Home

Centrale Raad van Beroep, 24-12-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3357, 18/3256 WW

Centrale Raad van Beroep, 24-12-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3357, 18/3256 WW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
24 december 2020
Datum publicatie
29 december 2020
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2020:3357
Zaaknummer
18/3256 WW

Inhoudsindicatie

Hoger beroep niet-ontvankelijk. Het Uwv heeft geen procesbelang bij het door hem ingestelde hoger beroep.

Uitspraak

Datum uitspraak: 24 december 2020

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 1 mei 2018, 16/4901 en 17/2050 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

[naam stichting] te [vestigingsplaats] (werkgeefster)

[naam werknemer] (werknemer)

PROCESVERLOOP

Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.

Namens werkgeefster heeft mr. R.A. Beers een zienswijze ingediend.

Namens werknemer heeft mr. M.H. de Bruin een zienswijze ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2020. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. dr. J.H. Ermers. Werkgeefster heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Beers. Werknemer en zijn gemachtigde zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.

Werknemer is tot 16 juli 2014 in dienst geweest van werkgeefster. Bij besluit van 2 oktober 2014 heeft het Uwv werknemer met ingang van 1 oktober 2014 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Bij ongewijzigde omstandigheden duurde de WW-uitkering tot en met 30 november 2017. In dit besluit is vermeld dat van werknemer wordt verwacht dat hij minstens vier keer per vier weken solliciteert.

1.2.

Werkgeefster is eigenrisicodrager voor de WW. Bij brief van 10 december 2015 heeft werkgeefster bij het Uwv een melding van verwijtbaar gedrag door werknemer gedaan. Volgens werkgeefster heeft werknemer in de maanden juli, augustus en september 2015 onvoldoende concrete en verifieerbare sollicitatieactiviteiten verricht. Werkgeefster heeft het Uwv daarom verzocht werknemer een maatregel op te leggen.

1.3.

Bij besluit van 24 december 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat werknemer in de maand september 2015 aan de sollicitatieplicht heeft voldaan. Werkgeefster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.

1.4.

Bij besluit van 11 februari 2016 heeft het Uwv vastgesteld dat werknemer ook voor de maanden juli en augustus 2015 aan zijn sollicitatieplicht heeft voldaan. Werkgeefster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Volgens werkgeefster heeft werknemer in augustus 2015 niet voldaan aan zijn sollicitatieplicht. Werkgeefster heeft zich daarbij, onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 17 december 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BG8905, op het standpunt gesteld dat het plaatsen van een curriculum vitae (cv) op een vacaturewebsite niet kan worden aangemerkt als een sollicitatieactiviteit.

1.5.

Bij beslissing op bezwaar van 12 juli 2016 (bestreden besluit) zijn de bezwaren van werkgeefster tegen de besluiten van 24 december 2015 en 11 februari 2016 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft geoordeeld dat werknemer in augustus 2015 voldoende sollicitaties heeft verricht en dus heeft voldaan aan zijn sollicitatieplicht. Daarbij heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat volgens beleid van het Uwv het plaatsen van een cv op een vacaturesite is aan te merken als een sollicitatieactiviteit. Het Uwv heeft dit ook als zodanig vermeld op zijn website.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - voor zover van belang - het beroep van werkgeefster tegen bestreden besluit ongegrond verklaard en het verzoek van werkgeefster om schadevergoeding afgewezen. Onder verwijzing naar de onder 1.4 vermelde uitspraak van de Raad van 17 december 2008, is de rechtbank van oordeel dat het plaatsen van een cv op een vacaturewebsite onvoldoende concreet is, aangezien dit niet is gericht aan een specifieke door betrokkene uitgekozen werkgever. Daarom kan plaatsing van een cv op een vacaturewebsite niet als een sollicitatieactiviteit worden aangemerkt. Desondanks is de rechtbank van oordeel dat het Uwv terecht geen maatregel heeft opgelegd aan werknemer, omdat hem het niet nakomen van de sollicitatieverplichting niet kan worden verweten. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv volgens een vaste gedragslijn het plaatsen van een cv op een vacaturewebsite als sollicitatieactiviteit beschouwt en dit ook als zodanig op de website heeft vermeld.

3.1.

Na de aangevallen uitspraak heeft [naam BV], de rechtspersoon waarvoor de gemachtigde van werkgeefster werkzaam is, het Uwv bij brief van 8 mei 2018 gesommeerd de informatie van zijn website te verwijderen en het Uwv aansprakelijk gesteld voor de schade die eigenrisicodragende werkgevers door deze onjuiste informatie lijden en mogelijk gaan lijden. Deze aansprakelijkstelling heeft [naam BV] bij brief van 30 juli 2018 weer ingetrokken.

3.2.

Het hoger beroep van het Uwv richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat het plaatsen van een cv op een vacaturewebsite onvoldoende concreet is en daarom niet als een sollicitatieactiviteit kan worden aangemerkt. Het Uwv heeft ter zitting nader toegelicht dat hij sinds 2015 als vaste gedragslijn hanteert dat het plaatsen van een cv op een vacaturewebsite wordt aangemerkt als een concrete sollicitatieactiviteit. Deze vaste gedragslijn is niet neergelegd in het beleid, in die zin dat de bijlage bij het Besluit sollicitatieplicht werknemers WW en IOW 2012 is aangepast. Op de website van het Uwv staat het plaatsen van een cv op een vacaturewebsite vermeld als voorbeeld van een concrete sollicitatieactiviteit. Anders dan ten tijde van de onder 1.4 vermelde uitspraak, biedt het plaatsen van een cv op een vacaturewebsite volgens het Uwv in de huidige tijd een reële mogelijkheid om een baan te vinden.

3.3.

Het Uwv heeft desgevraagd aangegeven dat zijn procesbelang bij onderhavig hoger beroep is gelegen in de relevantie van een oordeel van de Raad over de vraag of het plaatsen van een cv op een vacaturewebsite kan worden aangemerkt als een sollicitatieactiviteit, voor andere, toekomstige gevallen en voor de huidige uitvoeringspraktijk. Door de aangevallen uitspraak is het voor werkzoekenden die hun WW-uitkering ontlenen aan een dienstbetrekking met een overheidswerkgever onzeker of het plaatsen van een cv op een vacaturewebsite kan worden aangemerkt als een sollicitatieactiviteit. Ook heeft het Uwv er op gewezen dat hij door de werkgeefster nog immer aansprakelijk kan worden gesteld voor geleden schade, omdat de termijn hiervoor nog niet is verjaard.

3.5.

Werknemer heeft het standpunt van het Uwv, dat hij voldoende sollicitatieactiviteiten heeft verricht, onderschreven.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

De Raad ziet zich geplaatst voor de vraag of het Uwv voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak. 4.2. Het is vaste rechtspraak van de Raad dat alleen dan sprake is van voldoende procesbelang indien het resultaat dat de indiener van een beroepschrift met het maken van het instellen van (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het resultaat voor de indiener feitelijke betekenis kan hebben. Van de Raad kan in een geval waarin de uitkomst van het (hoger) beroep niet in concreto tot een voor de betrokkene gunstiger resultaat kan leiden, geen uitspraak worden gevraagd uitsluitend vanwege de principiële betekenis daarvan. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 18 september 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1874).

4.3.

Bij de aangevallen uitspraak is het bestreden besluit in stand gelaten. Daarnaast is de uitkeringsduur van de WW-uitkering van werknemer inmiddels verstreken (op 30 november 2017) en lopen er ook geen andere zaken meer over de WW-uitkering van werknemer. Gelet hierop kan het hoger beroep geen feitelijke betekenis (meer) hebben in de rechtsverhouding tussen het Uwv en werknemer, waarbij werkgeefster een belang kan hebben.

4.4.

Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 4 juni 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:CA3207) kan de omstandigheid dat schade is geleden als gevolg van bestuurlijke besluitvorming tot het oordeel leiden dat sprake is van een actueel procesbelang. Daarvoor is echter vereist dat de stelling dat schade is geleden als gevolg van de bestuurlijke besluitvorming niet op voorhand onaannemelijk is. Zoals is overwogen in de uitspraak van

23 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4875, is voor toewijzing van een verzoek om schadevergoeding onder meer vereist dat sprake is van een onrechtmatig besluit. Hiervan is in dit geval geen sprake. Dit betekent dat ook in een eventueel nog in te dienen verzoek om schadevergoeding door werkgeefster op grond van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht geen procesbelang is gelegen. Bovendien heeft werkgeefster ter zitting medegedeeld dat zij niet een verzoek om schadevergoeding zal indienen bij het Uwv, dan wel een vordering tot schadevergoeding tegen het Uwv zal indienen bij de burgerlijke rechter.

4.5.

Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het Uwv louter een principieel belang heeft bij een oordeel over zijn gedragslijn dat het plaatsen van een cv op een vacaturesite wordt aangemerkt als een concrete sollicitatieactiviteit. De wens van het Uwv om met oog op toekomstige gevallen een inhoudelijk oordeel van de Raad te krijgen over de gedragslijn van het Uwv, is echter onvoldoende concreet om een procesbelang aan te nemen (zie de uitspraak van 28 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:192).

4.6.

Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het Uwv geen procesbelang heeft bij het door hem ingestelde hoger beroep. Dit betekent dat het hoger beroep niet-ontvankelijk zal worden verklaard.

5. Er is aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van werkgeefster en werknemer in hoger beroep. Deze worden voor werkgeefster begroot op € 1.050,- voor verleende rechtsbijstand en voor werknemer op € 525,- voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

-

verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;

-

veroordeelt het Uwv in de proceskosten van werkgeefster in hoger beroep tot een bedrag van € 1.050,-;

-

veroordeelt het Uwv in de proceskosten van werknemer in hoger tot een bedrag van € 525,-;

-

bepaalt dat van het Uwv een griffierecht van € 508,- wordt geheven.

Deze uitspraak is gedaan door M. Schoneveld als voorzitter en S. Wijna en F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 december 2020.

(getekend) M. Schoneveld

(getekend) D.S. Barthel