Home

Centrale Raad van Beroep, 27-07-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1850, 19/1241 PW

Centrale Raad van Beroep, 27-07-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1850, 19/1241 PW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
27 juli 2021
Datum publicatie
28 juli 2021
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2021:1850
Zaaknummer
19/1241 PW

Inhoudsindicatie

Bevoegd tot opschorten. Niet overleggen gevraagde bankafschriften van Stichting, waarvan appellanten bestuurders zijn. Niet bevoegd tot intrekken. Geen verwijt voor niet overleggen van boekhoudingen als die er niet zijn. Intrekken en terugvorderen. Overboekingen van privérekening naar rekening Stichting. Afschrijvingen van rekening Stichting met privékarakter. Gerechtvaardigd vermoeden financiële verwevenheid tussen appellanten en Stichting niet weerlegd. Beschikken over middelen van de Stichting.

Uitspraak

19 1241 PW, 19/1242 PW, 19/2558 PW, 19/3688 PW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 5 februari 2019, 18/2763 en 18/2764 (aangevallen uitspraak 1), van 23 mei 2019, 18/5560 (aangevallen uitspraak 2) en van 11 juli 2019, 18/6053 (aangevallen uitspraak 3)

Partijen:

[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante), beiden te [woonplaats]

het Drechtstedenbestuur (Drechtstedenbestuur)

Datum uitspraak: 27 juli 2021

PROCESVERLOOP

Namens appellanten heeft mr. drs. A. de Raad, advocaat, hoger beroepen ingesteld tegen de aangevallen uitspraken 1 en 2.

Namens appellanten heeft mr. J. van den Brink, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen aangevallen uitspraak 3.

Mr. P.A. Oudijn, kantoorgenoot van mr. Van den Brink, heeft zich in alle drie de zaken als opvolgend gemachtigde gesteld.

Het Drechtstedenbestuur heeft verweerschriften ingediend.

De Raad heeft partijen vragen gesteld. Partijen hebben deze vragen beantwoord en nadere stukken ingediend.

Op 16 maart 2021 is met toepassing van artikel 8:44 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een comparitie van partijen gehouden. Voor de voorzitter als rechter-commissaris is appellant verschenen, bijgestaan door mr. Oudijn. Het Drechtstedenbestuur heeft zich toen laten vertegenwoordigen door T.J.A. Franssen en M. de Wolf, die via videobellen hebben deelgenomen. De Raad heeft partijen het proces-verbaal van de comparitie van partijen toegestuurd. Naar aanleiding van de comparitie van partijen hebben beide partijen nadere stukken en zienswijzen ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Oudijn. Het Drechtstedenbestuur heeft via videobellen deelgenomen en heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. de Wolf en T.J.A. Franssen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in deze gedingen van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellanten ontvingen sinds 5 augustus 2014 bijstand, laatstelijk ingevolge de Participatiewet (PW), naar de norm voor gehuwden.

1.2.

Op 28 september 2017 heeft een medewerker handhaving van de Sociale Dienst Drechtsteden (SDD), na een tip dat appellant een aantal boeken heeft geschreven, onderzoek gedaan op internet. Op internet zag de medewerker dat via de website bol.com boeken van appellant worden aangeboden en wordt verwezen naar een webwinkel op de website [website 1] De webwinkel is onderdeel van [website 2] . Op de website [website 1] wordt een grote verscheidenheid aan producten verkocht. De contactgegevens op die website komen overeen met het uitkeringsadres van appellanten. Op de website [website 2] .nl biedt appellant verschillende diensten aan. Ook is het op die laatste website mogelijk via iDEAL direct een donatie over te maken. De uitkomsten van het internetonderzoek waren aanleiding nader onderzoek te doen naar inkomsten van appellant. Uit onderzoek bij de Kamer van Koophandel is gebleken dat appellant voorzitter is van de [Stichting 1] (Stichting). Appellante is secretaris van deze Stichting en vormt samen met appellant het bestuur.

1.3.1.

Bij brief van 4 oktober 2017 heeft een medewerker van de SDD appellanten verzocht om informatie te verstrekken. Dit betreft, voor zover hier van belang:

- de statuten van [Stichting 2] ;

- afschriften van bankrekeningnummer (…) [nummer] van [Stichting 1] over de periode van 5 augustus 2014 tot 4 oktober 2017;

- de boekhouding vanaf 5 augustus 2014 tot 4 oktober 2017 in verband met de verkoop van de boeken van appellant;

- de boekhouding van 5 augustus 2014 tot 4 oktober 2017 van de webwinkel [website 2] .

Appellanten moesten de gevraagde gegevens uiterlijk 20 oktober 2017 inleveren.

1.3.2.

Appellant heeft bij e-mailbericht van 5 oktober 2017 bericht dat hij de SDD bij emailberichten van 30 november 2014, 28 december 2014, 31 augustus 2015 en 6 december 2016 al op de hoogte heeft gesteld van zijn activiteiten. Hij heeft daar nooit een reactie op ontvangen. Appellant legt in dit e-mailbericht verder uit dat de webwinkel toebehoort aan de Stichting en wat zijn rol is binnen de Stichting. Hij wijst er kort gezegd op dat hij de gevraagde gegevens niet in redelijkheid kan verschaffen omdat dit de privacy van derden schaadt. Wel kan hij in redelijkheid een overzicht van het financiële verkeer tussen de privérekeningen van appellanten en de Stichting verschaffen. Appellant heeft daartoe een overzicht met dertien overschrijvingen naar de rekening van de Stichting verstrekt. Ook kan hij de statuten van de Stichting toezenden. Uit de verstrekte statuten blijkt dat de [Stichting 1] is opgericht op 17 juli 2006. De naam van deze stichting is op 18 mei 2009 gewijzigd in de in 1.2 genoemde naam van de Stichting.

1.3.3.

Bij besluit van 3 november 2017 (besluit 1) heeft het Drechtstedenbestuur het recht op bijstand van appellanten met ingang van 1 november 2017 opgeschort omdat appellanten niet tijdig de gevraagde bankafschriften en boekhoudingen hebben overgelegd. Zij zijn in de gelegenheid gesteld dit verzuim voor 10 november 2017 te herstellen.

1.3.4.

Bij e-mailbericht van 6 november 2017 herhaalt appellant de ook in het emailbericht van 5 oktober 2017 geuite zorg om de privacy van derden. Hij is wel bereid persoonlijk langs te komen om de SDD inzage te verlenen in de bankafschriften van de Stichting. Ook legt appellant uit dat en waarom de Stichting geen boekhouding heeft. Die heeft de Stichting nooit bijgehouden. [naam distributeur] ([naam distributeur]) verzorgt de verkoop en distributie van de boeken.

1.3.5.

Bij e-mailbericht van 9 november 2017 heeft appellant de SDD alsnog de gevraagde bankafschriften van de Stichting verstrekt.

1.3.6.

Het Drechtstedenbestuur heeft bij besluit van 16 november 2017 (besluit 2) de bijstand van appellanten, met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de PW, met ingang van 1 november 2017 ingetrokken. Aan dit besluit ligt ten grondslag dat appellanten de gevraagde boekhoudingen niet hebben verstrekt.

1.4.

Bij besluit van 29 november 2017 (besluit 3) heeft het Drechtstedenbestuur de bijstand van appellanten ingetrokken over de periode van 5 augustus 2014 tot 1 november 2017 en de over die periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 33.191,80 van appellanten teruggevorderd. Ook aan dit besluit ligt ten grondslag dat appellanten de gevraagde boekhoudingen niet hebben overgelegd. Als gevolg daarvan kan het Drechtstedenbestuur het recht op bijstand niet vaststellen.

1.5.

Op 2 januari 2018 hebben appellanten zich gemeld voor het doen van een aanvraag. Zij hebben op 14 januari 2018 de aanvraag ingediend. Een medewerker van de SDD heeft appellanten bij brief van 17 januari 2018 nadere informatie gevraagd om de aanvraag te kunnen behandelen. Het gaat daarbij opnieuw om de in 1.3.1 genoemde boekhoudingen. Appellant heeft daarop bij e-mailbericht van 19 januari 2018 geantwoord dat de webwinkel in eigendom toebehoort aan de Stichting. Ook de boeken behoren aan de Stichting toe. Een medewerker van de SDD heeft hierop bij brief van 7 februari 2018 meegedeeld dat, om de aanvraag te kunnen behandelen, bewijsstukken, bijvoorbeeld facturen, nodig zijn waarmee de – inmiddels door appellant opgestelde – jaarstukken van 2014 tot en met 2017 controleerbaar en verifieerbaar zijn.

1.6.

Bij besluit van 22 februari 2018 (besluit 4) heeft het Drechtstedenbestuur de aanvraag buiten behandeling gesteld, omdat appellanten geen bewijsstukken hebben ingeleverd die de jaarstukken 2014 tot en met 2017 controleerbaar en verifieerbaar maken.

1.7.

Bij afzonderlijke besluiten van 7 mei 2018 (bestreden besluiten 1 en 2) heeft het Drechtstedenbestuur de bezwaren tegen de besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.

1.8.

Bij besluit van 9 oktober 2018 (bestreden besluit 3) heeft het Drechtstedenbestuur het bezwaar tegen besluit 3 ongegrond verklaard. Hieraan ligt kort gezegd ten grondslag dat appellanten melding hadden moeten maken van alle activiteiten die appellant voor de Stichting verrichtte. Er is een financiële verwevenheid tussen appellanten en de Stichting. Appellanten hadden moeten begrijpen dat zij als bestuurders van de Stichting een deugdelijke administratie moeten kunnen overleggen. Nu zij dat niet hebben gedaan, hebben zij hun inlichtingenverplichting geschonden en kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld.

1.9.

Bij besluit van 8 november 2018 (bestreden besluit 4) heeft het Drechtstedenbestuur het bezwaar tegen besluit 4 ongegrond verklaard.

2. Bij aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank de beroepen van appellanten tegen de bestreden besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard. Bij de aangevallen uitspraken 2 en 3 heeft de rechtbank onderscheidenlijk de beroepen van appellanten tegen de bestreden besluiten 3 en 4 ongegrond verklaard.

3. Appellanten hebben zich in de hoger beroepen op de hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraken gekeerd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

Opschorting (aangevallen uitspraak 1)

4.1.

De bevoegdheden tot opschorting van het recht op bijstand en intrekking van de bijstand op grond van onderscheidenlijk het eerste en het vierde lid van artikel 54 van de PW zijn bedoeld als dwangmiddel tot nakoming van de op de bijstandsgerechtigde rustende wettelijke verplichting inlichtingen te verstrekken. Dit is vaste rechtspraak (uitspraak van 12 april 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ1120).

4.2.

Opschorting kan pas aan de orde zijn nadat het Drechtstedenbestuur appellanten duidelijk heeft gemaakt welke specifieke gegevens of bewijsstukken hadden moeten worden verstrekt. Van verzuim als bedoeld in artikel 54, eerste lid, van de PW is dan ook pas sprake als appellanten die concrete gegevens of bewijsstukken niet of niet volledig binnen de door het Drechtstedenbestuur gestelde termijn hebben verstrekt. Het moet gaan om voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of bewijsstukken. Als appellanten deze gegevens of bewijsstukken desgevraagd niet verstrekken en hen dit te verwijten valt, kan het recht op bijstand worden opgeschort.

4.3.1.

Appellanten voeren in de eerste plaats aan dat van hen niet kan worden verwacht dat zij gegevens van de Stichting verstrekken. Daarvoor moet eerst op enigerlei wijze blijken van financiële verwevenheid tussen appellanten en de Stichting. Het dwangmiddel van de opschorting kan niet worden ingezet als middel om die financiële verwevenheid vast te kunnen stellen.

4.3.2.

Deze grond slaagt niet. Appellanten waren ten tijde van de opschorting de enige twee bestuurders van de Stichting. Zij hadden als zodanig volledige zeggenschap en controle over alle middelen van de Stichting. Daar komt bij dat het in 1.2 genoemde internetonderzoek toont dat appellant op persoonlijke titel voor de bijstand relevante op geld waardeerbare werkzaamheden verrichtte binnen de Stichting. Zo schreef appellant boeken die onder vermelding van hem als auteur werden verkocht op bijvoorbeeld www.bol.com en [website 1] , een website van de Stichting. Ook kon appellant worden geboekt als spreker. Onder deze omstandigheden moeten appellanten het Drechtstedenbestuur desgevraagd volledige opening van zaken kunnen geven over de aard en omvang van de ten behoeve van de Stichting verrichtte activiteiten en de geldstromen binnen de Stichting. Dat geldt in dit geval ook als de financiële verwevenheid tussen appellanten en de Stichting nog niet vaststaat. Een andere uitleg zou erop neerkomen dat appellant, door de genoemde activiteiten op persoonlijke titel te verrichten binnen een volledig onder controle van appellanten staande stichting met een afgescheiden vermogen, de voor het recht op bijstand van belang zijnde op geld waardeerbare activiteiten buiten het bereik van de bijstand zou kunnen brengen. Om het recht op bijstand te kunnen vaststellen, moet het Drechtstedenbestuur kunnen vaststellen of de activiteiten die appellant binnen de Stichting verricht zich verdragen met het recht op bijstand en ook of de financiën van appellanten en de Stichting strikt gescheiden zijn. Het Drechtstedenbestuur kan appellanten daarom verzoeken om de gevraagde gegevens van de Stichting te verstrekken. Vergelijk de uitspraak van 22 januari 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC5119. Anders dan appellanten aanvoeren, botst dit niet met artikel 2:297 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Het Drechtstedenbestuur beoordeelt met de gevraagde gegevens van de Stichting niet of de Stichting behoorlijk wordt bestuurd, maar of appellanten recht op bijstand hebben. Appellanten kunnen er als enige bestuurders van de Stichting vervolgens voor kiezen de gevraagde gegevens niet over te leggen, maar dat komt dan in het kader van de bijstand voor hun rekening en risico.

4.3.3.

Gelet op 4.3.2 zijn de bankafschriften van de Stichting van belang om het recht op bijstand van appellanten te kunnen vaststellen. Appellanten hebben de gevraagde bankafschriften niet tijdig verstrekt. Appellant heeft, zo blijkt uit het in 1.3.2 genoemde emailbericht, de bankafschriften uit privacyoverwegingen niet willen verstrekken. Dit is een keuze van appellanten geweest. Zoals in 4.3.2 is overwogen, komt die keuze voor rekening en risico van appellanten. Appellanten kan van het niet verstrekken van de bankafschriften dus een verwijt worden gemaakt.

4.3.4.

Uit 4.3.3 vloeit al voort dat is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, eerste lid, van de PW. De gronden die zien op het niet verstrekken van de boekhoudingen behoeven hier geen bespreking. Het Drechtstedenbestuur was bevoegd het recht op bijstand van appellanten met ingang van 1 november 2017 op te schorten en kon in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot opschorting gebruik maken. Het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 1 slaagt dus niet voor zover dat ziet op de opschorting.

Intrekking op grond van artikel 54, vierde lid, van de PW (aangevallen uitspraak 1)

4.4.

Bij de beantwoording van de vraag of de bijstandverlenende instantie op grond van artikel 54, vierde lid, van de PW bevoegd is tot intrekking van de aan een betrokkene verleende bijstand, staat ter beoordeling of de betrokkene het bij het opschortingsbesluit vastgestelde verzuim binnen de daarvoor gestelde termijn heeft hersteld. In dit geval dient daartoe te worden beoordeeld of appellanten binnen de in besluit 1 geboden termijn de gevraagde gegevens hebben verstrekt. Indien dat niet het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of hen hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan bijvoorbeeld ontbreken indien de gevraagde gegevens niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of indien appellanten niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs over de gevraagde gegevens hebben kunnen beschikken.

4.5.1.

Appellanten hebben na besluit 1 alsnog de gevraagde bankafschriften overgelegd. Zoals tijdens de comparitie van partijen is vastgesteld, ligt aan de intrekking op grond van artikel 54, vierde lid, van de PW ten grondslag dat appellanten de boekhouding van de webwinkel en de boekhouding in verband met de verkoop van de boeken niet hebben overgelegd en het in besluit 1 geconstateerde verzuim in zoverre niet hebben hersteld.

4.5.2.

Appellanten kan van het niet verstrekken van de gevraagde boekhoudingen geen verwijt worden gemaakt. Zij hebben er in het e-mailbericht van 6 november 2017 al op gewezen dat de Stichting geen boekhouding heeft bijgehouden. Dat geldt zowel voor de webwinkel als voor de verkoop van de boeken. De verkoop en distributie van de boeken gebeurt niet vanuit de Stichting, maar wordt verzorgd door [naam distributeur]. Het Drechtstedenbestuur heeft desondanks in besluit 2 wederom volstaan met het opvragen van de genoemde boekhoudingen, terwijl al duidelijk was dat appellanten daarover niet beschikten. In bezwaar hebben appellanten vervolgens herhaald niet over de boekhoudingen te beschikken en aangeboden aan de hand van de bankafschriften tekst en uitleg te geven. Ook daarna is het Drechtstedenbestuur blijven vragen naar boekhoudingen die er niet zijn. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, komt het feit dat de Stichting – wat zij op grond van artikel 2:10 van het BW wel had behoren te doen – geen administratie als bedoeld in dat artikel heeft bijgehouden, niet voor rekening en risico van appellanten, in die zin dat hen dit kan worden tegengeworpen in het kader van de opschorting en intrekking van artikel 54, eerste en vierde lid, van de PW. De opschorting en intrekking zijn immers een dwangmiddel om een bijstandsgerechtigde te bewegen alsnog inlichtingen te verstrekken of medewerking te verlenen. De bijstandsgerechtigde moet dat wel kunnen doen. Nadat bleek dat er geen administratie was bijgehouden en appellanten die dus ook niet konden verstrekken, had het Drechtstedenbestuur appellanten duidelijk moeten maken welke specifieke gegevens of bewijsstukken zij dan wel hadden moesten verstrekken of zelf nader onderzoek moeten verrichten om vervolgens eventueel de bijstand in te trekken op grond van artikel 54, derde lid, van de PW. Dat heeft het Drechtstedenbestuur niet gedaan. Appellanten kunnen als bestuurders wellicht worden verweten dat de Stichting geen administratie bijhield, maar hen kan geen verwijt worden gemaakt van het desgevraagd niet kunnen verstrekken van gegevens waarover zij niet redelijkerwijs beschikken omdat het er nu eenmaal niet is.

4.5.3.

Omdat appellanten niet kan worden verweten dat zij de gevraagde boekhoudingen niet binnen de gestelde hersteltermijn hebben ingeleverd, was het Drechtstedenbestuur niet bevoegd om met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de PW de bijstand van appellanten in te trekken. Dit betekent dat bestreden besluit 2 moet worden vernietigd, omdat dit in strijd is met artikel 54, vierde lid, van de PW en dit besluit in strijd met artikel 7:12 van de Awb niet deugdelijk is gemotiveerd. Omdat de rechtbank dit niet heeft onderkend, zal aangevallen uitspraak 1 worden vernietigd voor zover het de intrekking betreft. Omdat hetzelfde gebrek kleeft aan besluit 2 en dit gebrek niet kan worden hersteld, zal besluit 2 worden herroepen.

Buitenbehandelingstelling van de aanvraag (aangevallen uitspraak 3)

4.5.4.

Uit 4.5.3 volgt dat de intrekking van de bijstand per 1 november 2017 is weggevallen. Dit betekent dat de bijstand per die datum gewoon doorloopt. Zoals ter zitting van de Raad op 15 juni 2021 met partijen is besproken, behoeven de gronden die zien op aangevallen uitspraak 3, het buiten behandeling stellen van de aanvraag, dan geen bespreking meer. De aanvraag had niet hoeven worden ingediend en de daarop betrekking hebbende besluitvorming kan daarom niet in stand blijven. Om die reden zal ook aangevallen uitspraak 3 worden vernietigd. Het beroep zal in die zaak gegrond worden verklaard, bestreden besluit 4 zal worden vernietigd en besluit 4 zal worden herroepen.

Intrekking op grond van artikel 54, derde lid, van de PW (aangevallen uitspraak 2)

4.6.

De te beoordelen periode is de periode van 5 augustus 2014 tot en met 31 oktober 2017.

4.7.

In hoger beroep is niet langer in geschil dat appellant, bij e-mailberichten van 30 oktober 2014, 28 december 2014, 31 augustus 2015 en 12 juni 2016, melding heeft gemaakt van door hem binnen de Stichting verrichtte activiteiten. Het geschil in hoger beroep ziet op de vraag of sprake is van financiële verwevenheid tussen appellanten en de Stichting.

4.8.1.

Het Drechtstedenbestuur heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van financiële verwevenheid tussen appellanten en de Stichting. Hierbij is in de eerste plaats van belang dat appellanten niet alleen werkzaamheden verrichtten ten behoeve van de Stichting, maar zij als enige bestuurders van de Stichting volledige zeggenschap en controle hadden over alle middelen van de Stichting. Daar komt bij dat uit de bankafschriften van de Stichting blijkt dat van de privérekening van appellanten tot dertien keer bedragen van € 30,- tot € 250,- naar de rekening van de Stichting zijn overgeschreven onder vermelding van ‘gift’ of ‘Boeken’. Een verdere verwevenheid van financiën is aan de orde doordat in april 2015 van de privérekening van appellanten een bedrag van € 220,- naar de bankrekening van de Stichting is overgeschreven onder vermelding “lening – Terugbetalen binnen een maand”. Tot slot laten de afschriften van de Stichting een groot aantal afschrijvingen zien bij supermarkten, eetgelegenheden zoals McDonalds en Domino’s, maar ook bij Thuisbezorgd.nl. Al deze afschrijvingen hebben, net als het afschrijven en het weer terug overschrijven van een betaling voor sneakers en betalingen in een museum en een apotheek, het karakter van privébetalingen. De betalingen zijn gedaan door appellanten, die immers als enige bestuurders bevoegd waren te beschikken over de tegoeden op de rekening van de Stichting.

4.8.2.

Gelet op het geheel van in 4.8.1 genoemde feiten en omstandigheden is het vermoeden gerechtvaardigd dat in de te beoordelen periode sprake is van een zodanige financiële verwevenheid tussen appellanten en de Stichting, dat middelen van de Stichting voor toepassing van de PW kunnen worden aangemerkt als middelen waarover appellanten konden beschikken. Vergelijk de uitspraak van 31 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:831. Het is dan aan appellanten om dat vermoeden te weerleggen. Zij zijn daarin niet geslaagd. Hierbij speelt met name een rol dat de Stichting geen enkele vorm van administratie heeft bijgehouden. Daardoor kunnen de betalingen die via de bankrekening van de Stichting zijn verricht, maar ook de contante opnames van en contante stortingen op die rekening, niet worden herleid tot activiteiten van de Stichting. De door appellanten overgelegde verklaringen leiden niet tot een ander oordeel. Die verklaringen zien vooral op de integriteit van appellanten en zijn zeer algemeen geformuleerd en zien niet op concrete ontvangsten en betalingen. Ook het door appellanten overgelegde activiteitenschema, geeft onvoldoende inzicht. Dat is alleen al het geval omdat tussen de betalingen van de bankrekening van de Stichting en de activiteiten zoals die door appellanten zijn geduid, onvoldoende rechtstreeks verband bestaat. Appellanten stellen bovendien wel dat na bijeenkomsten alle betrokkenen na afloop een bijdrage leverden aan een gezamenlijke maaltijd en ook namens de Stichting een bijdrage werd geleverd, maar een aanknopingspunt dat appellanten in hun eigen kosten voorzagen, ontbreekt. Omdat de door appellanten overgelegde accountantsverklaring in feite alleen is gebaseerd op de bankafschriften en deze verklaring geen controleverklaring betreft, komt daaraan niet de betekenis toe die appellanten daaraan toekennen.

4.8.3.

Uit 4.8.2 volgt dat appellanten het daar genoemde vermoeden niet hebben weerlegd, zodat de financiële verwevenheid tussen appellanten en de Stichting en de schending van de inlichtingenverplichting vaststaat. Als gevolg daarvan kan het recht op bijstand in de te beoordelen periode niet worden vastgesteld. Dit betekent dat het hoger beroep van appellanten in zoverre niet slaagt. Aangevallen uitspraak 2 zal worden bevestigd.

5. De Raad ziet aanleiding om het Drechtstedenbestuur te veroordelen in de proceskosten van appellanten. Deze kosten worden als volgt begroot:

-

2 punten voor de bezwaarschriften tegen de besluiten 2 en 4, in totaal 2 × € 534,- = € 1.068,-;

-

2 punten voor het bijwonen van de hoorzittingen in bezwaar, in totaal 2 × € 534,- = € 1.068,-;

-

2 punten voor de beroepen tegen de bestreden besluiten 2 en 4, in totaal 2 × € 748,- = € 1.496,-;

-

2 punten voor het bijwonen van de zittingen in beroep, in totaal 2 × € 748,- = € 1.496,-;

-

2 punten voor de hoger beroepschriften tegen de aangevallen uitspraken 1 en 3, in totaal 2 × € 748,- = € 1.496,-;

-

1 punt voor de comparitie van partijen, waarbij de Raad rekening houdt met de ongebruikelijk lange duur van deze comparitie, in totaal € 748,-;

-

2 × 0,5 punt voor de schriftelijke inlichtingen en de schriftelijke zienswijze in hoger beroep, in totaal € 748,-.

In totaal komt dit neer op een bedrag van € 8.120,- aan kosten voor verleende rechtsbijstand.

Naast de genoemde bedragen komen de door appellanten gemaakte reiskosten voor vergoeding in aanmerking. Dit zijn reiskosten van appellanten in de zaak die heeft geleid tot aangevallen uitspraak 1, op basis van openbaar vervoer Dordrecht-Rotterdam, in totaal 2 × € 9,40 = 18,80 en de reiskosten in hoger beroep van appellant, op basis van openbaar vervoer Doetinchem-Utrecht 2 x € 35,21 = € 70,42. In totaal komen deze kosten op € 89,22 waarmee de totale kostenveroordeling uitkomt op een bedrag van € 8.209,22.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

in de zaken 19/1241 en 19/1242

- vernietigt de aangevallen uitspraak van 5 februari 2019 voor zover deze ziet op de intrekking op grond van artikel 54, vierde lid, van de PW;

- verklaart het beroep in zoverre gegrond;

- vernietigt het besluit van 7 mei 2018 dat ziet op de intrekking;

- herroept het besluit van 16 november 2017;

in zaak 19/2558

- bevestigt de aangevallen uitspraak van 23 mei 2019;

in zaak 19/3688

- vernietigt de aangevallen uitspraak van 11 juli 2019;

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit van 8 november 2018;

- herroept het besluit van 22 februari 2018;

in de zaken 19/1242 en 19/3688

- veroordeelt het college in de kosten van appellanten tot een bedrag van € 8.209,22;

- bepaalt dat het college aan appellanten het in beroep betaalde griffierecht in de zaken 18/2764 en 18/6053 van in totaal € 92,- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen als voorzitter en O.L.H.W.I. Korte en G.M.G. Hink als leden, in tegenwoordigheid van R. de Haas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2021.

(getekend) P.W. van Straalen

(getekend) R. de Haas