Gerechtshof Amsterdam, 20-12-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:5465, 200.202.566/01 en 200.187.458/01
Gerechtshof Amsterdam, 20-12-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:5465, 200.202.566/01 en 200.187.458/01
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 20 december 2016
- Datum publicatie
- 27 maart 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2016:5465
- Formele relaties
- Na verwijzing door: ECLI:NL:HR:2015:3629
- Einduitspraak: ECLI:NL:GHAMS:2017:515
- Einduitspraak: ECLI:NL:GHAMS:2018:652
- Zaaknummer
- 200.202.566/01 en 200.187.458/01
Inhoudsindicatie
verwijzing na Hoge Raad; bijzonder curator; gezag en omgang
Uitspraak
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 20 december 2016
Zaaknummers: 200.202.569/01 (bijzondere curator) en 200.187.458/01 (gezag en omgang)
Zaaknummer eerste aanleg: C/10/439784 / FA RK 13-10449 (bijzondere curator) en C/10/441665 / FA RK 13-11250 (gezag en omgang)
in de zaken in hoger beroep - na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden - van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. M.T. Wernsen te Den Haag,
tegen
Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. U. Altintas-Gümüs te Rotterdam.
1 Het geding na verwijzing door de Hoge Raad
Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de man en JRR of de GI genoemd.
De Hoge Raad der Nederlanden (hierna: de Hoge Raad) heeft bij beschikkingen van 18 december 2015 de beschikkingen van het hof Den Haag van 20 mei 2015 vernietigd en de zaken verwezen naar dit hof ter verdere behandeling en beslissing.
Voor het verloop van de procedures tot de beschikkingen van de Hoge Raad verwijst het hof naar rechtsoverweging 1 uit voornoemde beschikkingen van de Hoge Raad.
De man heeft na verwijzing de volgende stukken ingediend:
(A) een verzoek van mr. Wernsen tot gelijktijdige behandeling van de zaak betreffende het gezag en de omgang met de zaak betreffende de benoeming van een bijzonder curator van 4 mei 2016, ingekomen op 9 mei 2016, met daarbij de bijlagen 1-5, 6 en 7;
(B) een brief gedateerd 4 mei 2016, ingekomen op 9 mei 2016 met vijf producties (productie 4 tot en met 8, zijnde beschikkingen van de rechtbank Rotterdam uit periode 2004-2006 en plan van aanpak voogdijmaatregel d.d. 16 april 2015);
(C) nadere stukken, ingekomen op 29 augustus 2016 (zonder begeleidend schrijven), beginnende met "verzoekschrift benoeming bijzonder curator" met daarna het beroepschrift inzake de bijzonder curator en producties 4-9 in hoger beroep;
(D) een memorie na verwijzing van 29 augustus 2016, ingekomen op 31 augustus 2016;
(E) nadere stukken, gedateerd 29 augustus 2016 en ingekomen op 31 augustus 2016 met productie 5, 7, 8 en 10 tot en met 14 bij het beroepschrift (beginnende met een rapport van Defence for Children; het laatste stuk betreft het gespreksverslag van [de minderjarige] met drs. Timmers van 28 november 2013).
Op 6 september 2016 is het procesdossier in beide zaken nogmaals door mr. Wernsen ingediend, met kopie aan de belanghebbenden.
Aan de zijde van JRR zijn na verwijzing de volgende stukken ingediend:
-productie 28 tot en met 30, ingekomen op 11 mei 2016;
-productie 31 tot en met 34, ingekomen op 25 augustus 2016;
-productie 35, ingekomen op 7 september 2016, zijnde een vonnis in kort geding van 2 september 2016 (oneven pagina's). Dit vonnis is met instemming van partijen en het hof bij de mondelinge behandeling alsnog compleet overgelegd.
De zaken zijn op 8 september 2016 gezamenlijk ter terechtzitting behandeld.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- [de grootmoeder] (moeder van de man, hierna ook wel: de grootmoeder);
- de advocaat van JRR alsmede een vertegenwoordiger van JRR
- mr. G.E. van der Pols, advocaat te Rotterdam, namens de pleegouders ( [de pleegouders] );
- namens Flexus Jeugdplein: mevrouw [A]
De Raad is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Voorafgaand aan de zitting is [de minderjarige] afzonderlijk door de voorzitter gehoord. De voorzitter heeft van de inhoud van dat gesprek aan het begin van de mondelinge behandeling een zakelijke weergave verstrekt.
2 De feiten en omstandigheden
De man is de biologische vader van [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ), geboren [in] 2003. De man heeft [de minderjarige] op 29 augustus 2006 erkend.
Op 30 november 2004 heeft [de minderjarige's] moeder (mevrouw [X] ) [de minderjarige] achtergelaten op het Centraal Station in Rotterdam. Omdat toen niet in het gezag werd voorzien, is (de voorganger van) JRR op 2 december 2004 belast met de voorlopige voogdij over [de minderjarige] en is hij in een crisispleegezin geplaatst. Hij is op 4 januari 2005 onder toezicht gesteld. Op die datum is tevens een machtiging uithuisplaatsing verzocht. [de minderjarige] verblijft sinds 1 maart 2005 in het huidige pleeggezin.
De man is sinds 29 november 2006 tezamen met de moeder belast met het gezag over [de minderjarige] . De moeder is bij beschikking van 26 augustus 2011 ontheven uit het ouderlijk gezag. Zij is in juli 2013 overleden. De man is bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 3 oktober 2011 ontheven uit het gezag over [de minderjarige] . JRR is met ingang van 3 oktober 2011 tot voogdes over [de minderjarige] benoemd.
In de periode van 2003-2004 had de man ieder weekend omgang met [de minderjarige] . In de periode van 2004-2011 was er onder meer maandelijks contact. In 2010 en 2011 heeft er onbegeleide omgang plaatsgevonden. In 2011 is de omgangsregeling stop gezet.
Op 23 april 2013 heeft een (laatste) begeleide omgang tussen de man en [de minderjarige] plaatsgevonden. Bij die gelegenheid heeft de man [de minderjarige] een brief laten ondertekenen, zijnde een aan de kinderombudsman gerichte klachtbrief.
Het appel in onderhavige zaken, betreffende verzoeken van de man aangaande benoeming van een bijzondere curator, het gezag over [de minderjarige] , diens hoofdverblijfplaats, wijziging van de voogdij-instelling, omgang en informatieverplichting - is bij het hof Den Haag ingesteld. De man heeft toen in beide zaken een verzoek tot onttrekking dan wel verschoning van één van de raadsheren ingediend. Bij gebreke daarvan is verzocht deze raadsheer te wraken. Het gerechtshof Den Haag heeft vervolgens op 20 mei 2015 in beide zaken (inhoudelijk) uitspraak gedaan. Beide beschikkingen zijn door de Hoge Raad vernietigd, kort gezegd omdat het hof blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door artikel 39 lid 1 Rv buiten toepassing te laten op de grond dat het wrakingsverzoek niet was ondertekend door een advocaat.
Bij vonnis in kort geding van 20 oktober 2015 van de rechtbank Rotterdam is onder meer de vordering van de man, kort gezegd, voor de duur van de bodemzaak een voorlopige omgangsregeling te bepalen, afgewezen.
Op 1 juni 2016 heeft de advocaat van de man een brief aan JRR gezonden inzake het hervatten van de omgang tussen hem en [de minderjarige] . Bij brief van 17 juni 2016 heeft JRR zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van gewijzigde omstandigheden op grond waarvan JRR het standpunt kan innemen dat omgang in het belang van [de minderjarige] is.
Bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 15 juni 2016 is de man wegens - kort gezegd - belaging van de pleegouders, smaadschrift en laster (ten aanzien van pleegouders en voogden) veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht maanden met een proeftijd van drie jaren. Daarbij is aan de man onder meer als bijzondere voorwaarde opgelegd dat hij - kort gezegd - geen contact mag opnemen met het pleeggezin en zich niet in de nabije omgeving daarvan mag bevinden. De man heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Het laatste plan van aanpak ter zake van de voogdij dateert van 16 april 2015. Daarin wordt vermeld dat [de minderjarige] sinds januari 2015 is gestart met laagdrempelige hulpverlening om zijn zelfvertrouwen te vergroten en zijn angsten te verminderen. Ook krijgt [de minderjarige] daar meer zicht op de problematiek van de man en hoe daarmee om te gaan.
Bij brief van 21 juli 2016 heeft JRR zich verzet tegen het verzoek van de man om verstrekking van de naam en het adres van de school voor voortgezet onderwijs van [de minderjarige] .
3 Het geschil in hoger beroep
Bij de bestreden beschikking in de zaak met zaaknummer 200.202.569/01 (rekestnummer C/10/439784 FA RK 13-10449) van de rechtbank Rotterdam van 6 maart 2014 (bijzondere curator) is afgewezen het verzoek van de man een bijzondere curator voor [de minderjarige] te benoemen, zijnde de moeder van de man, dan wel een ontwikkelingspsycholoog/orthopedagoog tevens mediator.
In hoger beroep verzoekt de man zijn inleidend verzoek alsnog toe te wijzen.
JRR verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
In de zaak met zaaknummer 200.187.458/01 (rekestnummer C/10/441665 / FA RK 13-11250 (gezag en omgang)) hebben de man (en de grootmoeder) in eerste aanleg verzocht om:
primair:
-herstel van het ouderlijk gezag na ontheffing over [de minderjarige] ;
-wijziging van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] ;
subsidiair:
-ontzetting van de met de voogdij over [de minderjarige] belaste stichting;
-grootmoeder tot voogdes over [de minderjarige] te benoemen en
meer subsidiair:
-een omgangsregeling tussen [de minderjarige] en de man vast te stellen;
-een maandelijkse informatieverplichting vast te stellen.
Bij de bestreden beschikking van de rechtbank Rotterdam van 6 maart 2014, hersteld bij beschikking van 9 april 2014, is de grootmoeder niet-ontvankelijk verklaard in de door haar gedane verzoeken tot herstel van het ouderlijk gezag en wijziging van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] , alsmede de verzoeken tot het vaststellen van een omgangsregeling en vaststelling van een maandelijkse informatieverplichting. Voor het overige zijn de grootmoeder en de man ontvankelijk verklaard in hun verzoeken, doch zijn deze afgewezen. Het (voorwaardelijk) zelfstandig verzoek van JRR tot ontzegging van de omgang is eveneens afgewezen. Daarnaast zijn de proceskosten in die zin gecompenseerd dat iedere partij de eigen kosten draagt.
In principaal hoger beroep verzoekt de man, met vernietiging van de bestreden beschikking:
primair:
- te bepalen dat hij in zijn ouderlijk gezag over [de minderjarige] wordt hersteld en tevens te bepalen dat [de minderjarige] vanaf de datum van de in deze te wijzen beschikking bij de man gaat wonen, dan wel -indien het hof zich onvoldoende voorgelicht acht- een daartoe strekkend raadsonderzoek te gelasten;
subsidiair:
- een andere gezinsvoogdij-instelling te belasten met de voogdij over [de minderjarige] ;
- te bepalen dat tussen de man en [de minderjarige] eenmaal per 14 dagen een omgangsregeling geldt die inhoudt dat [de minderjarige] vanaf vrijdagavond 18:00 uur bij de man zal verblijven waarbij de man [de minderjarige] vrijdagavond ophaalt en zondagavond uiterlijk 19.00 uur weer thuis brengt ten huize van de pleegouders;
- te bepalen dat de man in de zomer gedurende een aaneengesloten periode van drie weken omgang heeft met [de minderjarige] en andere (school)vakanties, alsmede op Tweede Kerstdag, Tweede Paasdag, Oud en Nieuw, de verjaardag van de man en elk jaar op de verjaardag van [de minderjarige] en op de verjaardagen van [de minderjarige's] ooms, tante, nichtjes, oma en opa aan vaderszijde;
- te bepalen dat een maandelijkse informatieverplichting bestaat van de GI over belangrijke beslissingen, zoals beslissingen over schoolkeuze en beroepsopleiding, over medische behandelingen en ingrepen en over verblijf in het buitenland gedurende een periode langer dan één week;
zulks onder verbeurte van een dwangsom van € 10.000,- voor iedere keer dat de GI of een van haar medewerkers hiermee in gebreke is/blijft tot een maximum van € 100.000,- althans zodanige dwangsom en maximum als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren vast te stellen.
JRR verzoekt het principaal hoger beroep van de man af te wijzen, met veroordeling van de man in de proceskosten. In incidenteel appel verzoekt JRR, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, het inleidend (voorwaardelijk) verzoek van JRR, te bepalen dat de omgang tussen de man en [de minderjarige] voor bepaalde tijd wordt ontzegd, alsnog toe te wijzen.
Na verwijzing heeft de man bij nadere memorie, ingekomen ter griffie van dit hof op 31 augustus 2016, verzocht naast beëindiging van de voogdij van de GI op grond van artikel 1:328 Burgerlijk Wetboek (BW) jo 1:327 BW en belasting van de moeder van de man met de voogdij over [de minderjarige] , zijn verzoek tevens op te vatten als een verzoek tot ontslag van de voogdij op grond van artikel 1:322 lid 1 aanhef en onder c BW.