Home

Centrale Raad van Beroep, 10-05-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1155, 20/52 PW

Centrale Raad van Beroep, 10-05-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1155, 20/52 PW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
10 mei 2022
Datum publicatie
30 mei 2022
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2022:1155
Zaaknummer
20/52 PW

Inhoudsindicatie

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten speciaal matras. Zvw is een voorliggende voorziening. Geen sprake van zeer dringende redenen. Voor medische en paramedische zorg is de Zvw een toereikende en passende voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de PW. De omstandigheid dat bepaalde kosten niet (volledig) worden vergoed op grond van de Zvw omdat geen overeenkomst is gesloten tussen de zorgverzekeraar en de zorgaanbieder, is ook het gevolg van een bewuste keuze die de wetgever in het kader van de Zvw heeft gemaakt. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16 van de PW, om in afwijking van artikel 15, bijstand te verlenen. Uit de overgelegde stukken blijkt niet dat sprake is van een levensbedreigende situatie of dat blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit daarvan het gevolg kan zijn. Daar komt bij dat niet is gebleken dat het door appellant gekozen matras, die alleen kan worden geleverd door een niet-gecontracteerde aanbieder, de enige mogelijkheid is.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Datum uitspraak: 10 mei 2022

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 16 december 2019, 19/3408 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. T.P. Boer, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 augustus 2021. Appellant en mr. Boer hebben via videobellen deelgenomen aan de zitting. Namens het college heeft B. Geveling via videobellen deelgenomen aan de zitting.

De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst. Appellant is in de gelegenheid gesteld om nadere medische stukken in het geding te brengen. Het college heeft gereageerd op deze stukken.

Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellant heeft op 14 maart 2019 een aanvraag ingediend op grond van de Participatiewet (PW) voor bijzondere bijstand voor de kosten van een speciaal matras. Appellant heeft bij zijn aanvraag een brief van zijn ergotherapeut van 14 februari 2018, een brief van zijn huisarts van 18 februari 2019 en een offerte voor een matras overgelegd. Uit de brieven van de huisarts en de ergotherapeut blijkt dat een aangepaste matras appellant kan helpen tegen zijn rugklachten.

1.2.

Bij besluit van 4 april 2019, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 20 juni 2019 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant op grond van artikel 15, eerste lid, van de PW niet in aanmerking komt voor bijzondere bijstand, omdat de Zorgverzekeringswet (Zvw) moet worden aangemerkt als een voorliggende voorziening die passend en toereikend is. Dat de zorgverzekeraar de vergoeding van de kosten heeft afgewezen doet hier niet aan af. Ook is geen sprake is van zeer dringende redenen dan wel bijzondere omstandigheden op grond waarvan alsnog bijzondere bijstand moet worden verstrekt.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Op grond van artikel 15, eerste lid, eerste volzin, van de PW, bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Op grond van artikel 15, eerste lid, tweede volzin, van de PW strekt het recht op bijstand zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk zijn aangemerkt.

4.2.

Als in de voorliggende voorziening een bewuste keuze is gemaakt dat het vergoeden van deze kosten niet noodzakelijk is, kan de bijstandverlenende instantie daarvoor in beginsel geen bijzondere bijstand toekennen. Ook als de door betrokkene gemaakte kosten niet volledig door de voorliggende voorziening worden vergoed is sprake van toereikende voorliggende voorziening.

4.3.

Voor medische en paramedische zorg is de Zvw een toereikende en passende voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de PW. In deze regelgeving is in het algemeen een bewuste keus gemaakt over de noodzaak van het vergoeden van de kosten. Dit is vaste rechtspraak (uitspraak van 16 februari 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BL7320).

4.4.

De omstandigheid dat bepaalde kosten niet (volledig) worden vergoed op grond van de Zvw omdat geen overeenkomst is gesloten tussen de zorgverzekeraar en de zorgaanbieder, is ook het gevolg van een bewuste keuze die de wetgever in het kader van de Zvw heeft gemaakt. De Zvw is blijkens de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II, 2003–2004, 29763, nr. 3, p.4-5, 9-10, p. 24-34) gebaseerd op gereguleerde concurrentie. Concurrentie heeft daarbij als doel om permanente prikkels tot doelmatigheidsverbetering te creëren en tevens mogelijkheden te genereren voor het bieden van kwalitatief goede zorg tegen een zo laag mogelijke prijs. Regulering heeft als doel om solidariteit en toegankelijkheid te garanderen en om marktfalen tegen te gaan. Om aan de verplichting tot het leveren van die zorg (in natura) te voldoen, sluit de zorgverzekeraar overeenkomsten met zorgaanbieders over de te verlenen zorg of dienst en de daarvoor door de zorgverzekeraar aan de zorgverlener te betalen prijs.

4.5.

Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het college in beginsel geen ruimte heeft om de gevraagde bijzondere bijstand toe te kennen.

4.6.

Artikel 16, eerste lid, van de PW biedt de mogelijkheid om, in afwijking van onder meer artikel 15, bijstand te verlenen indien, gelet op alle omstandigheden, zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Zeer dringende redenen doen zich voor als er een acute noodsituatie is en de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. Dit is vaste rechtspraak (uitspraak van 17 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1028). Een noodsituatie is acuut als een situatie levensbedreigend is of als blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit daarvan het gevolg kan zijn. Dit is ook vaste rechtspraak (uitspraak van 27 november 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY4808).

4.7.

Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van zeer dringende redenen als bedoeld in 4.6. Uit de medische stukken blijkt dat dat appellant voor rugklachten is aangewezen op een aangepast matras. De ergotherapeut heeft op 13 augustus 2021 verklaard dat indien het matras niet wordt aangeschaft de medische toestand van appellant aanzienlijk zal verslechteren en het gevolg zal zijn dat appellant onnodig veel pijn zal lijden. Hieruit blijkt niet dat sprake is van een levensbedreigende situatie of dat blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit daarvan het gevolg kan zijn. Daar komt bij dat niet is gebleken dat het door appellant gekozen matras, die alleen kan worden geleverd door een niet-gecontracteerde aanbieder, de enige mogelijkheid is.

4.8.

Uit 4.1 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van Y. Al-Qaq als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2022.

(getekend) A.B.J. van der Ham

(getekend) Y. Al-Qaq