Centrale Raad van Beroep, 25-03-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:692, 19/1963 WIA
Centrale Raad van Beroep, 25-03-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:692, 19/1963 WIA
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 25 maart 2021
- Datum publicatie
- 30 maart 2021
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2021:692
- Zaaknummer
- 19/1963 WIA
Inhoudsindicatie
Hoger beroep niet-ontvankelijk. Het procesbelang van appellant is komen te vervallen. Het Uwv is met bestreden besluit 2 volledig tegemoetgekomen aan wat appellant met dit hoger beroep wilde bereiken, namelijk dat er geen verplichtingen met betrekking tot re-integratie aan hem worden opgelegd. Dit betekent dat appellant geen in rechte te respecteren procesbelang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van dit hoger beroep.
Uitspraak
Datum uitspraak: 25 maart 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 maart 2019, 18/2805 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.H. van Zundert, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Daarbij is een gewijzigd standpunt ingenomen en is een nieuwe beslissing op bezwaar van 20 februari 2020 (bestreden besluit 2) overgelegd.
Namens appellant is op verzoek van de Raad een reactie gegeven op bestreden besluit 2.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2021. Namens appellant ismr. Van Zundert verschenen. Het Uwv heeft zich door middel van videobellen laten vertegenwoordigen door J.C. van Beek.
OVERWEGINGEN
Aan appellant is met ingang van 27 februari 2017 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid van appellant is daarbij bepaald op 100%. Met ingang van 5 oktober 2017 is deze uitkering omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering.
Op 24 juli 2017 heeft het Uwv een werkplan voor de re-integratie (Werkplan) opgesteld. Appellant heeft tegen het Werkplan bezwaar gemaakt. Het Uwv heeft het bezwaar bij besluit van 12 april 2018 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd – kort weergegeven – dat het Werkplan niet is gebaseerd op een deugdelijk medische grondslag en dat hij niet in staat is om aan de verplichtingen die uit het Werkplan voortvloeien te voldoen.
Het Uwv heeft bij het verweerschrift meegedeeld dat bestreden besluit 1 niet wordt gehandhaafd en bestreden besluit 2 genomen. Met bestreden besluit 2 wordt het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard, omdat het Werkplan van 24 juli 2017, zoals gecorrigeerd op 15 augustus 2017, niet is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In het Werkplan staan slechts enkele verplichtingen die ook uit de wet voortvloeien. Deze zijn niet zodanig uitgewerkt dat hiermee een zelfstandig rechtsgevolg is ontstaan.
Appellant heeft in zijn reactie op bestreden besluit 2 aangevoerd, dat er sprake is van een besluit. Het Werkplan van 24 juli 2017, zoals gecorrigeerd op 15 augustus 2017, was gericht op rechtsgevolg. Het Uwv had hem verplicht mee te werken aan het traject. Als hij hieraan niet zou voldoen, zouden er sancties volgen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Onderwerp van geschil in deze zaak betreft het Werkplan van 24 juli 2017, zoals gecorrigeerd op 15 augustus 2017. Het Uwv heeft bij bestreden besluit 2 vastgesteld dat het Werkplan niet is aan te merken als een besluit in de zin van de Awb en het bezwaar tegen het Werkplan niet-ontvankelijk verklaard.
Dit standpunt van het Uwv wordt gevolgd. Een werkplan dat te beschouwen is als een re-integratievisie als bedoeld in artikel 39, eerste lid, van de Wet WIA, is een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb in zoverre het werkplan gericht is op een zelfstandig rechtsgevolg. Daarvan kan sprake zijn als de uit de wet voortvloeiende rechten en verplichtingen in het werkplan zodanig helder, inzichtelijk, ondubbelzinnig en voldoende bepaald zijn geformuleerd dat kan worden gesteld dat met het werkplan is beoogd een zelfstandig rechtsgevolg te doen ontstaan (zie de uitspraak van de Raad van 25 februari 2015,
De verplichtingen die in het Werkplan zijn opgenomen voldoen niet aan de vereisten die de Raad daaraan heeft gesteld in de in 4.2 vermelde uitspraak omdat de verplichtingen die voortvloeien uit de wet niet helder, inzichtelijk, ondubbelzinnig en voldoende bepaald zijn geconcretiseerd. In het Werkplan is beschreven dat appellant wordt aangemeld voor een Werkfit-traject voor de duur van twaalf maanden. In het Werkplan is weliswaar het traject beschreven, maar zonder dat hiermee appellant concreet een verplichting is opgelegd om hieraan deel te nemen. Anders dan appellant heeft aangevoerd, is evenmin opgenomen wat de gevolgen zijn als appellant niet aan dit traject zal deelnemen. Voor de verplichtingen die zijn vermeld onder het kopje ‘Wat verwachten wij van u’ geldt dat zij niet meer dan een opsomming bevatten van enkele verplichtingen uit de Wet WIA. Het bezwaar van appellant tegen het Werkplan is door het Uwv bij bestreden besluit 2 dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Omdat uit bestreden besluit 2 volgt dat er geen besluit is waaruit voor appellant
re-integratieverplichtingen voortvloeien is met bestreden besluit 2 dan ook geheel aan de bezwaren van appellant tegemoetgekomen. Dit betekent, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb dat bestreden besluit 2 niet in het geding wordt betrokken.
Ter zitting is namens appellant naar voren gebracht dat hij een oordeel wil van de Raad over de bezwaren die hij had aangevoerd tegen het Werkplan.
Van voldoende procesbelang is sprake als het resultaat dat de indiener van het hogerberoepschrift met het indienen van het hoger beroep nastreeft daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Uit vaste rechtspraak volgt dat de bestuursrechter alleen is geroepen tot beslechting van geschillen en niet tot beantwoording van uitsluitend principiële vragen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 6 mei 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:327). Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 18 september 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1874).
Het procesbelang van appellant is komen te vervallen. Het Uwv is met bestreden besluit 2 volledig tegemoetgekomen aan wat appellant met dit hoger beroep wilde bereiken, namelijk dat er geen verplichtingen met betrekking tot re-integratie aan hem worden opgelegd. Dit betekent dat appellant geen in rechte te respecteren procesbelang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van dit hoger beroep.
Het hoger beroep van appellant zal wegens het ontbreken van procesbelang niet‑ontvankelijk worden verklaard.
5. Omdat het Uwv in hoger beroep bestreden besluit 2 heeft genomen, bestaat aanleiding het Uwv te veroordelen in de kosten die appellant redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden begroot op € 1.068,- voor verleende rechtsbijstand in beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting) en € 1.335,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep (1 punt voor het hoger beroepschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting en 0,5 punt voor reactie op bestreden besluit 2). In totaal wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.403,-.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- -
-
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
- -
-
veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.403,-;
- -
-
bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 174,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van L. Winters als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2021.
(getekend) S. Wijna
(getekend) L. Winters