Gerechtshof Amsterdam, 30-09-2008, BF9935, 23-001392-08
Gerechtshof Amsterdam, 30-09-2008, BF9935, 23-001392-08
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 30 september 2008
- Datum publicatie
- 20 oktober 2008
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2008:BF9935
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2009:BJ7810, Bekrachtiging/bevestiging
- Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2009:BJ7810
- Zaaknummer
- 23-001392-08
Inhoudsindicatie
Verdachte niet ontvankelijk verklaard in hoger beroep nu het rechtsmiddel door de raadsman namens de verdachte is ingesteld door een -daartoe door de raadsman van de verdachte schriftelijk gemachtigde- ambtenaar bij de centrale balie van de rechtbank. De tekst van het toepasselijke artikel 450 van het Wetboek van Strafvordering biedt daartoe geen mogelijkheid ondanks de Memorie van Toelichting die stelt dat het schriftelijk aanwenden van een rechtsmiddel, door het verzenden van een schriftelijke bijzondere volmacht aan de griffie, ook door voor de verdachte als gevolmachtigd optredende advocaten kan worden benut.
Uitspraak
arrestnummer:
parketnummer: 23-001392-08
datum uitspraak: 30 september 2008
TEGENSPRAAK
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 7 maart 2008 in de strafzaak onder parketnummer 15-501154-06 van het openbaar ministerie
tegen
[Verdachte]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 30 september 2008.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van het ingestelde hoger beroep
Het hoger beroep is namens de verdachte ingesteld door een -daartoe door de raadsman van de verdachte schriftelijk gemachtigde- ambtenaar bij de centrale balie van de rechtbank Haarlem. Nu zulks niet voldoet aan één van de voorwaarden van de artikelen 449 en 450 van het Wetboek van Strafvordering voor de juiste wijze van het instellen van hoger beroep, zal de verdachte niet ontvankelijk worden verklaard in het namens hem ingestelde appel.
Het hof merkt hierbij op dat bovenstaande regeling onduidelijkheden schept. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 30 januari 20011 bepaald dat uit de wettelijke bepalingen volgt dat de verklaring tot het instellen van hoger beroep of cassatie door een advocaat mondeling dient te geschieden. De Hoge Raad voegde hier echter aan toe dat de huidige tijd met nieuwe, betrouwbare communicatiemiddelen als de fax en de e-mail, aanleiding zouden kunnen geven tot heroverweging van deze rechtspraak. De Hoge Raad achtte zich hiertoe echter niet vrij in verband met de totstandkoming van het wetsvoorstel stroomlijnen hoger beroep. De wetgever heeft bij de totstandkoming van deze wetgeving tot uitgangspunt genomen dat de gemachtigde bij het instellen van hoger beroep persoonlijk ter griffie verschijnt. De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel stelt echter dat het schriftelijk aanwenden van een rechtsmiddel, door het verzenden van een schriftelijke bijzondere volmacht aan de griffie, ook door voor de verdachte als gevolmachtigd optredende advocaten kan worden benut, echter de wettekst laat daartoe, naar het oordeel van het hof, geen ruimte 2.
Nu de wet (nog) niet voorziet in een uitzondering voor de advocaat die namens zijn cliënt schriftelijk een rechtsmiddel aan wil wenden, zal het hof de verdachte niet ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep.
Beslissing
Het hof:
Verklaart de verdachte niet ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door de tweede meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.D.L. Nuis, mr. N.A. Schimmel en mr. D.J.M.W. Paridaens - van der Stoel, in tegenwoordigheid van mr. E. Wiersma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 september 2008.
Mr. N.A. Schimmel en mr. D.J.M.W. Paridaens-van der Stoel zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
1 HR 30 januari 2001, NJ 2001, 293
2 Kamerstukken II 2005/06, 30 320, nr. 3, p. 28