzoek door de artsen van het Uwv onzorgvuldig te achten. De artsen hebben betrokkene gezien, het dossier bestudeerd, psychisch en lichamelijk onderzoek verricht en de aanwezige (medische) informatie bij hun beoordeling betrokken. Er is geen reden om aan te nemen dat aspecten van de medische toestand van betrokkene zijn gemist. De Raad ziet evenmin aanleiding te twijfelen aan het standpunt van het Uwv dat betrokkene op de datum in geding geschikt is voor de deelfunctie van medewerker div (docum. inf.voorziening) (functienummer 9011.0092.003 binnen SBCcode 315133). In deze deelfunctie wordt de voor betrokkene geldende urenbeperking van 16 uur per week niet overschreden. Betrokkene heeft haar standpunt, dat zij ten gevolge van haar psychische en lichamelijke klachten verdergaand beperkt dient te worden geacht en daarom niet in staat is de genoemde functie te verrichten, niet met (nieuwe) medische stukken onderbouwd.

5. Gelet op 4.3 en 4.4 zal de Raad, doende wat de rechtbank zou behoren te doen, het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren.

6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

-

vernietigt de aangevallen uitspraak;

-

verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt als voorzitter en E.J.J.M. Weyers en

C.M. Georgiades als leden, in tegenwoordigheid van V.M. Candelaria als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2021.

(getekend) E. Dijt

(getekend) V.M. Candelaria