Home

Centrale Raad van Beroep, 27-01-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:297, 15/2693 WIA

Centrale Raad van Beroep, 27-01-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:297, 15/2693 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
27 januari 2022
Datum publicatie
18 februari 2022
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2022:297
Zaaknummer
15/2693 WIA

Inhoudsindicatie

Afwijzing verzoek om vergoeding van schade. Verzoeker heeft afgezien van schadevergoeding vanwege de procedures met zijn werkgever. Partijen hebben op de zitting een nadere afspraak tot overleg gemaakt over de gestelde belastingschade en kilometervergoeding en over het nabetalen van de wettelijke rente over de tegemoetkoming voor arbeidsongeschikten. Een causaal verband tussen het onrechtmatige besluit van 19 maart 2014 en het moment van tot betaling komen van het aanvullend invaliditeitspensioen en de aanvullende arbeidsongeschiktheidsverzekering ontbreekt. Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

15 2693 WIA-S

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade

Partijen:

[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

Datum uitspraak: 27 januari 2022

PROCESVERLOOP

Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 11 maart 2015, 14/1066, in het geding tussen verzoeker en het Uwv.

Bij uitspraak van 4 juli 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:2178) heeft de Raad uitspraak gedaan op dit hoger beroep. Daarbij is het onderzoek heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over het verzoek van verzoeker om schadevergoeding.

Verzoeker heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Partijen hebben nadere reacties en stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 december 2021. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door mr. H.H.A. Lewin, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E. Moerman-Bootsma.

OVERWEGINGEN

1. De uitspraak van de Raad van 4 juli 2019 betrof een geschil tussen verzoeker en het Uwv over verzoekers recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Na een weigering door het Uwv om aan verzoeker met ingang van 3 oktober 2013 een WIA-uitkering toe te kennen en de handhaving van dat besluit in bezwaar (bestreden besluit van 19 maart 2014) en in beroep, heeft het Uwv in hoger beroep op 1 maart 2017 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen en verzoeker alsnog per 3 oktober 2013 een WGA-uitkering toegekend. In de genoemde uitspraak heeft de Raad onder meer het beroep tegen het besluit van 1 maart 2017 ongegrond verklaard. Over de door verzoeker gevorderde schadevergoeding heeft de Raad overwogen dat op grond van de op dat moment beschikbare gegevens niet te bepalen is of, en zo ja, in welke omvang en vanaf wanneer verzoeker schade heeft geleden als gevolg van het besluit van 19 maart 2014. Het onderzoek is vervolgens heropend en verzoeker is in de gelegenheid gesteld een gespecifieerde opgave te doen van de door hem gestelde schade.

2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

2.1.

Het is vaste rechtspraak dat de bestuursrechter bij de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding zoveel mogelijk aansluiting zoekt bij het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht (zie onder meer de uitspraak van 16 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1466).

2.2.

Niet (meer) in geschil is dat verzoeker door het besluit van 19 maart 2014 schade heeft geleden doordat hem ten onrechte met ingang van 3 oktober 2013 een WIA-uitkering was geweigerd. Verzoeker heeft in zijn brief van 6 mei 2019 de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de geleden schade. Bij nadere brieven en een e-mail heeft verzoeker de schadeposten toegelicht. Het gaat daarbij om een misgelopen aanvullend invaliditeitspensioen van het ABP, een misgelopen arbeidsongeschiktheidsverzekering van Loyalis, belastingschade, een misgelopen aanspraak op een tegemoetkoming van het Uwv voor arbeidsongeschikten, schadevergoeding voor advocaatkosten en psychisch leed vanwege procedures tegen de werkgever en wettelijke rente over de nabetaling van de WIA-uitkering. Ter zitting van de Raad heeft verzoeker voorts een misgelopen kilometervergoeding genoemd als schadepost.

2.3.

Het Uwv heeft in het verweerschrift van 26 februari 2020 te kennen gegeven geen bezwaar te hebben tegen de vergoeding van wettelijke rente over de nabetaling van de WIA-uitkering. Deze is ook nabetaald. Wat betreft de gemiste aanspraak op een tegemoetkoming voor arbeidsongeschikten heeft het Uwv bij besluit van 7 februari 2020 aan verzoeker over de jaren 2014 tot en met 2016 een tegemoetkoming en wettelijke rente daarover toegekend. Verzoeker heeft laten weten het eens te zijn met de vergoedingen aan wettelijke rente over de nabetaalde WIA-uitkering en met de tegemoetkoming voor arbeidsongeschikten. Verzoeker heeft verder afgezien van schadevergoeding vanwege de procedures met zijn werkgever. Partijen hebben op de zitting een nadere afspraak tot overleg gemaakt over de gestelde belastingschade en kilometervergoeding en over het nabetalen van de wettelijke rente over de tegemoetkoming voor arbeidsongeschikten.

2.4.

Daarmee resteren nog de schadeposten door het misgelopen aanvullend invaliditeitspensioen van het ABP en door de misgelopen arbeidsongeschiktheidsverzekering van Loyalis over de periode van oktober 2013 tot juni 2017. Daarover wordt geoordeeld dat een causaal verband tussen het onrechtmatige besluit van 19 maart 2014 en het moment van tot betaling komen van het aanvullend invaliditeitspensioen en de aanvullende arbeidsongeschiktheidsverzekering ontbreekt. Hoewel onmiskenbaar een verband bestaat tussen aan de ene kant de aanspraak op een WIA-uitkering en aan de andere kant de beoordeling van de aanspraak op een aanvulling op die uitkering op grond van een invaliditeitspensioen en een arbeidsongeschiktheidsverzekering, is dat verband niet zo hecht dat sprake is van een causaal verband in de zin van het schadevergoedingsrecht. Daarbij is van belang dat het (onrechtmatige) besluit van het Uwv slechts ziet op de aanspraak op een WIA-uitkering. Het ABP en Loyalis beoordelen verzoekers aanspraken op een aanvulling op de WIA-uitkering en de ingangsdatum van die aanvulling zelf. Zie ook de uitspraak van de Raad van 19 juli 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1165.

3. Uit hetgeen onder 2.1 tot en met 2.4. is overwogen volgt dat het verzoek om vergoeding van de schade zal worden afgewezen.

4.1.

Wat betreft het overschrijden van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden geldt in vervolgzaken als deze dat de redelijke termijn niet is overschreden als die procedure niet langer dan twee jaar heeft geduurd.

4.2.

Voor het geval van verzoeker geldt dat vanaf de uitspraak van de Raad van 4 juli 2019 tot aan de dag van deze uitspraak twee jaar en zeven maanden zijn verstreken. In de zaak zelf noch in de opstelling van verzoeker zijn aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan twee jaar zou mogen bedragen. De redelijke termijn is dus met zeven maanden overschreden. De overschrijding van de redelijke termijn heeft uitsluitend plaatsgevonden in de rechterlijke fase. Aan verzoeker zal daarom een schadevergoeding van € 1.000,- worden toegekend, te betalen door de Staat.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

- wijst het verzoek om vergoeding van schade af;

- veroordeelt de Staat tot betaling aan verzoeker van een vergoeding van schade wegens overschrijding van de redelijke termijn tot € 1.000,-.

Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van C.G. van Straalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2022.

(getekend) H.G. Rottier

(getekend) C.G. van Straalen