Home

Centrale Raad van Beroep, 09-06-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1293, 20/1791 WIA

Centrale Raad van Beroep, 09-06-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1293, 20/1791 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
9 juni 2022
Datum publicatie
16 juni 2022
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2022:1293
Zaaknummer
20/1791 WIA

Inhoudsindicatie

Opstellen Werkplan voor appellant. Het standpunt van appellant dat dit Werkplan geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht omdat het niet is gericht op een zelfstandig rechtsgevolg, wordt niet gevolgd. In het Werkplan zijn concrete verplichtingen aan appellant opgelegd om voor een totale belasting van 38 uur verspreid over 18 maanden aan het beschreven Werkfit-traject deel te nemen en daarbij is vermeld wat de consequenties zijn als hij niet aan het traject zal deelnemen. Daar komt bij dat het Uwv aan appellant een maatregel heeft opgelegd omdat hij niet heeft meegewerkt aan de in het Werkplan opgestelde verplichtingen.

Uitspraak

Datum 9 juni 2022

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van

27 maart 2020, 18/4827 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. W.H. van Zundert, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft, door middel van videobellen, plaatsgevonden op

31 maart 2022. Namens appellant is verschenen, mr. Van Zundert. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs J.C. Geldof.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellant is tot april 2011 werkzaam geweest als medewerker in een rozenkwekerij. Hij heeft zich in 2012 ziekgemeld, terwijl hij een uitkering ontving op grond van de

Werkloosheidswet.

1.2.

Het Uwv heeft aan appellant met ingang van 25 maart 2014 een loongerelateerde WGAuitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid van appellant is daarbij vastgesteld op 100%. Vanaf 13 mei 2015 heeft het Uwv deze uitkering omgezet naar een WGAloonaanvullingsuitkering.

1.3.

Op 29 mei 2017 heeft een verzekeringsgeneeskundig heronderzoek plaatsgevonden.

Bij besluit van 18 juli 2017 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat zijn mate van arbeidsongeschiktheid niet is gewijzigd en dat hij 80 tot 100% arbeidsongeschikt is. Appellant heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddelen aangewend.

1.4.

Het Uwv heeft op 9 augustus 2017 het Werkplan voor appellant opgesteld. Uit het Werkplan volgt dat appellant zal worden aangemeld voor een zogeheten Werkfit-traject bij Bureau Volzin voor de duur van 18 maanden, waarbij er 20 uur te besteden is aan het vergroten van persoonlijke effectiviteit, 10 uur voor oriëntatie op de arbeidsmarkt, 8 uur voor het opdoen van werknemersvaardigheden en 2 uur voor het opstellen van rapportages. Als appellant niet of in onvoldoende mate meewerkt aan het traject, dan zal dat direct door Bureau Volzin worden gemeld aan het Uwv Werkbedrijf. Dit zal dan naar verwachting gevolgen hebben voor de uitkering van appellant.

1.5.

Het bezwaar van appellant tegen het werkplan van 9 augustus 2017 heeft het Uwv bij besluit van 1 augustus 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 31 juli 2018

ten grondslag.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft voorop gesteld dat appellant geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 23 maart 2017 (lees: 18 juli 2017), waarin het Uwv aan hem heeft meegedeeld dat zijn arbeidsongeschiktheid niet is gewijzigd. Appellant is toentertijd wel volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt bevonden op grond van de FML van mei 2017. Appellant was daarom verplicht deel te nemen aan re-integratie. Tussen partijen is de inhoud van het in het kader van de re-integratie opgestelde Werkplan van 9 augustus 2017 in geschil. De rechtbank heeft appellant niet gevolgd in zijn stelling, dat hij niet aan de daaruit voortvloeiende verplichtingen kon voldoen. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat genoegzaam kennis is genomen van de door appellant genoemde medische klachten en dat die klachten bij het medisch oordeel zijn betrokken. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 31 juli 2018 blijkt dat het Werkfit-traject – dat een totale belasting van 38 uur kent, verspreid over 18 maanden – past binnen de in het kader van de loonaanvullende WGA-uitkering op grond van de Wet WIA vastgestelde mogelijkheden en beperkingen van appellant. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gezien voor twijfel aan het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat ten tijde van het vaststellen van het Werkplan geen sprake was van (toegenomen) medische klachten op grond waarvan appellant niet in staat zou zijn om met het Werkfit- traject te starten. Naar aanleiding van het acute hartinfarct eind 2017 is appellant vrijgesteld van het Werkfit-traject en nadien ook nog. Die wijziging in de medische gesteldheid van appellant heeft vanaf dat moment zonder meer bijstelling van het Werkplan gerechtvaardigd. De rechtbank heeft daarbij opgemerkt dat het appellant vrijstaat om bij het Uwv een verzoek in te dienen voor een verzekeringsgeneeskundige herbeoordeling, indien hij meent dat hij (nu) volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.

3.1.

Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het door het Uwv opgestelde Werkplan van 9 augustus 2017 geen besluit is, omdat de verplichtingen niet zodanig zijn uitgewerkt dat hiermee een zelfstandig rechtsgevolg is ontstaan. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant verwezen naar de uitspraak van 25 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:692. Appellant is verder van mening dat hij vanaf het begin af aan medisch niet in staat was om aan het Werkfit-traject deel te nemen.

3.2.

Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.

4. De Raad oordeelt als volgt.

4.1.

Onderwerp van geschil in deze zaak betreft het Werkplan van 9 augustus 2017. Het standpunt van appellant dat dit Werkplan geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht omdat het niet is gericht op een zelfstandig rechtsgevolg, wordt niet gevolgd. In het Werkplan zijn concrete verplichtingen aan appellant opgelegd om voor een totale belasting van 38 uur verspreid over 18 maanden aan het beschreven Werkfit-traject deel te nemen en daarbij is vermeld wat de consequenties zijn als hij niet aan het traject zal deelnemen. Zoals de Raad vaker heeft overwogen, onder meer in zijn uitspraak van 25 februari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:598), kan een werkplan gericht zijn op een zelfstandig rechtsgevolg als de uit de wet voortvloeiende rechten en verplichtingen in het werkplan zodanig helder, inzichtelijk, ondubbelzinnig en voldoende bepaald zijn geformuleerd dat kan worden gesteld dat met het werkplan is beoogd een zelfstandig rechtsgevolg te doen ontstaan. De inhoud van het onderhavige werkplan voldoet aan deze criteria. Daar komt bij dat het Uwv aan appellant een maatregel heeft opgelegd omdat hij niet heeft meegewerkt aan de in het Werkplan opgestelde verplichtingen.

4.2.

De verwijzing door appellant naar de in 3.1 genoemde uitspraak van 25 maart 2021, maakt het voorgaande niet anders. In deze uitspraak heeft de Raad overwogen dat, anders dan in onderhavige zaak, in het betreffende Werkplan weliswaar een traject is beschreven, maar zonder dat de betrokkene hiermee ook concreet een verplichting is opgelegd om hieraan deel te nemen. Daarnaast is niet opgenomen wat de gevolgen zijn als betrokkene niet aan dit traject zal deelnemen.

4.3.

Het standpunt van appellant dat hij medisch niet in staat was om aan het Werkfit-traject deel te nemen, slaagt ook niet. De rechtbank heeft deze grond in de aangevallen uitspraak afdoende besproken. Het oordeel van de rechtbank en de aan dit oordeel ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven.

4.4.

Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspaak.

Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2022.

(getekend) E.J.J.M. Weyers

(getekend) S.C. Scholten