Home

Centrale Raad van Beroep, 01-11-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2081, 23/1143 WIA

Centrale Raad van Beroep, 01-11-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2081, 23/1143 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
1 november 2023
Datum publicatie
10 november 2023
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2023:2081
Zaaknummer
23/1143 WIA

Inhoudsindicatie

Weigering WIA-uitkering toe te kennen. Minder dan 35% arbeidsongeschikt. Opleidingsniveau terecht vastgesteld op 4. Geduide functies terecht geschikt geacht voor wat betreft de computervaardigheden. Vaststaat dat er in de geduide functies geen ervaring is vereist, dus ook geen ervaring in het werken met computers. Voorts is ter zitting gebleken dat appellante in het kader van de re-integratie vier keer een soort computercursus heeft gevolgd en zij niet onbekend is met het gebruik van een mobiele telefoon, het lezen van e-mail en het raadplegen van websites op internet. De Raad verwijst in dit verband naar zijn uitspraak van 12 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3969. Terecht is ook vastgesteld dat er geen medische redenen zijn waarom appellante de computervaardigheden niet binnen redelijke termijn zou kunnen aanleren.

Uitspraak

23/1143 WIA

Datum uitspraak: 1 november 2023

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van

16 maart 2023, 22/1136 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. F. Reith, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Appellante heeft een nader stuk ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2023. Appellante is verschenen, vergezeld door haar echtgenoot en bijgestaan door mr. Reith. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Praagman.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als verzorgende IG voor 31,95 uur per week. Zij heeft zich op 21 mei 2019 ziekgemeld wegens klachten aan haar been.

1.2.

In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellante telefonisch contact gehad met een verzekeringsarts. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 28 mei 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 3 juni 2021 heeft het Uwv geweigerd aan appellante met ingang van 18 mei 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 24 januari 2022 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 januari 2022 en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 21 januari 2022 ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gevonden om verdergaande beperkingen aan te nemen ten aanzien van de aspecten bukken en traplopen in een FML van 19 januari 2022. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van deze FML de functies administratief medewerker, baliemedewerker (service en info) en technische werkvoorbereider, planner geselecteerd en onveranderd een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% vastgesteld.

2.1.

Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en beslissingen genomen ten aanzien van proceskosten en griffierecht. De rechtbank heeft geoordeeld dat de arbeidsdeskundigen gemotiveerd hebben toegelicht dat het opleidingsniveau van appellante vastgesteld moet worden op 4. Niet in geschil is dat voor de geduide functies een diploma MBO niveau 3 of een opleiding op dit niveau nodig is en dat dit gelijk staat aan opleidingsniveau 4. Ook is niet in geschil dat appellante een diploma MBO Verzorgende IG opleiding heeft dat gelijk staat aan diploma MBO niveau 3. Appellante beschikt ook over opgedane werkervaring op dat niveau. Er is niet gebleken dat appellante op dat niveau niet goed heeft gefunctioneerd. Daarmee voldoet appellante aan het gevraagde opleidingsniveau en denkniveau voor de geduide functies. De enkele omstandigheid dat appellante altijd in de zorg heeft gewerkt is onvoldoende voor een ander oordeel. Bovendien blijkt uit de stukken dat appellante ook zorgdossiers bijhield en de artsenvisite inplande. Voor de functies is ook geen bepaalde opleidingsrichting vereist. Bij de functie van technisch werkvoorbereider, planner is genoemd dat de medewerker in staat moet zijn om een opleidingstraject te volgen van ongeveer zes maanden met e-learning, cursusdagen en een training-on-the-job.

2.2.1.

De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 21 januari 2022 overwogen dat het ontbreken van computervaardigheden/typevaardigheden de functieduiding niet in de weg staat. In het aanvullend rapport van 5 oktober 2022 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep daar nog aan toegevoegd dat de eenzijdige werkervaring bij het aanleren van computervaardigheden geen rol speelt. Iedereen in Nederland wordt geacht zich in het werkzame leven verder te ontwikkelen, bij te scholen en mee te werken aan re-integratie en kansen te benutten om weer zelf inkomen te verwerven. Het leren van nieuwe vaardigheden hoort daarbij. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft verwezen naar artikel 9a van het Schattingsbesluit en aangegeven dat appellante over de bekwaamheid van eenvoudig computergebruik beschikt, omdat zij een MBO-diploma heeft behaald en zij leervaardig is. Appellante kan dus in staat worden geacht om computervaardigheden aan te leren. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft toegelicht dat in de functie van administratief medewerker notaris, advocaat, rechtbank; specifiek de functie medewerker back-office, sprake is van routinematig werk waarvoor geen uitgebreide pc-kennis nodig is. Gelet op de aanwezige begeleiding en het opleidingsniveau van appellante kan zij in staat worden geacht dit in redelijke termijn te kunnen aanleren. Haar leeftijd doet daar niets aan af. Op grond van het Schattingsbesluit kunnen daarom genoemde functies worden geduid.

2.2.2.

In de Regeling is in artikel 2 vastgelegd dat onder eenvoudig computergebruik wordt verstaan: het bedienen van computerapparatuur voor zover dit nodig is bij functies waarvoor geen opleiding dan wel een opleidingsniveau tot afgerond basisonderwijs vereist is en waarvoor geen schriftelijke taalbeheersing nodig is. Gelet op de toelichting gaat het om de vaardigheid om (computer)apparatuur te bedienen door middel van eenvoudige gebruikersinterfaces, waarbij gebruik gemaakt wordt van symbolen, iconen, pictogrammen en dergelijke en waarbij geen schriftelijke taalbeheersing nodig is. Het gaat hierbij zowel om apparaten die bediend worden met behulp van computers (bijvoorbeeld stikmachines) als om computers met een beeldscherm en toetsenbord.

2.2.3.

Gelet op de verdere toelichting op deze Regeling wordt met de bepaling van artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit voorkomen dat iemand arbeidsongeschikt wordt alleen omdat hij een bepaalde algemeen gebruikelijke bekwaamheid niet heeft, terwijl het ontbreken daarvan niet voortkomt uit ziekte of gebrek. De functies kunnen dan geduid worden, ook als iemand de in de Regeling genoemde bekwaamheden niet bezit. Bij functies waarvoor geen opleiding of een opleidingsniveau tot afgerond basisonderwijs vereist is, wordt aangenomen dat alle arbeidsongeschikten over een voldoende mondelinge beheersing van de Nederlandse taal en over voldoende bekwaamheden met betrekking tot computergebruik beschikken. Dit is het laagste opleidingsniveau dat in het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem onderscheiden wordt. De betreffende functies kunnen dus altijd geduid worden, als betrokkene aan de overige vereisten qua krachten en bekwaamheden voldoet. Deze functies kunnen niet geduid worden als de mondelinge beheersing van de Nederlandse taal dan wel de bekwaamheden met betrekking tot het computergebruik als hier bedoeld wegens ziekte niet kunnen worden verworven en ook niet als aan de betreffende functie specifieke eisen gesteld worden waaraan betrokkene niet voldoet.

2.2.4.

In de uitspraak van 7 mei 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1120 heeft de Raad geoordeeld dat, gelet op de tekst van de Regeling, onder de fictie van artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit alleen functies met opleidingsniveau 1 worden begrepen. De voor appellante geduide functies kennen allemaal een hoger opleidingsniveau. Voor zover het Uwv in het bestreden besluit, via een verwijzing naar het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 21 januari 2022, heeft gewezen op de fictie van artikel 9 van het Schattingsbesluit, is dat dan ook een ontoereikende motivering voor de geschiktheid van de geduide functies voor appellante. Het bestreden besluit is daarom genomen in strijd met het motiveringsbeginsel. Gelet echter op de hiervoor genoemde rapporten van de arbeidsdeskundigen, heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv voldoende gemotiveerd heeft dat appellante in staat moet worden geacht de voor de geduide functies benodigde computervaardigheden binnen redelijke termijn te kunnen aanleren.

2.3.

Omdat het motiveringsgebrek alsnog is hersteld, appellante daarop heeft kunnen reageren en, ook als dit gebrek zich niet zou hebben voorgedaan, een besluit met gelijke uitkomst zou zijn genomen, is niet aannemelijk dat appellante door schending van het motiveringsbeginsel is benadeeld. De rechtbank gaat daarom aan het motiveringsgebrek voorbij met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht.

2.4.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het Uwv terecht heeft geweigerd een WIAuitkering aan appellante toe te kennen.

3.1.

Appellante heeft aangevoerd dat haar opleidingsniveau en computervaardigheden zijn overschat en dat zij met haar krachten en bekwaamheden niet in staat is de geduide functies te vervullen en dit ook niet binnen afzienbare tijd zal kunnen. Ter onderbouwing van dit standpunt is verwezen naar de verklaring van de werkgever, waaruit blijkt dat appellante nauwelijks over computervaardigheden beschikt en die ook zeer moeizaam aanleert. De rechtbank heeft ten onrechte het Uwv gevolgd in de stelling dat iedereen over voldoende computervaardigheden beschikt om te werken met verschillende computerprogramma’s. De vaardigheden die in de geselecteerde functies vereist zijn, stijgen uit boven de basale vaardigheden die iedereen verondersteld wordt te hebben; alleen de computervaardigheden in functies met niveau 1 en 2 mogen worden verondersteld.

3.2.

Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.

4. De Raad oordeelt als volgt.

4.1.

Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.

4.2.

In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 18 mei 2021 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellante een WIA-uitkering toe te kennen.

4.3.

In geding is of het Uwv terecht het opleidingsniveau van appellante heeft vastgesteld op 4 en de geduide functies terecht geschikt heeft geacht voor wat betreft de computervaardigheden.

4.4.

Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd over het opleidingsniveau en de computervaardigheden is in essentie een herhaling van wat zij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden afdoende besproken in de aangevallen uitspraak. Het oordeel over de inhoudelijke beoordeling door de arbeidsdeskundigen en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen van de rechtbank worden onderschreven.

4.5.

De grond van appellante dat gelet op de verklaring van haar werkgever zij met haar krachten en bekwaamheden niet in staat is om de geduide functies te vervullen, slaagt niet. De rechtbank heeft terecht overwogen dat haar werkgever weliswaar heeft aangegeven dat het appellante slechts met moeite en veel hulp lukt de benodigde rapporten op te maken en de opgedane kennis van de systemen snel wegzakt, maar dat is onvoldoende om aan te nemen dat appellante niet in staat is de voor de geduide functies benodigde computervaardigheden te kunnen verrichten of binnen redelijke termijn te kunnen aanleren. Vaststaat dat er in de geduide functies geen ervaring is vereist, dus ook geen ervaring in het werken met computers. Voorts is ter zitting gebleken dat appellante in het kader van de re-integratie vier keer een soort computercursus heeft gevolgd en zij niet onbekend is met het gebruik van een mobiele telefoon, het lezen van e-mail en het raadplegen van websites op internet. De Raad verwijst in dit verband naar zijn uitspraak van 12 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3969. Terecht is ook vastgesteld dat er geen medische redenen zijn waarom appellante de computervaardigheden niet binnen redelijke termijn zou kunnen aanleren.

4.6.

De grond van appellante dat door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onvoldoende is doorgevraagd naar de computervaardigheden van appellante, slaagt ook niet. In bezwaar was de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep weliswaar niet aanwezig bij de hoorzitting, maar de bij rapporten van 21 januari 2022 en 5 oktober 2022 gegeven toelichtingen, onderscheidenlijk in bezwaar en beroep onderbouwen voldoende het standpunt van het Uwv, dat appellante in staat kan worden geacht binnen redelijke termijn de computervaardigheden aan te leren.

4.7.

Uit 4.4 tot en met 4.6 volgt dat het Uwv terecht heeft geweigerd aan appellante een WIAuitkering toe te kennen.

4.8.

Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd voor zover aangevochten.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.

Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van O.N. Haafkes als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 november 2023.

(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen

(getekend) O.N. Haafkes