Home

Centrale Raad van Beroep, 30-09-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2414, 18/5762 ANW

Centrale Raad van Beroep, 30-09-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2414, 18/5762 ANW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
30 september 2021
Datum publicatie
4 oktober 2021
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2021:2414
Zaaknummer
18/5762 ANW

Inhoudsindicatie

Tussen partijen is niet in geschil dat in Suwinet het bedrag aan WAO-uitkering na verrekening is opgenomen en dat in het geval van appellante voor de berekening van de nabestaandenuitkering van haar recht op WAO-uitkering vóór verrekening had moeten worden uitgegaan. Het standpunt van appellante dat de gegevens in Suwinet in de situatie van appellante toch leidend zouden moeten zijn, wordt niet gevolgd. Appellante wordt niet gevolgd in haar stelling dat de hoogte van de uitkering, zoals vermeld in de polisadministratie van het Uwv, als authentiek gegeven moet worden aangemerkt waar de Svb bij de uitvoering van de ANW niet van mag afwijken. Uit voorgaande volgt dat de Svb zich in dit geval terecht heeft gebaseerd op de WAO-bedragen vóór verrekening. Van een dubbele benadeling is dan ook, zoals appellante inmiddels ook heeft erkend, geen sprake. Niet in geschil is dat appellante haar verplichtingen is nagekomen. De Raad is echter van oordeel dat appellante heeft kunnen onderkennen dat de Svb bij de vaststelling van de hoogte van de nabestaandenuitkering is uitgegaan van een onjuist inkomen. De Raad is van oordeel dat het vermelde beleid niet in de weg stond aan het door de Svb herzien van de nabestaandenuitkering van appellante per maart 2014. De Svb heeft het standpunt ingenomen dat de herziening van de nabestaandenuitkering per maart 2014 voorts niet kennelijk onredelijk is in de zin van beleidsregel LJN SB1078, waarbij meeweegt de mate waarin aan de Svb en aan appellante een verwijt kan worden gemaakt. Het kon de Svb niet duidelijk zijn dat de gegevens in Suwinet onjuist waren omdat de Svb er niet van op de hoogte was dat op de WAO-uitkering van appellante een bedrag aan teveel ontvangen toeslag werd ingehouden. Daarentegen kon het voor appellante wel duidelijk zijn dat zij teveel nabestaandenuitkering ontving. De Raad acht dit standpunt van de Svb niet onjuist. Uit de overwegingen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

Uitspraak

18 5762 ANW

Datum uitspraak: 30 september 2021

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 september 2018, 18/2583 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (Marokko) (appellante)

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. C.A.J. de Roy van Zuydewijn, advocaat, hoger beroep ingesteld.

De Svb heeft een verweerschrift ingediend.

Namens appellante is een nader stuk ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2020. Namens appellante is mr. De Roy van Zuydewijn verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.A.H. Koning.

Het onderzoek is heropend na de zitting. De Raad heeft de Svb tweemaal om een nadere toelichting gevraagd. De Svb heeft de vragen van de Raad beantwoord. Hierop is namens appellante gereageerd.

Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2021. Namens appellante is mr. De Roy van Zuydewijn verschenen. De Svb heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellante ontvangt per 1 oktober 2007 een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW). Daarnaast ontvangt zij vanaf 21 juli 2003 een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De WAO-uitkering wordt door de Svb geheel gekort op de nabestaandenuitkering. Bij de vaststelling van de hoogte van de WAO-uitkering is de Svb uitgegaan van de gegevens uit Suwinet en van de door appellante verstrekte specificaties van de maandelijkse WAO-uitkering die zij ontving van het Uwv.

1.2.

In juli 2017 heeft de Svb, naar aanleiding van een telefonische mededeling van appellante en door haar verstrekte schriftelijke informatie van het Uwv over verrekening van teveel ontvangen toeslag, onderzoek gedaan bij het Uwv naar de hoogte van de WAO-uitkering. Bij dit onderzoek is naar voren gekomen dat de WAO-uitkering van appellante over de periode van augustus 2013 tot en met augustus 2017 hoger was dan bij de Svb bekend. Gebleken is dat het Uwv een bedrag aan te veel ontvangen toeslag van appellante heeft teruggevorderd en vanaf augustus 2013 maandelijks een bedrag van € 95,24 heeft verrekend met haar WAOuitkering en over juni 2017 een bedrag van € 249,24. In Suwinet en op de specificaties is het bedrag na verrekening weergegeven.

1.3.

In de besluiten van 25 augustus 2017 heeft de Svb de nabestaandenuitkering van appellante herzien van augustus 2013 tot en met augustus 2017. Daaraan is ten grondslag gelegd dat de Svb bij de vaststelling van de nabestaandenuitkering is uitgegaan van een onjuist inkomen. Daarnaast heeft de Svb de te veel betaalde nabestaandenuitkering tot een bedrag van € 5.035,82 van appellante teruggevorderd.

1.4.

In het besluit van 26 februari 2018 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen de besluiten van 25 augustus 2017 gegrond verklaard. Daarbij is de herziening beperkt tot de periode van maart 2014 tot en met augustus 2017 en is de terugvordering verlaagd naar € 4.318,81. Volgens de Svb was het voor appellante over de periode van augustus 2013 tot en met februari 2014 niet inzichtelijk dat er te veel nabestaandenuitkering werd uitbetaald, omdat de Svb in het besluit over die periode niet de bedragen heeft genoemd die als overig inkomen werden gehanteerd.

2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank – met bepalingen over vergoeding van proceskosten en griffierecht – het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd wat betreft de terugvordering en het bedrag van de terugvordering vastgesteld op € 3.963,60. Ten aanzien van de herziening heeft de rechtbank geoordeeld dat appellante heeft kunnen onderkennen dat haar nabestaandenuitkering tot een te hoog bedrag werd verleend. Appellante is met een besluit van het Uwv van 16 juli 2013 ervan op de hoogte gebracht dat met ingang van 1 augustus 2013 een bedrag van € 95,24 per maand op haar WAO-uitkering werd ingehouden. Appellante kon weten dat deze verrekening gevolgen had voor haar nabestaandenuitkering, aangezien zij bij het toekenningsbesluit van die uitkering is geïnformeerd over de inkomensafhankelijkheid ervan.

3. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de Svb van de WAO-uitkering na verrekening had moeten uitgaan, zoals dit was opgenomen in Suwinet. De Svb zou niet van Suwinet mogen afwijken, omdat het authentieke gegevens betreft. Appellante heeft verder bestreden dat zij heeft kunnen onderkennen dat zij ten onrechte een te hoog bedrag aan nabestaandenuitkering ontving en betoogd dat toepassing van artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tot matiging van de herziening zou moeten leiden. Tot slot is aangevoerd dat appellante door de terugvordering dubbel wordt benadeeld.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

Polisadministratie in Suwinet

4.1.

Tussen partijen is niet in geschil dat in Suwinet het bedrag aan WAO-uitkering na verrekening is opgenomen en dat in het geval van appellante voor de berekening van de nabestaandenuitkering van haar recht op WAO-uitkering vóór verrekening had moeten worden uitgegaan. Het standpunt van appellante dat de gegevens in Suwinet in de situatie van appellante toch leidend zouden moeten zijn, wordt niet gevolgd. In de uitspraak van 19 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2789 is geoordeeld dat het bestuursorgaan mag uitgaan van de gegevens in de polisadministratie (Suwinet), tenzij een uitkeringsgerechtigde aantoont dat deze gegevens onjuist zijn. In het geval van appellante is de Svb in eerste instantie uitgegaan van de gegevens zoals opgenomen in Suwinet maar is vervolgens gebleken dat deze voor de berekening van de nabestaandenuitkering niet de juiste hoogte van de WAO-uitkering van appellante weergeven. In dat geval mag de Svb voor een juiste vervulling van zijn taak van deze gegevens afwijken. Uit artikel 35, vijfde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet Suwi) blijkt immers dat de Svb gegevens niet aan de polisadministratie hoeft te ontlenen als een goede vervulling van de taak van de Svb daardoor wordt belet. Dan kunnen zij worden verkregen van uitkeringsgerechtigden, zoals ook in dit geval, gedeeltelijk, is geschied. Vergelijk ook de uitspraak van de Raad van 20 mei 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1227. In artikel 62 van de Wet Suwi is voorts geregeld dat het Uwv aan de Svb de gegevens verstrekt die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de taken van de Svb. Appellante wordt niet gevolgd in haar stelling dat de hoogte van de uitkering, zoals vermeld in de polisadministratie van het Uwv, als authentiek gegeven moet worden aangemerkt waar de Svb bij de uitvoering van de ANW niet van mag afwijken.

4.2.

Uit 4.1 volgt dat de Svb zich in dit geval terecht heeft gebaseerd op de WAO-bedragen vóór verrekening. Met de brief van 2 september 2020 heeft de Svb verder onderbouwd dat de toeslag ingevolge de Toeslagenwet op de WAO-uitkering op grond van artikel 2:6, eerste lid, aanhef en onder a, van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten geen inkomen is in de zin van artikel 10 en 18 van de ANW en daarom niet is gekort op de nabestaandenuitkering van appellante. Van een dubbele benadeling is dan ook, zoals appellante inmiddels ook heeft erkend, geen sprake.

4.3.

Uit artikel 34, eerste lid, aanhef en onder b, van de ANW, volgt dat als de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, de Svb verplicht is het desbetreffende besluit te herzien of in te trekken. Uitgangspunt van artikel 34, eerste lid, van de ANW is volgens de wetsgeschiedenis, dat in alle gevallen correctie van fouten moet plaatsvinden, maar dat aangesloten moet worden bij het rechtszekerheidsbeginsel zoals dat in de rechtspraak is ontwikkeld.

Toepassing beleid

4.4.

De Svb heeft beleid ontwikkeld voor het terugkomen van besluiten ten nadele van een betrokkene met terugwerkende kracht, waarbij rekening is gehouden met algemene rechtsbeginselen zoals het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel. Uitgangspunt van dit beleid is dat de Svb niet tot herziening of intrekking met volledig terugwerkende kracht overgaat als de betrokkene al zijn verplichtingen is nagekomen en hij verder niet heeft kunnen onderkennen of begrijpen dat de uitkering ten onrechte werd verleend. In een dergelijk geval herziet de Svb de uitkering in beginsel zonder terugwerkende kracht (LJN SB1078).

4.5.

Niet in geschil is dat appellante haar verplichtingen is nagekomen. De Raad is echter van oordeel dat appellante heeft kunnen onderkennen dat de Svb bij de vaststelling van de hoogte van de nabestaandenuitkering is uitgegaan van een onjuist inkomen. Appellante ontving per oktober 2007 een nabestaandenuitkering en wist dat deze inkomensafhankelijk was. Door wijzigingen in de hoogte van haar WAO-uitkering heeft de Svb over voorgaande perioden ook meerdere malen de hoogte van de nabestaandenuitkering van appellante herzien. In het besluit van het Uwv van 7 december 2010 is appellante meegedeeld dat zij € 14.306,48 teveel aan toeslag heeft ontvangen en dat dit moet worden terugbetaald. In een brief van 16 juli 2013 heeft het Uwv appellante laten weten dat in verband met het terug te betalen bedrag aan toeslag met ingang van 1 augustus 2013 een bedrag van € 95,24 zal worden ingehouden op haar WAO-uitkering. Hoewel appellante in die periode (tijdelijk) geen nabestaandenuitkering ontving, heeft zij bij de herleving van dit recht kunnen onderkennen dat haar recht op WAOuitkering voorafgaand aan de verrekening van belang was voor de hoogte van haar nabestaandenuitkering. Anders zou appellante immers het bedrag dat zij aan het Uwv moest terugbetalen, via haar nabestaandenuitkering van de Svb gecompenseerd zien. Dit terwijl zij in verband met haar arbeidsongeschiktheid te veel heeft ontvangen van het Uwv. Toen zij de specificaties van het Uwv ontving, had zij kunnen zien dat daarop de verrekening niet was vermeld. De Svb heeft deze bedragen gebruikt en dit kon appellante weten, omdat de Svb in zijn beslissingen over de nabestaandenuitkering vanaf maart 2014 steeds inzichtelijk heeft gemaakt van welke bedragen aan inkomen werd uitgegaan. Hierdoor heeft appellante kunnen begrijpen dat zij teveel nabestaandenuitkering ontving. De Svb heeft in zijn besluiten alleen over de periode van augustus 2013 tot en met februari 2014 niet de bedragen genoemd die werden gebruikt als inkomen. Hierin heeft de Svb bij het bestreden besluit aanleiding gezien om de nabestaandenuitkering van appellante over die periode niet te herzien. De Raad is van oordeel dat het onder 4.4 vermelde beleid niet in de weg stond aan het door de Svb herzien van de nabestaandenuitkering van appellante per maart 2014.

4.6.

De Svb heeft het standpunt ingenomen dat de herziening van de nabestaandenuitkering per maart 2014 voorts niet kennelijk onredelijk is in de zin van beleidsregel LJN SB1078, waarbij meeweegt de mate waarin aan de Svb en aan appellante een verwijt kan worden gemaakt. Het kon de Svb niet duidelijk zijn dat de gegevens in Suwinet onjuist waren omdat de Svb er niet van op de hoogte was dat op de WAO-uitkering van appellante een bedrag aan teveel ontvangen toeslag werd ingehouden. Daarentegen kon het voor appellante wel duidelijk zijn dat zij teveel nabestaandenuitkering ontving. De Raad acht dit standpunt van de Svb niet onjuist. Het Uwv heeft de gegevens in Suwinet ingevoerd maar appellante wist – anders dan de Svb – van de verrekening die op haar WAO-uitkering plaatsvond en in de besluiten was terug te zien van welke inkomsten de Svb uitging. De Raad verwijst naar het oordeel in overweging 4.5. In deze omstandigheden kan niet worden geconcludeerd dat de Svb de per augustus 2013 teveel verstrekte nabestaandenuitkering niet heeft kunnen herzien per maart 2014. Dat appellante last heeft ondervonden van wijzigingen in haar nabestaandenuitkering om andere redenen dan in dit geschil aan de orde, doet aan deze conclusie niet af.

4.7.

Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos als voorzitter en A. van Gijzen en M. Wolfrat als leden, in tegenwoordigheid van D. Al-Zubaidi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 september 2021.

(getekend) E.E.V. Lenos

(getekend) D. Al-Zubaidi