Centrale Raad van Beroep, 20-07-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1809, 19/1665 PW
Centrale Raad van Beroep, 20-07-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1809, 19/1665 PW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 20 juli 2021
- Datum publicatie
- 2 augustus 2021
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2021:1809
- Zaaknummer
- 19/1665 PW
Inhoudsindicatie
Niet gemelde gokactiviteiten. Online gokken naar voetbalwedstrijden. Herzien/intrekken bijstand. Terugvordering. Kosten niet in mindering te brengen op winsten. De kosten die appellant heeft moeten maken om gokopbrengsten te behalen zijn gelijk te stellen met verwervingskosten. Voor verrekening hiervan is bij de vaststelling van bij de bijstand in aanmerking te nemen inkomen in het kader van de PW geen ruimte. Een andere uitleg zou ertoe leiden dat appellant in de maand waarin gokopbrengsten zijn behaald zou kunnen beschikken over een inkomen boven de bijstandsnorm.
Uitspraak
19 1665 PW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 1 maart 2019, 18/4890 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 20 juli 2021
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F.W. Verweij, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Verweij. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Zonneveld.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellant ontving vanaf 11 januari 2016 bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande.
In het kader van het project Heronderzoek PW 2018 heeft een medewerker van de afdeling Werk en Inkomen van de gemeente Rotterdam (medewerker) een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. Op de door appellant ingeleverde afschriften van zijn bankrekening over de periode van januari 2017 tot en met december 2017 staan diverse bijschrijvingen van derden vermeld. Ook zijn op deze afschriften afschrijvingen ten name van [bedrijf 1] en bijschrijvingen van [bedrijf 2] te zien. Tijdens een gesprek met de medewerker op 26 januari 2018 heeft appellant verklaard dat deze laatstgenoemde af- en bijschrijvingen verband houden met het online gokken op voetbalwedstrijden. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 30 januari 2018.
Bij besluit van 16 februari 2018 heeft het college de bijstand van appellant over de maand augustus 2017 ingetrokken en over de andere maanden in de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017 herzien. Ook heeft het college daarbij de gemaakte kosten van bijstand over de hiervoor genoemde maanden teruggevorderd tot een bedrag van € 6.355,83.
Bij besluit van 7 augustus 2018 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 16 februari 2018 gegrond verklaard in die zin, dat het bedrag van de terugvordering door het college nader is vastgesteld op € 5.143,49. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van zijn gokactiviteiten en de bijschrijvingen van derden op zijn bankrekening. Het college heeft de bijschrijvingen uit gokactiviteiten en van derden als inkomsten in de zin van artikel 32, eerste lid, van de PW aangemerkt en in mindering gebracht op de bijstand over de betreffende maanden. Afhankelijk van de hoogte van de bijschrijvingen in een maand heeft het college de bijstand over die maand ingetrokken of herzien.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken grond tegen de aangevallen uitspraken gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Niet in geschil is dat in de maanden in de onder 1.3 genoemde periode diverse bijschrijvingen hebben plaatsgevonden en dat een deel van die bijschrijvingen zag op opbrengsten uit gokactiviteiten. Ook niet in geschil is dat appellant daarvan in strijd met de op hem rustende inlichtingenverplichting geen melding heeft gemaakt bij het college. Vaststaat dat op de door appellant overgelegde bankafschriften inzichtelijk is gemaakt wat appellant bij zijn gokactiviteiten heeft ingelegd en heeft ontvangen.
Wat appellant heeft aangevoerd komt erop neer dat op de uitgekeerde winsten van de online gokactiviteiten de door hem gemaakte kosten van de inzetten in mindering moeten worden gebracht.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De kosten die appellant heeft gemaakt om met gokken winsten te kunnen behalen zijn gelijk te stellen met verwervingskosten. Voor verrekening van deze kosten is bij de vaststelling van het in aanmerking te nemen inkomen in het kader van de PW geen ruimte. Zie in die zin bijvoorbeeld de uitspraak van 26 maart 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1169. Een andere uitleg zou er toe leiden dat appellant, rekening houdend met de gokopbrengsten én de bijstand, in de betreffende maanden vrijelijk zou kunnen beschikken over een inkomen boven de bijstandsnorm. Vergelijk de uitspraken van 2 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4036 en 2 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4036. De Raad ziet geen aanleiding voor een andersluidend oordeel dan zoals weergegeven in de hiervoor genoemde rechtspraak.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet dan ook worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink als voorzitter en W.F. Claessens en P.W. van Straalen als leden, in tegenwoordigheid van Y. Fatni als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2021.
(getekend) G.M.G. Hink
(getekend) Y. Fatni