Home

Centrale Raad van Beroep, 10-05-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:897, 22/2162 WIA

Centrale Raad van Beroep, 10-05-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:897, 22/2162 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
10 mei 2023
Datum publicatie
16 mei 2023
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2023:897
Zaaknummer
22/2162 WIA

Inhoudsindicatie

Vaste rechtspraak dat werkgever categoraal belanghebbende is. Niet automatisch procesbelang. Met succes bezwaar gemaakt tegen het besluit van 16 december 2021. Terecht oordeel rechtbank dat het door appellante beoogde doel niet met het beroep tegen het besluit van 15 december 2021 kan worden bereikt. Geen feitelijke betekenis oordeel rechtbank. Verzoek om vergoeding van schade maakt dit niet anders.

Uitspraak

22 2162 WIA

Datum uitspraak: 10 mei 2023

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 7 juni 2022, 22/118 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade

Partijen:

[naam B.V.] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft [gemachtigde] hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2023. Namens appellante zijn verschenen [gemachtigde] , P[naam 1] en [naam 2] . Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Smit.

OVERWEGINGEN

1.1.

[naam 3] (ex-werknemer van appellante, hierna: ex-werknemer) was bij appellante werkzaam als regiomanager. Op 27 november 2019 heeft zij haar werkzaamheden wegens ziekte gestaakt. Ex-werknemer heeft een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Omdat daarover niet tijdig een besluit kon worden genomen, heeft het Uwv bij besluit van 3 november 2021 met ingang van 24 november 2021 een voorschot toegekend. Het door de appellante tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 15 december 2021 ongegrond verklaard.

1.2.

Bij besluit van 16 december 2021 heeft het Uwv aan ex-werknemer met ingang van 24 november 2021 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond Wet WIA toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%. Bij besluit op bezwaar van 10 mei 2022 heeft het Uwv aan ex-werknemer met ingang van 24 november 2021 alsnog een IVA-uitkering toegekend.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellante geen procesbelang (meer) bij de beoordeling van haar beroep tegen het bestreden besluit. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat appellante geen eigenrisicodrager is voor de betaling van de WIA-uitkering van haar (ex-)werknemers, maar alleen gevolgen ondervindt via de verschuldigde gedifferentieerde WGA-premie. Het Uwv heeft duidelijk gemaakt dat als er achteraf geen WIA-uitkering aan de ex-werknemer wordt toegekend, het verstrekte voorschot niet ten laste van appellante zal worden gebracht, ook niet via de premies.

3.1.

Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank de overige gevolgen van de te late beoordeling door het Uwv niet in haar beoordeling heeft betrokken en is voorbijgegaan aan het ontbreken van een wettelijke grondslag voor het verstrekken van voorschotten en de wijze van toekenning van voorschotten door het Uwv. De wijze waarop het Uwv voorschot verstrekt is in strijd met artikel 4:95, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht.

3.2.

Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Een werkgever (ook een niet eigen risico dragende werkgever) is op grond van vaste rechtspraak van de Raad categoraal belanghebbende bij een beslissing van het Uwv over onder meer een WIA-uitkering van een van zijn werknemers, omdat die uitkering gevolgen kan hebben voor de premieverplichtingen van de werkgever. Het is verder vaste rechtspraak dat het enkele feit dat een werkgever als categoraal belanghebbende heeft te gelden, niet reeds meebrengt dat hij ook moet worden geacht een concreet belang te hebben bij het maken van bezwaar of het instellen van beroep dan wel hoger beroep. Voor het aannemen van procesbelang is vereist dat het resultaat dat de indiener van het bezwaarschrift, beroepschrift of hoger beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk bereikt kan worden en het realiseren daarvan voor de betreffende werkgever feitelijke betekenis niet kan worden ontzegd (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 3 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2156).

4.2.

In hoger beroep heeft appellante, ter onderbouwing van haar standpunt, dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat appellante geen procesbelang (meer) heeft bij de beoordeling van haar beroep tegen het bestreden besluit van 15 december 2021, stukken overgelegd, zoals een zogenoemde instroomlijst van 2023. Op grond van die stukken kan worden vastgesteld dat de aan betrokkene in 2021 betaalde bedragen bij de berekening van de premie van appellante zijn betrokken. Echter, het Uwv heeft op 16 december 2021 aan betrokkene vanaf 24 november 2021 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, met het rechtsgevolg voor appellante dat de aan betrokkene in 2021 betaalde bedragen worden doorberekend in de premie van appellante. Appellante heeft (met succes) bezwaar gemaakt tegen het besluit van 16 december 2021. Dit betekent dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellante het door haar beoogde doel niet met het beroep tegen het besluit van 15 december 2021 kan bereiken en dat een oordeel van de rechtbank hierover geen feitelijke betekenis voor appellante heeft. Wat appellante heeft aangevoerd over de rechtsgeldigheid van het aan betrokkene verleende voorschot betreft een louter formeel of principieel belang. Dit is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang.

4.3.

Het verzoek van appellante om vergoeding van schade maakt dit niet anders. De omstandigheid dat schade is geleden als gevolg van bestuursrechtelijke besluitvorming kan tot het oordeel leiden dat een actueel procesbelang aanwezig is. Daarvoor is echter vereist dat de stelling dat schade is geleden als gevolg van de bestuursrechtelijke besluitvorming niet op voorhand onaannemelijk is. Dit is vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 24 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3357). In het geval van appellante is hiervan geen sprake op grond van de in 4.2 genoemde redenen. Onder deze omstandigheden wordt op voorhand onaannemelijk geacht dat appellante schade heeft geleden.

4.4.

Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

- bevestigt de aangevallen uitspraak;

- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.

Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van C.G. van Straalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2023.

(getekend) F.M. Rijnbeek

(getekend) C.G. van Straalen