Home

Centrale Raad van Beroep, 25-02-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:514, 21/2348 AOW

Centrale Raad van Beroep, 25-02-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:514, 21/2348 AOW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
25 februari 2022
Datum publicatie
15 maart 2022
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2022:514
Formele relaties
Zaaknummer
21/2348 AOW

Inhoudsindicatie

Tussen partijen is in geschil of appellant heeft aangetoond dat hij verzekerd is geweest voor de AOW. De Raad is met de Svb van oordeel dat aan de inschrijvingen bij het ziekenfonds niet het gewicht kan worden toegekend dat appellant daaraan toegekend wil zien. Bij gebreke van overige aanwijzingen voor een verblijf of werkzaamheden in Nederland, is de Raad van oordeel dat slechts sprake is van een verzekerde periode in de maand april 1989. Dit betekent dat appellant minder dan een jaar verzekerd is geweest voor de AOW. Ingevolge artikel 7 van de AOW kan appellant geen aanspraak maken op een ouderdomspensioen, omdat hij niet minimaal een kalenderjaar verzekerd is geweest (vgl. ECLI:NL:CRVB:2019:2812 en ECLI:NL:CRVB:2021:2032). Uit de overwegingen volgt dat appellant met de nu voorhanden zijnde stukken niet heeft aangetoond dat hij voldoende lang verzekerd is geweest voor de AOW. Dit betekent dat appellant geen recht heeft op een ouderdomspensioen. Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.

Uitspraak

21 2348 AOW

Datum uitspraak: 25 februari 2022

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 31 mei 2021, 20/4060 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] , Marokko (appellant)

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

De Svb heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2022. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich via een beeldverbinding laten vertegenwoordigen door mr. I. Pieterse.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellant, geboren op [geboortedatum] 1953, heeft op in 2019 via de CNSS aan de Svb verzocht om aan hem een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) toe te kennen. Op het aanvraagformulier heeft appellant aangegeven dat hij van 1987 tot en met 1990 in [plaatsnaam 1] en [plaatsnaam 2] heeft gewoond en dat hij van 1986 tot 1990 in een vleesverwerkende fabriek in [bedrijf X] heeft gewerkt. Ter onderbouwing van die stelling heeft appellant een bankafschrift met een salarisbetaling van [bedrijf X] B.V., gevestigd [adres 1] te [plaatsnaam 1] , over de maand april 1989 overgelegd en bewijzen van inschrijving bij een ziekenfonds.

1.2.

De Svb heeft vervolgens bij de Afdeling Burgerzaken van de gemeente [plaatsnaam 1] en [plaatsnaam 2] informatie ingewonnen over het door appellant gestelde verblijf in Nederland. Met betrekking tot de door appellant gestelde werkzaamheden heeft de Svb informatie ingewonnen bij het pensioenfonds voor Vlees, Vleeswaren, Gemaksvoeding en Pluimveevlees (VLEP). De gemeenten [plaatsnaam 1] en [plaatsnaam 2] hebben hierop aangegeven dat er geen gegevens bekend zijn van appellant in het bevolkingsregister van de gemeente. Evenmin is appellant bekend in het zogenaamde Schakelregister. Het pensioenfonds heeft medegedeeld dat appellant niet bij hen bekend is.

1.3.

Bij besluit van 28 november 2019 heeft de Svb geweigerd aan appellant een ouderdomspensioen op grond van de AOW toe te kennen, omdat uit onderzoek niet is gebleken dat appellant in Nederland heeft gewoond of gewerkt. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit onder bijvoeging van een factuur van reisbureau [naam reisbureau] en wederom het bankafschrift met een salarisbetaling van [bedrijf X] B.V. over de maand april 1989 en bewijzen van het ziekenfonds.

1.4.

In bezwaar heeft de Svb nog informatie ingewonnen bij ‘ [bedrijf Y] B.V.’ de vennootschap die thans is gevestigd op het adres [adres 1] te [plaatsnaam 1] . Dit bedrijf heeft de Svb medegedeeld dat appellant niet bij hen bekend is. Bij beslissing op bezwaar van (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 28 november 2019 ongegrond verklaard.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Svb voldoende en zorgvuldig onderzoek heeft verricht naar de mogelijke perioden van wonen en/of werken in Nederland en dat de Svb op basis van de uitkomsten van dat onderzoek terecht heeft geconcludeerd dat niet kan worden vastgesteld dat appellant in Nederland heeft gewoond of gewerkt.

3. In hoger beroep heeft appellant zijn eerder aangevoerde grieven herhaald. Appellant heeft gesteld dat hij recht heeft op een ouderdomspensioen omdat hij in Nederland in loondienst heeft gewerkt en dat hij daarover reeds documenten heeft toegezonden.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Tussen partijen is in geschil of appellant heeft aangetoond dat hij verzekerd is geweest voor de AOW.

4.2.

Appellant heeft gesteld dat hij van 1986 tot 1990 in Nederland in een vleesverwerkende fabriek werkzaam is geweest en in de periode van 1987 tot 1990 in [plaatsnaam 1] en [plaatsnaam 2] heeft gewoond. Appellant heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij in de periode van 1986 tot 1990 in Nederland heeft gewerkt drie bewijzen van inschrijving bij een ziekenfonds met de naam [appellant] , adres [adres 2] te [plaatsnaam 1] , met geldigheidsdata van 1 maart 1988 tot 1 april 1989, 1 maart 1988 tot 1 oktober 1989 en 1 maart 1988 tot 1 november 1989 en een bankafschrift van de Bondsspaarbank met de naam [naam 1] , adres [adres 2] te [plaatsnaam 1] , gedateerd 7 april 1989 met daarop vermeld een salarisbetaling van [bedrijf X] B.V. over de maand april 1989, ingebracht. Verder heeft appellant in bezwaar nog een factuur van reisbureau [naam reisbureau] te [plaatsnaam 2] ten name van [appellant] , adres [adres 2] te [plaatsnaam 1] , gedateerd 24 april 1989 ingebracht. De factuur vermeldt een heenreis op 25 april 1989 vanaf Schiphol naar Al Hoceima . Een datum voor de terugreis wordt niet vermeld. Ook heeft appellant zijn Marokkaanse geboorteakte en identiteitskaart overgelegd die de naam [naam 2] en de geboortedatum [geboortedatum] 1953 vermelden.

4.3.

De Svb heeft aan de hand van de door appellant verstrekte gegevens onderzocht of appellant ingeschreven is geweest in het bevolkingsregister van de gemeenten [plaatsnaam 1] en [plaatsnaam 2] of vermeld wordt in het Schakelregister. Van een inschrijving is niet gebleken. Ook is appellant niet bekend bij ‘ [bedrijf Y] B.V.’ thans gevestigd op het adres [adres 1] te [plaatsnaam 1] noch bij het pensioenfonds VLEP. De Svb heeft ter zitting toegelicht dat op grond van het bankafschrift kan worden aangenomen dat appellant in april 1989 salaris heeft ontvangen van een in Nederland gevestigde werkgever en dat daarmee aannemelijk is dat hij in Nederland loon uit dienstbetrekking heeft genoten maar dat dit slechts een maand betreft. De overige stukken, in het bijzonder de stukken van het ziekenfonds, zijn onvoldoende om tot een langere verzekerde periode te komen, aldus de Svb.

4.4.

De Raad is met de Svb van oordeel dat aan de inschrijvingen bij het ziekenfonds niet het gewicht kan worden toegekend dat appellant daaraan toegekend wil zien. Na de datum van 25 april 1989, waarop appellant naar Marokko is gereisd en niet aantoonbaar is teruggekeerd, duurt de inschrijving bij het ziekenfonds blijkens de vermelde data door. Een terugkeer van appellant naar Nederland na 25 april 1989 vindt geen steun in de gedingstukken, in het bijzonder niet in het Schakelregister. Hieruit moet worden afgeleid dat de inschrijvingen bij het ziekenfonds in dit geval geen uitsluitsel geven over de vraag of appellant de gehele duur van de vermelde inschrijving terzake van in Nederland in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting was onderworpen. Bij gebreke van overige aanwijzingen voor een verblijf of werkzaamheden in Nederland, is de Raad van oordeel dat slechts sprake is van een verzekerde periode in de maand april 1989.

4.5.

Dit betekent dat appellant minder dan een jaar verzekerd is geweest voor de AOW. Ingevolge artikel 7 van de AOW kan appellant geen aanspraak maken op een ouderdomspensioen, omdat hij niet minimaal een kalenderjaar verzekerd is geweest (vgl. ECLI:NL:CRVB:2019:2812 en ECLI:NL:CRVB:2021:2032).

4.6.

Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat appellant met de nu voorhanden zijnde stukken niet heeft aangetoond dat hij voldoende lang verzekerd is geweest voor de AOW. Dit betekent dat appellant geen recht heeft op een ouderdomspensioen. Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.

5. Bij deze uitkomst bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van B.H.B. Verheul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2022.

(getekend) E.E.V. Lenos

(getekend) B.H.B. Verheul

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde.

DÉCISION