Centrale Raad van Beroep, 05-01-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:39, 20/2555 ZW
Centrale Raad van Beroep, 05-01-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:39, 20/2555 ZW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 5 januari 2022
- Datum publicatie
- 7 januari 2022
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2022:39
- Zaaknummer
- 20/2555 ZW
Inhoudsindicatie
In geschil is de vraag of het Uwv appellante met ingang van 17 december 2017 terecht in staat heeft geacht meer dan 65% te verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd en om die reden de ZW-uitkering van appellante heeft beëindigd. De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Er is geen reden om aan te nemen dat aspecten van de gezondheidssituatie van appellante zijn gemist doordat geen lichamelijk of ander nader onderzoek is gedaan. In wat appellante heeft aangevoerd wordt ook geen reden gezien om het medisch oordeel van het Uwv voor onjuist te houden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van de kanttekeningen van appellante bij haar geschiktheid voor de functies gelet op haar allergie voor nikkel verder onderzoek verricht naar de geselecteerde functies en heeft in het rapport van 14 december 2020 één van de eerder geduide functies laten vervallen en een reservefunctie daarvoor in de plaats gesteld. Als gevolg daarvan is het arbeidsongeschiktheidspercentage gewijzigd van 77,61 naar 77,1. De uitkomst van de schatting, minder dan 35% arbeidsongeschikt, blijft daarmee in stand. Uitgaande van de juistheid van de beperkingen, zoals beschreven in de FML, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat de geduide functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante. Het bestreden besluit is gelet op de nadere motivering van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep eerst in hoger beroep voorzien van een toereikende onderbouwing. Dit gebrek zal worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat aannemelijk is dat appellante daardoor niet is benadeeld. De overwegingen leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. De toepassing van artikel 6:22 van de Awb geeft aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep.
Uitspraak
Datum uitspraak: 5 januari 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 9 juni 2020, 19/5113 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.J.E. Stout hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 31 mei 2021 heeft mr. N. Roos zich als opvolgend gemachtigde gesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 24 november 2021. Namens appellante is mr. Roos verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.L. Clemens.
OVERWEGINGEN
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als medewerker ouderbetrokkenheid. Op 12 juni 2017 heeft zij zich, vanuit de situatie dat zij een WW-uitkering ontving, ziekgemeld met psychische en lichamelijke klachten. Het Uwv heeft aan appellante een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft appellante het spreekuur bezocht van een arts. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 24 oktober 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante nog 77,61% van haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 16 november 2018 de ZW-uitkering van appellante met ingang van 17 december 2018 beëindigd, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 23 augustus 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat geen reden bestaat te oordelen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet zorgvuldig is uitgevoerd. Verder ziet de rechtbank geen aanleiding om het medisch oordeel dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit voor onjuist te houden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom appellante door de gestelde psychische klachten licht beperkt is. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat appellante hoofdzakelijk darmklachten en allergische klachten heeft, dat deze klachten reeds bestonden toen appellante werkte en dat deze aandoeningen met medicatie al geruime tijd redelijk onder controle zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep acht een toilet in de nabijheid van de werkplek voldoende. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat de diabetes en hoge bloeddruk van appellante goed onder controle zijn en niet leiden tot aanvullende beperkingen. Op basis van de juistheid van de functionele mogelijkheden van appellante, moeten de geduide functies geschikt worden geacht voor appellante.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest, omdat de verzekeringsartsen geen lichamelijk onderzoek hebben verricht. Uit de informatie van STECR die appellante heeft ingebracht, volgt dat de gebieden waarop zij zich beperkt acht, bekend zijn in relatie tot colitis ulcerosa, zodat fysiek onderzoek aangewezen was. Ook heeft appellante aangevoerd dat haar beperkingen zijn onderschat. Hoewel de aandoeningen van appellante worden erkend, zijn de beperkingen die zij daardoor ervaart niet opgenomen in de FML. Zo zijn ten onrechte geen beperkingen opgenomen voor duwen, trekken, tillen, handelingstempo en is er geen urenbeperking aangenomen. De FML verhoudt zich niet tot de mate waarin appellante haar klachten ervaart. In het bijzonder wijst zij op haar darmklachten en psychische klachten. Verder heeft appellante aangevoerd dat de geduide functies niet geschikt zijn, omdat daarin geen rekening is gehouden met haar nikkelallergie door aanraking. Daarbij stelt zij dat de aanraking van vele verschillende materialen, bijvoorbeeld hout en plastic, een allergische reactie kan oproepen.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Het Uwv heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gevraagd nader te rapporteren. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft één van de eerder geduide functies laten vervallen en een reservefunctie daarvoor in de plaats gesteld. Daardoor is de schatting nu gebaseerd op de functies Administratief medewerker, correspondent (SBC-code 515100), Samensteller kunststof- en rubberindustrie (SBC-code 271130) en de functie van Administratief ondersteunend medewerker (SBC-code 315100). De verdiencapaciteit van appellante is aan de hand daarvan vastgesteld op 77,1% van het maatmaninkomen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als zij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en zij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar zij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
In geschil is de vraag of het Uwv appellante met ingang van 17 december 2017 terecht in staat heeft geacht meer dan 65% te verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd en om die reden de ZW-uitkering van appellante heeft beëindigd.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit vaste rechtspraak van de Raad, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 13 februari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:304, volgt dat het feit dat geen lichamelijk onderzoek is verricht, nog niet betekent dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig was. De verzekeringsarts heeft in zijn rapport van 18 oktober 2018 vermeld geen meerwaarde te zien in lichamelijk onderzoek vanwege de beschikbare informatie. In bezwaar heeft geen lichamelijk onderzoek plaatsgevonden, omdat appellante had aangevoerd te moe te zijn om te kunnen werken. Er is geen reden om aan te nemen dat aspecten van de gezondheidssituatie van appellante zijn gemist doordat geen lichamelijk of ander nader onderzoek is gedaan. Zeker nu appellante al darmklachten en allergische klachten had toen zij werkte en appellante is uitgevallen vanwege psychische klachten, is niet aannemelijk dat een lichamelijk onderzoek noodzakelijk was. De informatie van STECR waar appellante zich op beroept, betreft algemene informatie die niet is toegespitst op de individuele situatie van appellante, zodat ook uit deze informatie niet volgt dat lichamelijk onderzoek had moeten plaatsvinden.
In wat appellante heeft aangevoerd wordt ook geen reden gezien om het medisch oordeel van het Uwv voor onjuist te houden. In de aanwezige medische informatie worden geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de door het Uwv vastgestelde medische belastbaarheid onvoldoende rekening heeft gehouden met de beperkingen van appellante. Alle klachten van appellante zijn bij de beoordeling betrokken, zo ook de darmklachten en allergische klachten. De Raad onderschrijft wat de rechtbank hierover heeft overwogen. Voor de gestelde overgevoeligheid voor hout en plastic wordt in de medische stukken geen steun gevonden. Ook zijn de psychische klachten van appellante bij de beoordeling betrokken. Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd heeft zij niet met medische gegevens onderbouwd. Het is vaste rechtspraak van de Raad, zie onder meer de uitspraak van 26 februari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:459, dat bij het vaststellen van beperkingen niet de subjectieve, persoonlijke klachtbeleving bepalend is maar dat wat objectief medisch is vast te stellen.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van de kanttekeningen van appellante bij haar geschiktheid voor de functies gelet op haar allergie voor nikkel verder onderzoek verricht naar de geselecteerde functies en heeft in het rapport van 14 december 2020 één van de eerder geduide functies laten vervallen en een reservefunctie daarvoor in de plaats gesteld. Als gevolg daarvan is het arbeidsongeschiktheidspercentage gewijzigd van 77,61 naar 77,1. De uitkomst van de schatting, minder dan 35% arbeidsongeschikt, blijft daarmee in stand. Uitgaande van de juistheid van de beperkingen, zoals beschreven in de FML, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat de geduide functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante. Het bestreden besluit is gelet op de nadere motivering van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep eerst in hoger beroep voorzien van een toereikende onderbouwing. Dit gebrek zal worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat aannemelijk is dat appellante daardoor niet is benadeeld. Ook als het gebrek zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit met dezelfde inhoud zijn genomen.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. De toepassing van artikel 6:22 van de Awb geeft aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 759,- in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde van € 759,- per punt) en op € 1.518,- in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 759,- per punt), totaal € 2.277,- voor verleende rechtsbijstand.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.277,-;
- bepaalt dat het Uwv het door appellante in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van € 178,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door W.J.A.M. van Brussel, in tegenwoordigheid van L.R. Kokhuis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 januari 2022.
(getekend) W.J.A.M. van Brussel
(getekend) L.R. Kokhuis