Centrale Raad van Beroep, 23-07-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1887, 18/5013 AKW
Centrale Raad van Beroep, 23-07-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1887, 18/5013 AKW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 23 juli 2021
- Datum publicatie
- 2 augustus 2021
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2021:1887
- Zaaknummer
- 18/5013 AKW
Inhoudsindicatie
Aangevallen uitspraak 1. De Raad is daarover van oordeel dat in het verkrijgen van een proceskostenveroordeling op zichzelf geen procesbelang is gelegen (Vgl. de uitspraak van 3 augustus 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN3885 en recentelijk ECLI:NL:CRVB:2021:1460). Aangevallen uitspraak 2. De stelling van appellante dat de Svb de verrekening had moeten schorsen op grond van artikel 81 van Vo 987/2009, omdat zij de vordering betwist, wordt niet gevolgd. Dit artikel is opgenomen in Afdeling 3 (Terug- en invordering) en ziet niet op Afdeling 2 (Verrekening). Overigens heeft appellante haar standpunt dat er een procedure over de vordering loopt bij de daartoe bevoegde instantie in Frankrijk op geen enkele wijze onderbouwd. Conclusie. Het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 1 moet niet-ontvankelijk worden verklaard. Het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 2 slaagt niet en de aangevallen uitspraak 2 moet worden bevestigd.
Uitspraak
18 5013 AKW, 19/2631 AKW
Datum uitspraak: 23 juli 2021
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland van 7 september 2018, 18/615 (aangevallen uitspraak 1) en 6 juni 2019, 19/86 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. T.P. Boer, advocaat, hoger beroepen ingesteld.
De Svb heeft verweerschriften ingediend.
Op verzoek van de Raad heeft de Svb nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juni 2021. Namens appellante is
mr. Boer verschenen. De Svb is niet verschenen.
OVERWEGINGEN
Op 18 mei 2016 heeft het Franse uitkeringsorgaan (CAF) aan appellante bericht dat zij een bedrag van € 7.407,45 aan het CAF is verschuldigd. Het betreft door appellante te veel ontvangen Franse gezinsbijslag over de periode 1 mei 2014 tot en met 29 februari 2016. Op 23 juni 2016 heeft het CAF aan appellante een boete opgelegd van € 740,75, omdat zij niet zelf heeft gemeld dat zij met haar kinderen Frankrijk heeft verlaten.
Na bericht te hebben ontvangen van het CAF, heeft de Svb in zijn besluit van 12 oktober 2017 de (aanvullende) Nederlandse gezinsbijslag waarop appellante recht heeft over de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2016 opnieuw berekend en daarbij vastgesteld dat appellante over die periode een bedrag van € 2.989,77 te weinig heeft ontvangen. Ook heeft de Svb met een brief van 12 oktober 2017 aan appellante voorgesteld om het bedrag van € 2.989,77 aan te weinig ontvangen gezinsbijslag te verrekenen met de vordering van het CAF op appellante van € 7.407,45.
Met een besluit van 6 februari 2018 (bestreden besluit 1) heeft de Svb het bezwaar van appellante tegen de brief van 12 oktober 2017 niet-ontvankelijk verklaard. Hieraan is ten grondslag gelegd dat het bezwaar zich richt tegen het voorstel van de Svb om de Nederlandse gezinsbijslag te verrekenen met het bedrag dat appellante aan het CAF verschuldigd is. Die brief is volgens de Svb geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het voorstel van verrekening niet is gericht op een rechtsgevolg.
Het CAF heeft bij brief van 22 november 2017, met bijlagen, de Svb verzocht om een bedrag van € 8.222,28 dat het van appellante tegoed heeft aan het CAF over te maken.
In een besluit van 5 oktober 2018 heeft de Svb de achterstallige Nederlandse gezinsbijslag van € 2.989,77 die aan appellante is toegekend over de periode van 1 april 2014 tot 1 april 2016 verrekend met de vordering van het CAF ten bedrage van € 7.404,45.
Met een besluit van 17 december 2018 (bestreden besluit 2) heeft de Svb het bezwaar van appellante tegen het besluit van 5 oktober 2018 ongegrond verklaard. De Svb heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat artikel 72, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 987/2009 (Vo 987/2009) grondslag biedt om de Nederlandse gezinsbijslag waarop appellante nog recht heeft over te maken aan het CAF ter verrekening.
2. In aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank heeft de Svb zich terecht op het standpunt gesteld dat de brief van 12 oktober 2017 een voorstel betreft en geen handeling is die naar haar aard op rechtsgevolg is gericht. De brief is geen besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb, waartegen op grond van de artikel 8:1 van de Awb in samenhang met artikel 7:1 van de Awb bezwaar kan worden gemaakt.
3. In aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank heeft de Svb terecht de verrekening niet opgeschort op grond van artikel 81 van Vo 987/2009, zoals appellante heeft bepleit, omdat van een officiële procedure tussen appellante en het CAF geen sprake is. Appellante heeft het geschil over de vordering niet voorgelegd aan de daartoe bevoegde instantie in Frankrijk. Voorts bestond er op grond van artikel 72 van Vo 987/2009 geen beperking om de Nederlandse gezinsbijslag te verrekenen met de Franse gezinsbijslag, ook al bestaan er verschillen tussen deze uitkeringen, omdat verrekening op grond van die bepaling kan plaatsvinden ongeacht de tak van sociale zekerheid.
4. Appellante heeft in hoger beroep over de aangevallen uitspraak 1 gesteld dat haar rechtstoestand is veranderd door het voorstel tot verrekening, omdat hiermee is vastgesteld dat er een schuld is. Tegen aangevallen uitspraak 2 heeft appellante aangevoerd dat artikel 81, eerste lid en tweede lid, van Vo 987/2009 zou hebben moet leiden tot schorsing van de verrekening omdat de vordering van het CAF onduidelijk is en omdat zij deze vordering heeft betwist.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Aangevallen uitspraak 1
De Raad ziet zich gesteld voor de vraag of appellante procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van aangevallen uitspraak 1.
Zoals eerder overwogen in de uitspraak van 29 januari 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC3264 is pas sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het instellen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben.
De gemachtigde van appellante heeft tijdens de zitting verklaard dat het procesbelang van appellante alleen nog is gelegen in het verkrijgen van een proceskostenveroordeling. De Raad is daarover van oordeel dat in het verkrijgen van een proceskostenveroordeling op zichzelf geen procesbelang is gelegen (Vgl. de uitspraak van 3 augustus 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN3885 en recentelijk ECLI:NL:CRVB:2021:1460). Dit betekent dat het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 1 niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Aangevallen uitspraak 2
Voor de toepasselijke regelgeving wordt verwezen naar de bijlage bij deze uitspraak.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of de Svb bevoegd was het na te betalen bedrag aan Nederlandse gezinsbijslag met de vordering van het CAF te verrekenen of dat deze verrekening had moeten worden geschorst omdat appellante de vordering van het CAF betwist.
Artikel 84, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 883/2004 (Vo 883/2004) geeft de bevoegde organen van lidstaten de mogelijkheid om premies te innen en uitkeringen terug- of in te vorderen van personen die in een andere lidstaat wonen. Het bevoegde orgaan van die andere lidstaat moet de beslissingen hierover erkennen en uitvoeren binnen de grenzen van de eigen wetgeving. Hoe de lidstaten deze regels moeten toepassen staat in Vo 987/2009.
In titel IV, hoofdstuk III, Afdeling 1 (Beginselen) van Vo 987/2009 is in artikel 71 bepaald dat voor de toepassing van artikel 84 van Vo 883/2004 invordering van schuldvorderingen zoveel mogelijk plaatsvindt door middel van verrekening overeenkomstig de artikelen 72 tot en met 74 van Vo 987/2009. Wanneer de schuldvordering geheel of gedeeltelijk niet door middel van verrekening kan worden geïnd, wordt het resterende deel van de verschuldigde bedragen ingevorderd overeenkomstig de artikelen 75 tot en met 85 van Vo 987/2009.
Titel IV, hoofdstuk III, Afdeling 2 (Verrekening) van Vo 987/2009 vangt aan met artikel 72. Op grond van het eerste lid van dit artikel kan het orgaan van een lidstaat dat aan een persoon onverschuldigd uitkeringen heeft verstrekt, het orgaan van een andere lidstaat dat verantwoordelijk is voor het betalen van uitkeringen verzoeken om, ongeacht de tak der sociale zekerheid, het onverschuldigde bedrag in te houden op achterstallige of lopende betalingen aan deze persoon. Het orgaan van die lidstaat houdt het bedrag in binnen de grenzen als voor een dergelijke verrekeningsprocedure zijn bepaald in de eigen regelgeving en maakt het over aan het orgaan dat de onverschuldigde bedragen heeft uitbetaald.
De Raad is van oordeel dat uit het besluit van het CAF van 18 mei 2016 blijkt dat door dit orgaan aan appellante onverschuldigd een uitkering, Franse gezinsbijslag, is verstrekt. Ter zitting heeft de gemachtigde van appellante bevestigd dat dit besluit van het CAF in rechte vast staat. De Svb was dan ook in beginsel bevoegd om na het verzoek van het CAF het onverschuldigd betaalde bedrag aan Franse gezinsbijslag in te houden op het na te betalen bedrag aan Nederlandse gezinsbijslag. Appellante heeft niet betwist dat de Svb bij de verrekening binnen de grenzen van de Nederlandse regelgeving is gebleven.
In Titel IV, hoofdstuk III, Afdeling 3 (Terug- en invordering) van Vo 987/2009 is artikel 81 opgenomen. In het eerste en tweede lid van dit artikel is bepaald dat als een belanghebbende gedurende de invorderingsprocedure de schuldvordering betwist, de rechtsvordering door deze partij voor de bevoegde instantie van de om invordering verzoekende lidstaat wordt gebracht. In dat geval wordt de executieprocedure geschorst in afwachting van de beslissing van de bevoegde instantie, tenzij anders is verzocht.
De stelling van appellante dat de Svb de verrekening had moeten schorsen op grond van artikel 81 van Vo 987/2009, omdat zij de vordering betwist, wordt niet gevolgd. Dit artikel is opgenomen in Afdeling 3 (Terug- en invordering) en ziet niet op Afdeling 2 (Verrekening). Zoals ook uit artikel 71 van Vo 987/2009 blijkt is dit artikel niet van toepassing op de in artikel 72 genoemde verrekening maar slechts voor het deel van de schuldvordering dat niet geheel of gedeeltelijk door middel van verrekening kan worden geïnd. Pas dan wordt ingevorderd overeenkomstig de artikelen 75 tot en met 85 van Vo 987/2009. Een dergelijke invordering is hier niet aan de orde. Overigens heeft appellante haar standpunt dat er een procedure over de vordering loopt bij de daartoe bevoegde instantie in Frankrijk op geen enkele wijze onderbouwd.
Conclusie
Uit 5.1 tot en met 5.3 volgt dat het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 1 nietontvankelijk moet worden verklaard.
Uit 5.4 tot en met 5.11 volgt dat het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 2 niet slaagt en dat aangevallen uitspraak 2 moet worden bevestigd.
7. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep:
-verklaart het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 1 niet-ontvankelijk;
-bevestigt aangevallen uitspraak 2.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos als voorzitter en M.A.H. van Dalen-van Bekkum en A. van Gijzen als leden, in tegenwoordigheid van E.M. Welling als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2021.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) E.M. Welling
Bijlage
Toepasselijke regelgeving:
Artikel 84 Vo 883/2004 (basisverordening)
1. Premies of bijdragen die aan een orgaan van een lidstaat verschuldigd zijn, en prestaties die ten onrechte door een orgaan van een lidstaat zijn verleend, kunnen in een andere lidstaat worden geïnd, respectievelijk teruggevorderd, volgens de procedures en met de waarborgen en voorrechten die van toepassing zijn op de inning van premies of bijdragen die verschuldigd zijn aan, en de terugvordering van prestaties die ten onrechte zijn verleend door, het overeenkomstige orgaan van laatstbedoelde lidstaat.
2. Voor tenuitvoerlegging vatbare beslissingen van rechterlijke en overheidsinstanties betreffende de inning van premies of bijdragen, renten en alle andere kosten of de terugvordering van krachtens de wetgeving van een lidstaat ten onrechte verleende prestaties, worden op verzoek van het bevoegde orgaan in een andere lidstaat erkend en ten uitvoer gelegd binnen de grenzen en volgens de procedures waarin de wetgeving voorziet en volgens alle andere procedures die van toepassing zijn op gelijkaardige beslissingen van die lidstaat. Deze beslissingen worden door het bevoegde orgaan uitvoerbaar in die lidstaat verklaard voor zover de wetgeving en alle andere procedures van die lidstaat dit vereisen.
3. In geval van gedwongen tenuitvoerlegging, faillissement of akkoord genieten de vorderingen van het orgaan van een lidstaat in een andere lidstaat dezelfde voorrechten als die welke de wetgeving van laatstbedoelde lidstaat toekent aan vorderingen van dezelfde aard.
4. De wijze van toepassing van dit artikel, inclusief de te vergoeden kosten, wordt geregeld bij de toepassingsverordening of, voor zover nodig en bij wijze van aanvulling, door middel van
overeenkomsten tussen lidstaten.
Artikel 71 Vo 987/2009 (toepassingsverordening)
Voor de toepassing van artikel 84 van de basisverordening en binnen het bij dit artikel vastgestelde kader vindt de invordering van schuldvorderingen zoveel mogelijk plaats door middel van verrekening, zowel tussen de organen van de lidstaten, als ten aanzien
van de betrokken natuurlijke of rechtspersoon overeenkomstig de artikelen 72 tot en met 74 van de toepassingsverordening. Wanneer de schuldvordering geheel of gedeeltelijk niet door middel van de verrekening kan worden geïnd, wordt het resterende deel van de verschuldigde bedragen ingevorderd overeenkomstig de artikelen 75 tot en met 85 van de toepassingsverordening.
Artikel 72 Vo 987/2009 (toepassingsverordening)
1. Indien het orgaan van een lidstaat aan een persoon onverschuldigd uitkeringen heeft verstrekt, dan kan dit orgaan, op de wijze en binnen de grenzen als bepaald in de door dit orgaan toegepaste wetgeving, aan het orgaan van een andere lidstaat dat verantwoordelijk is voor het betalen van uitkeringen aan de betrokkene, verzoeken om, ongeacht de tak van de sociale zekerheid in het kader waarvan de uitkeringen worden betaald, het onverschuldigde bedrag in te houden op eventuele achterstallige of lopende betalingen aan de betrokkene. Het orgaan van de laatstgenoemde lidstaat houdt het bedrag in op de wijze, onder de voorwaarden en binnen de grenzen als voor een dergelijke verrekeningsprocedure is bepaald bij de wetgeving die door dit orgaan wordt toegepast alsof het door dit orgaan zelf te veel betaalde bedragen betreft, en maakt het ingehouden bedrag over aan het orgaan dat de onverschuldigde bedragen heeft uitbetaald.
2. In afwijking van lid 1 kan het orgaan van een lidstaat, indien het een persoon een onverschuldigd uitkeringsbedrag heeft uitbetaald bij de vaststelling of de herziening van een
invaliditeitsuitkering of een ouderdoms- of nabestaandenpensioen op grond van titel III,
hoofdstukken 4 en 5, van de basisverordening, het orgaan van een andere lidstaat dat
verantwoordelijk is voor de betaling van een overeenkomstige uitkering aan de
betrokkene, verzoeken het onverschuldigd betaalde bedrag in te houden op de aan de betrokken persoon verschuldigde achterstallige bedragen. Nadat het laatstgenoemde orgaan het orgaan dat een onverschuldigd bedrag heeft betaald, op de hoogte heeft gesteld van deze achterstallige betalingen, deelt de instelling die het onverschuldigde bedrag heeft betaald binnen twee maanden het verschuldigde bedrag mede. Indien het orgaan dat achterstallige bedragen verschuldigd is, de mededeling binnen de termijn ontvangt, draagt het het ingehouden bedrag over aan het orgaan dat de onverschuldigde bedragen had uitbetaald. Na het verstrijken van de termijn worden de achterstallige bedragen onverwijld aan de betrokkene uitbetaald.
3. Indien een persoon in een lidstaat sociale bijstand heeft genoten gedurende een tijdvak waarin hij op grond van de wetgeving van een andere lidstaat recht op prestaties had, kan het orgaan dat de bijstand heeft verleend en een wettelijk verhaalsrecht heeft ten aanzien van de uitkeringen die aan de betrokkene verschuldigd zijn, aan het orgaan van een andere lidstaat dat prestaties aan hem verschuldigd is, verzoeken het voor bijstand uitgegeven bedrag in te houden op de sommen die lidstaat aan de betrokkene betaalt. Deze bepaling is van overeenkomstige toepassing op het gezinslid van een betrokken persoon dat op het grondgebied van een lidstaat bijstand heeft genoten gedurende een tijdvak waarin de verzekerde vanwege dat gezinslid op grond van de wetgeving van een andere lidstaat recht op uitkeringen had. Het orgaan van een lidstaat dat een onverschuldigd bedrag aan bijstand heeft betaald, zendt een verklaring met daarin het hem verschuldigde bedrag aan het orgaan van de andere lidstaat, dat dit bedrag inhoudt, op de wijze, onder de voorwaarden en binnen de grenzen als voor een dergelijke verrekeningsprocedure is bepaald bij de door dit orgaan toegepaste wetgeving, en het ingehouden bedrag onverwijld overmaakt aan het orgaan dat het onverschuldigde bedrag had uitbetaald.
Art. 81 Vo 987/2009 (toepassingsverordening)
1. Indien gedurende de invorderingsprocedure de schuldvordering en/of de in de lidstaat van de verzoekende partij afgegeven executoriale titel door een belanghebbende partij worden betwist, wordt de rechtsvordering door deze partij voor de bevoegde instantie van de lidstaat van de verzoekende partij gebracht, overeenkomstig de in deze laatste lidstaat geldende rechtsregels. Deze rechtsvordering wordt door de verzoekende partij onverwijld aan de aangezochte partij genotificeerd. Bovendien kan de belanghebbende partij de aangezochte partij over de rechtsvordering inlichten.
2. Zodra de aangezochte partij de in lid 1 bedoelde notificatie of informatie heeft ontvangen, hetzij van de verzoekende, hetzij van de belanghebbende partij, schorst zij de executieprocedure in afwachting van de beslissing van de op dit gebied bevoegde instantie, tenzij de verzoekende partij overeenkomstig de tweede alinea van dit lid anders verzoekt. Indien de aangezochte partij dit nodig acht, en onverminderd artikel 84 van de toepassingsverordening, kan zij overgaan tot het nemen van conservatoire maatregelen om de invordering te waarborgen, voor zover de in haar lidstaat geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen zulks toestaan voor soortgelijke schuldvorderingen.
Niettegenstaande de eerste alinea kan de verzoekende partij overeenkomstig de in haar lidstaat geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen en administratieve praktijken de aangezochte partij verzoeken een betwiste schuldvordering in te vorderen, mits de desbetreffende in de lidstaat van de aangezochte partij geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen en administratieve praktijken zulks toelaten. Indien de uitkomst van deze betwisting vervolgens voor de schuldenaar gunstig uitvalt, is de verzoekende partij gehouden tot terugbetaling van elk ingevorderd bedrag, vermeerderd met de vergoedingen die overeenkomstig de in de lidstaat van de aangezochte partij geldende wetgeving verschuldigd kunnen zijn.
3. Wanneer de betwisting betrekking heeft op uitvoeringsmaatregelen die zijn getroffen in de lidstaat van de aangezochte partij, wordt de rechtsvordering voor de passende instantie van deze lidstaat gebracht, overeenkomstig de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van deze lidstaat.
4. Wanneer de passende instantie waarvoor de rechtsvordering overeenkomstig lid 1 is gebracht, een gewone of administratieve rechter is, vormt de uitspraak van deze rechter, voor zover zij gunstig is voor de verzoekende partij en zij het mogelijk maakt om de schuldvordering in de lidstaat waar de verzoekende partij gevestigd is, in te vorderen, de „executoriale titel” in de zin van de artikelen 78 en 79 van de toepassingsverordening, en wordt de schuldvordering op grond van deze uitspraak ingevorderd.