Home

Centrale Raad van Beroep, 14-12-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3228, 21/1771 PW

Centrale Raad van Beroep, 14-12-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3228, 21/1771 PW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
14 december 2021
Datum publicatie
24 december 2021
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2021:3228
Zaaknummer
21/1771 PW

Inhoudsindicatie

Bijzondere bijstand voor griffierecht en eigen bijdrage rechtsbijstand afgewezen. De kosten zijn meer dan een maand voor het indienen van de aanvraag opgekomen. De kosten van de eigen bijdrage voor rechtsbijstand komen op, op de dag dat de rechtsbijstandsverlener het besluit van de Raad voor Rechtsbijstand (RvR) tot verlening van de aangevraagde toevoeging heeft ontvangen. De kosten van griffierecht komen op, op de datum waarop een betrokkene het beroepschrift indient bij de bestuursrechter.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 mei 2021, 21/164 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

het college van burgemeester en wethouders van Maassluis (college)

Datum uitspraak: 14 december 2021

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. P. van Baaren, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven, omdat partijen niet hebben verklaard gebruik te willen maken van het recht ter nadere zitting te worden gehoord. Daarna heeft de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellant heeft op 11 augustus 2020 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet voor:- een eigen bijdrage van € 148,- (civiele toevoeging 3KW3267 met verzenddatum 26 juni 2020);

- een eigen bijdrage van € 199,- (civiele toevoeging 3KQ7178 met verzenddatum 2 april 2020);

- griffierecht van € 332,- in een dagvaardingsprocedure (afgeschreven van de rekening-courant van zijn gemachtigde op 30 juni 2020).

1.2.

Bij besluit van 12 augustus 2020, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 4 januari 2021 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Aan de afwijzing heeft het college ten grondslag gelegd dat de kosten meer dan een maand voor het indienen van de aanvraag zijn opgekomen. Er is geen sprake van bijzondere omstandigheden om met terugwerkende kracht bijzondere bijstand te verlenen. Ook wordt niet voldaan aan de voorwaarden van het beleid van het college dat de aanvraag moet worden ingediend binnen een maand nadat de kosten zijn opgekomen.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Partijen houdt uitsluitend verdeeld het antwoord op de vraag wanneer de kosten zijn opgekomen. Appellant heeft aangevoerd dat de kosten van eigen bijdragen en griffierecht zijn opgekomen op het moment dat hij de nota’s heeft ontvangen van zijn advocaat.

4.2.

Volgens vaste rechtspraak (zie de uitspraak van 12 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2714) komen de kosten op van de eigen bijdrage voor rechtsbijstand op de dag dat de rechtsbijstandsverlener het besluit van de Raad voor Rechtsbijstand (RvR) tot verlening van de aangevraagde toevoeging heeft ontvangen. Dit betekent dat bijzondere bijstand voor een bij een toevoeging vastgestelde, door de rechtzoekende te betalen, eigen bijdrage uiterlijk op deze dag moet worden aangevraagd. Op deze dag wordt de rechtzoekende namelijk geacht op de hoogte te zijn van de toevoeging en de eigen bijdrage, omdat die mede namens hem door de rechtsbijstandsverlener is aangevraagd. Nu het moment van ontvangst van de toevoeging door de advocaat de uiterste datum markeert waarop nog bijzondere bijstand voor de verschuldigde eigen bijdrage kan worden aangevraagd, ligt het in de rede om de aanvraag om bijzondere bijstand op een eerder moment in te dienen, bijvoorbeeld tegelijkertijd met de aanvraag om een toevoeging bij de RvR. De omstandigheid dat vooraf niet bekend is hoe hoog de eigen bijdrage zal zijn, vormt daarvoor geen beletsel.

4.3.

Volgens vaste rechtspraak (zie o.m. de uitspraak van 8 november 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4251) komen de kosten op van griffierecht op de datum waarop een betrokkene het beroepschrift indient bij de bestuursrechter. Met de indiening van het beroepschrift staat immers in beginsel de verschuldigdheid van het griffierecht vast en de griffier is belast met de heffing daarvan. Dat de indiener van een beroepschrift vooraf niet altijd weet dat aan de indiening van een beroepschrift voor hem kosten (van griffierecht) zijn verbonden, doet hier op zichzelf niet aan af.

4.4.

Deze rechtspraak is ook van toepassing op de kosten van griffierecht voor een burgerlijke procedure. Uit artikel 3 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken kan namelijk worden afgeleid dat de kosten opkomen op het moment dat een procedure aanhangig wordt gemaakt door het indienen van een verzoekschrift of vordering bij de burgerlijke rechter.

4.5.

De omstandigheid dat de kosten voor griffierecht in de praktijk worden voorgeschoten door de advocaat door afschrijving van de rekening-courant van de advocaat, maakt het voorgaande niet anders (zie de uitspraak van 13 oktober 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3490). Het (nog) niet beschikken over een nota hoeft immers geen belemmering te zijn om een aanvraag om bijzondere bijstand in te dienen. Zo nodig kan de aanvraag worden aangevuld door de nota op een later moment over te leggen.

4.6.

Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap, in tegenwoordigheid van M. Zwart als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 december 2021.

(getekend) A.J. Schaap

(getekend) M. Zwart