Home

Centrale Raad van Beroep, 21-09-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2346, 18/6391 PW

Centrale Raad van Beroep, 21-09-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2346, 18/6391 PW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
21 september 2021
Datum publicatie
27 september 2021
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2021:2346
Zaaknummer
18/6391 PW

Inhoudsindicatie

Het college heeft de aanvraag om bijstand afgewezen met toepassing van artikel 17, tweede lid, van de PW, op de grond omdat appellanten eigenaar zijn van een woonwagen en niet willen meewerken aan het verkrijgen van het recht van opstal en het vestigen van een krediethypotheek. In het geval van verlening van bijstand aan de eigenaar van een door hemzelf of zijn gezin bewoonde eigen woning als bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de PW, is bij de beantwoording van de vraag in welke vorm de bijstand moet worden verleend, uitsluitend het in artikel 34, tweede lid, aanhef en onder d, van de PW genoemde vrijlatingsbedrag van belang. Gelet op de taxatie van de woonwagen op een bedrag van € 84.616,- is het vrij te laten vermogen van € 50.100,- ruimschoots overschreden. Het college heeft dan ook op goede gronden aan de verlening van bijstand de verplichting van het vestigen van een krediethypotheek en de daarvoor benodigde vestiging van een recht van opstal verbonden.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Datum uitspraak: 21 september 2021

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van

2 november 2018, 17/2773 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] en [appellante] te [woonplaats] (appellanten)

het college van burgemeester en wethouders van Helmond (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellanten heeft mr. M.H.A.J. Slaats, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juni 2021. Namens appellanten is

mr. Slaats verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door

mr. I.D. van Driel.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellanten ontvingen sinds 1 juni 1987 bijstand, laatstelijk ingevolge de Participatiewet (PW) naar de norm voor gehuwden. Bij besluit van 11 november 2016 heeft het college de bijstand van appellanten met ingang van 29 september 2016 ingetrokken en de over de periode 12 juli 2007 tot en met 11 juli 2008 gemaakte kosten van bijstand teruggevorderd. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellanten in die periode een nieuwe woonwagen hebben gebouwd en dat zij niet inzichtelijk hebben gemaakt met welke middelen zij de bouw en de aanschaf van materialen voor de woonwagen hebben bekostigd.

Appellanten hebben tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt, zodat het in rechte vast is komen te staan.

1.2.

Appellanten hebben zich op 6 december 2016 gemeld voor het aanvragen van bijstand ingevolge de PW.

1.3.

Bij brieven van 27 december 2016 en 13 januari 2017 heeft het college appellanten verzocht nadere gegevens in te leveren, waaronder een taxatierapport van de woonwagen van niet ouder dan twee jaar en de meest recente beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (WOZ). Appellanten hebben in reactie hierop onder meer een Taxatieverslag Niet Woningen overgelegd met als peildatum 1 januari 2015 en toestandsdatum 1 januari 2016, waarbij de waarde van de woonwagen met de grond is vastgesteld op € 175.000,-.

1.4.

Op 31 januari 2017 hebben medewerkers van de gemeente Helmond een intakegesprek met appellanten gevoerd, waarbij zij met appellanten hebben besproken dat, uitgaande van de WOZ-waarde van € 139.000,- en het op grond van artikel 34, tweede lid, onder d, van de PW vrij te laten vermogen in de eigen woning, de meerwaarde van de woning € 89.100,- bedraagt. Indien recht bestaat op bijstand, moet deze tot een bedrag van € 89.100,- als geldlening worden verstrekt. Appellanten zijn verplicht zekerheid voor de terugbetaling van de lening te verschaffen door mee te werken aan het vestigen van een krediethypotheek. Omdat de woonwagen op gemeentegrond staat, is nodig dat een recht van opstal wordt gevestigd en geldt voor appellanten de verplichting daaraan mee te werken. Appellanten hebben gedurende het gesprek laten weten niet te willen meewerken aan het vestigen van een krediethypotheek, omdat zij hun kinderen niet willen achterlaten met een schuld.

1.5.

Bij e-mailbericht van 7 februari 2017 heeft een uitkeringsspecialist van de gemeente Helmond appellanten gevraagd of ze de aanvraag om bijstand willen voortzetten. In dat geval zal een vervolgafspraak worden gemaakt om de benodigde papieren ten behoeve van het vestigen van een krediethypotheek te tekenen. Daarbij is appellanten te kennen gegeven dat, indien zij niet wensen mee te werken aan het vestigen van een krediethypotheek, de aanvraag zal worden afgewezen. Appellanten hebben niet gereageerd.

1.6.

Bij besluit van 14 februari 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 25 augustus 2017 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellanten op grond van artikel 17, tweede lid, van de PW, artikel 48, derde lid, van de PW, artikel 50 van de PW en artikel 2, eerste lid tot en met derde lid, van de Beleidsregels krediethypotheek en pandrecht Helmond 2016 (beleidsregels) afgewezen en het verstrekte voorschot van € 250,- van hen teruggevorderd. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat appellanten niet willen meewerken aan het verkrijgen van het recht van opstal en het vestigen van een krediethypotheek.

2.1.

Het onderzoek ter zitting bij de rechtbank is op verzoek van partijen geschorst met het oog op het in opdracht van de rechtbank uitvoeren van een taxatie door beëdigd makelaar en taxateur P.J.A.M. van Wetten te Helmond (Van Wetten). Deze heeft op 8 maart 2018 een taxatierapport uitgebracht waarbij de marktwaarde per 1 januari 2016 van de standplaats met berging en aansluitingen op elektranet, gasnet, waternet en riool is vastgesteld op € 39.810,- en de marktwaarde van de woonwagen inclusief berging, veranda en hekwerk is vastgesteld op € 84.616,-. Bij de waardebepaling is rekening gehouden met schade door verzakking tot een bedrag van € 10.000,-. De veranda is niet meegenomen, omdat deze in zeer slechte staat was.

2.2.

Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3. In hoger beroep hebben appellanten zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

De door Van Wetten getaxeerde waarde van de woonwagen is tussen partijen niet in geschil.

4.2.

Op grond van artikel 3, zesde lid, van de PW wordt onder een woning mede verstaan een woonwagen of een woonschip.

4.3.

Ingevolge artikel 34, tweede lid, aanhef en onder d, van de PW wordt niet als vermogen voor bijstandsverlening in aanmerking genomen het vermogen gebonden in de woning met bijbehorend erf, bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de PW, voor zover dit minder bedraagt dan, ten tijde van belang, € 50.100,-.

4.4.

Artikel 48, eerste lid, van de PW bepaalt dat, tenzij in die wet anders is bepaald, de bijstand om niet wordt verleend. Artikel 50 van de PW bevat onder meer voorschriften met betrekking tot de vorm waarin bijstand wordt verleend aan een belanghebbende die eigenaar is van een door hemzelf of zijn gezin bewoonde woning met bijbehorend erf. Het tweede lid van dat artikel, voor zover hier van belang, bepaalt dat algemene bijstand aan een belanghebbende als hier bedoeld wordt verleend in de vorm van een geldlening voor zover het vermogen gebonden in de woning met bijbehorend erf hoger is dan het vermogen bedoeld in artikel 34, tweede lid, aanhef en onder d, van de PW.

4.5.

Ingevolge artikel 2 van de beleidsregels, voor zover van belang, verbindt het college aan de verlening van bijstand de verplichting dat de belanghebbende meewerkt aan het stellen van zekerheden in de vorm van hypotheek of pandrecht.

4.6.

Appellanten hebben aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college op goede gronden aan de verlening van bijstand de verplichting heeft verbonden tot het vestigen van een recht van opstal en een recht van hypotheek op de woonwagen. De rechtbank heeft in dat kader ten onrechte overwogen dat de waarde van de woonwagen ruimschoots de grens van het vrij te laten vermogen overschrijdt. Appellanten hebben voorts gesteld dat zij de getaxeerde waarde niet zullen kunnen realiseren. Bij verkoop met verplaatsing van de woonwagen niet, omdat bij de taxatie geen rekening is gehouden met verplaatsingskosten en bij verkoop op de huidige standplaats evenmin, omdat zij een zwakke onderhandelingspositie hebben; zij kunnen dan immers alleen verkopen aan de toekomstige huurder van de standplaats. Volgens appellanten zou het college pas na een eventuele verkoop van de woonwagen de daadwerkelijk vrij gekomen waarde in aanmerking mogen nemen. Deze beroepsgrond slaagt niet.

4.7.

In het geval van verlening van bijstand aan de eigenaar van een door hemzelf of zijn gezin bewoonde eigen woning als bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de PW, is bij de beantwoording van de vraag in welke vorm de bijstand moet worden verleend, uitsluitend het in artikel 34, tweede lid, aanhef en onder d, van de PW genoemde vrijlatingsbedrag van belang (uitspraak van 10 december 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2749). Om rechtsongelijkheid tegen te gaan zijn woonwagens gelijk gesteld met registergoederen (uitspraak van 24 juni 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2136), zodat geen aanleiding bestaat om woonwagens in dit opzicht anders te beoordelen dan reguliere woningen. Gelet op de taxatie van de woonwagen door Van Wetten op een bedrag van € 84.616,- is het vrij te laten vermogen van € 50.100,- ruimschoots overschreden. Niet in geschil is dat, zoals in diens taxatierapport ook is vermeld, Van Wetten bij de waardebepaling rekening heeft gehouden met de marktsituatie en alle hem bekende waardebepalende factoren. Dat geen rekening is gehouden met verplaatsingskosten, wat daarvan ook zij, houdt, gelet hierop, verband met de omstandigheid dat verkoop met verplaatsing niet een uit economisch oogpunt voor de hand liggende verkoop is. Dat de grond met berging, hekwerk en aansluiting eigendom zijn van de gemeente is (op pagina 10) in het taxatierapport vermeld. Als gevolg hiervan heeft het college op goede gronden aan de verlening van bijstand de verplichting van het vestigen van een krediethypotheek en de daarvoor benodigde vestiging van een recht van opstal verbonden. Dat appellanten bij een eventuele verkoop van hun woonwagen mogelijk niet de prijs van

€ 84.616,- verkrijgen, waarvoor deze is getaxeerd, maakt dit niet anders. Verkoop van de woonwagen is, net als bij een reguliere woning in een geval als dit, een onzekere toekomstige gebeurtenis en het is eveneens onzeker welke prijs dan kan worden gerealiseerd. Het realiseren van een lagere opbrengst dan de prijs waarvoor de woonwagen is getaxeerd, bijvoorbeeld door verplaatsingskosten, is een omstandigheid die het college dan bij het hanteren van de bevoegdheid tot terugvordering van de in de vorm van een geldlening verleende bijstand van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder b, van de PW, in het kader van de belangenafweging dient te betrekken.

4.8.

De verder niet onderbouwde beroepsgrond dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de woonwagen naar zijn aard onroerend is, zodat de lening van X ten bedrage van € 20.000,- niet in aanmerking kan worden genomen als een op de woonwagen drukkende schuld, slaagt niet. Appellanten hebben niet aangetoond dat ten tijde van de aanvraag om bijstand sprake was van een op de woonwagen drukkende schuld.

4.9.

Uit 4.1 tot en met 4.8 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen als voorzitter en A.M. Overbeeke en M. ter Brugge als leden, in tegenwoordigheid van B. Beerens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 september 2021.

(getekend) M. Hillen

(getekend) B. Beerens