Home

Gerechtshof Amsterdam, 21-02-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:515, 200.202.599/01 en 200.187.458/01

Gerechtshof Amsterdam, 21-02-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:515, 200.202.599/01 en 200.187.458/01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
21 februari 2017
Datum publicatie
27 maart 2018
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2017:515
Formele relaties
Zaaknummer
200.202.599/01 en 200.187.458/01

Inhoudsindicatie

verwijzing na Hoge Raad; benoeming deskundige

Uitspraak

Afdeling civiel recht en belastingrecht

Team III (familie- en jeugdrecht)

Uitspraak: 21 februari 2017

Zaaknummers: 200.202.569/01 (bijzondere curator) en 200.187.458/01 (gezag en omgang)

Zaaknummer eerste aanleg: C/10/439784 / FA RK 13-10449 (bijzondere curator) en C/10/441665 / FA RK 13-11250 (gezag en omgang)

in de zaken in hoger beroep - na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden - van:

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellant in principaal hoger beroep,

geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,

advocaat: mr. M.T. Wernsen te Den Haag,

tegen

Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

geïntimeerde in principaal hoger beroep,

appellant in incidenteel hoger beroep,

gevestigd te Rotterdam,

advocaat: mr. U. Altintas-Gümüs te Rotterdam.

1 Het geding in hoger beroep

1.1.

Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de man en JRR of de GI genoemd.

1.2.

Verwezen wordt naar de beschikking van dit hof van 20 december 2016. Bij die beschikking zijn partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het voornemen van het hof een deskundige te benoemen en een reactie te geven op - kort gezegd - het in de beschikking onder 4.5 tot en met 4.7 overwogene.

1.3.

Beide partijen hebben op 10 januari 2017 schriftelijk gereageerd. De man heeft vervolgens op 12 januari 2017 een reactie op het stuk van JRR ingediend.

2 verdere beoordeling

2.1.

Bij de beschikking van 20 december 2016 is vermeld dat het hof in deze zaak aanleiding ziet een deskundigenonderzoek te gelasten, en wel om het draagvlak van zowel [de minderjarige] als de man te onderzoeken voor (en, zo ja, op welke termijn en onder welke condities) hervatting van het contact op enigerlei wijze. Daarbij is overwogen dat het hof voornemens is drs. O. Koppens het onderzoek te laten verrichten aan de hand van de volgende vragen:

1. Hoe heeft [de minderjarige] zich tot nu toe ontwikkeld binnen het gezinssysteem, op school en in zijn sociale omgeving (vriendjes, sport, hobby’s)?

2. Waar moet de opvoedsituatie op dit moment aan voldoen gelet op [de minderjarige's] individuele behoeften?

3. Hoe is de relatie van [de minderjarige] met zijn pleegouders in termen van hechting en emotionele verbondenheid?

4. Welke personen anders dan zijn pleegouders zijn belangrijk in het leven van [de minderjarige] ?

5. Hoe was de relatie van [de minderjarige] met zijn vader toen zij nog contact hadden met elkaar?

6. Hoe heeft [de minderjarige] zelf de contacten met zijn vader ervaren?

7. In hoeverre is [de minderjarige] in staat zich open te stellen voor een rol van vader in zijn leven?

8. In hoeverre zijn de pleegouders in staat vader ruimte te geven voor contact met [de minderjarige] ?

9. In hoeverre is vader in staat zich aan te sluiten bij de behoeften van [de minderjarige] en te bieden wat [de minderjarige] nodig heeft?

10. In hoeverre is vader bereid samen te werken met de pleegouders en hulpverlenende instanties?

11. Hoe ziet vader zelf zijn rol in het leven van [de minderjarige] ?

12. In hoeverre komen er uit het onderzoek bevindingen die niet aan de orde zijn gekomen in de onderzoeksvragen maar die wel van belang zijn voor de beoordeling van de onderhavige zaken?

2.2.

Geen van partijen verzet zich tegen de benoeming van de persoon van de deskundige, zodat het hof tot benoeming van deze deskundige zal overgaan.

2.3.

De man heeft in aanvulling van de vragen van het hof de volgende vragen voorgesteld:

- ( onder 2)

2a: Wat zijn [de minderjarige's] individuele behoeften?

- ( onder 7)

7b: Hoe staat [de minderjarige] tegenover een (hernieuwde) rol van een kinderbehartiger en de kinderpsychologe mevrouw Minouk Timmers om de omgangsregeling te herstarten?

- ( onder 8)

8b: In hoeverre zijn de pleegouders in staat ruimte te bieden aan de man en oma (vz) voor zorg- en opvoedingstaken voor de minderjarige?

- ( onder 9)

9b: Wat zijn de pedagogische en affectieve mogelijkheden van vader en oma (vz)?

- ( onder 10)

10b: Is oma (vz) als voogd haalbaar en wenselijk?

10c: Zo oma (vz) als voogd niet haalbaar en/of wenselijk is, wat zijn werkbare alternatieven?

10d: In hoeverre kunnen een kindbehartiger, de kinderpsychologe mevrouw Minouk Timmers en een bijzondere curator een rol spelen?

- ( onder 11)

11b: hoe zou de zorg- en opvoedingsregeling voor [de minderjarige] er uit moeten zien voor de man en oma (vz) die de minderjarige niet dagelijks verzorgen?

2.4.

In de beschikking van 20 december 2016 is uitdrukkelijk overwogen dat het hof aanleiding ziet een deskundigenonderzoek te gelasten dat zich (kort gezegd) richt op de vraag of hervatting van het contact tussen [de minderjarige] en de man op enigerlei wijze mogelijk is. Het oordeel over de overige in deze zaak aan de orde zijnde kwesties is aangehouden. Het hof ziet dan ook geen aanleiding het voorziene onderzoek uit te breiden naar vragen, die geen betrekking hebben op een onderzoek naar het draagvlak voor omgang. Nagenoeg alle door de man voorgestelde aanvullende vragen zien echter op de andere in deze zaak nog aan de orde zijnde kwesties, zodat het hof deze in het kader van de het voorliggende onderzoek niet overneemt. Daarnaast ziet het hof evenmin aanleiding de overige vragen van de man, die wel betrekking hebben op de omgang, over te nemen, nu deze al besloten liggen in de door het hof geformuleerde vragen en deze verder niet leiden tot een noodzakelijke nadere invulling van de onderzoeksopdracht.

In hetgeen zowel de man als JRR in hun nadere stukken buiten het verzoek van het hof om hebben geformuleerd, ziet het hof, nog daargelaten dat beiden daaraan geen verdere consequenties hebben verbonden, geen aanleiding nader dan wel anders te beslissen dan in de beschikking van 20 december 2016 is overwogen.

2.5.

Dit leidt tot de volgende beslissing.

3 Beslissing

Het hof:

alvorens verder te beslissen:

gelast een deskundigenonderzoek ter beantwoording van de volgende vragen:

1. Hoe heeft [de minderjarige] zich tot nu toe ontwikkeld binnen het gezinssysteem, op school en in zijn sociale omgeving (vriendjes, sport, hobby’s)?

2. Waar moet de opvoedsituatie op dit moment aan voldoen gelet op [de minderjarige's] individuele behoeften?

3. Hoe is de relatie van [de minderjarige] met zijn pleegouders in termen van hechting en emotionele verbondenheid?

4. Welke personen anders dan zijn pleegouders zijn belangrijk in het leven van [de minderjarige] ?

5. Hoe was de relatie van [de minderjarige] met zijn vader toen zij nog contact hadden met elkaar?

6. Hoe heeft [de minderjarige] zelf de contacten met zijn vader ervaren?

7. In hoeverre is [de minderjarige] in staat zich open te stellen voor een rol van vader in zijn leven?

8. In hoeverre zijn de pleegouders in staat vader ruimte te geven voor contact met [de minderjarige] ?

9.In hoeverre is vader in staat zich aan te sluiten bij de behoeften van [de minderjarige] en te bieden wat [de minderjarige] nodig heeft?

10. In hoeverre is vader bereid samen te werken met de pleegouders en hulpverlenende instanties?

11. Hoe ziet vader zelf zijn rol in het leven van [de minderjarige] ?

12. In hoeverre komen er uit het onderzoek bevindingen die niet aan de orde zijn gekomen in de onderzoeksvragen maar die wel van belang zijn voor de beoordeling van de onderhavige zaken?

benoemt tot deskundige:

drs. O. Koppens

Weteringschans 261-B

1017 XJ Amsterdam

020-3202118

benoemt tot raadsheer-commissaris, onder wiens leiding het onderzoek zal plaatsvinden: mr. A.V.T. de Bie;

bepaalt dat de deskundige zich voor vragen of opmerkingen betreffende het onderzoek zal kunnen wenden tot voornoemde raadsheer-commissaris;

bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van deze beschikking aan de deskundige zal zenden;

bepaalt dat partijen binnen twee weken na de datum van deze beschikking een afschrift van de processtukken ter beschikking van de deskundige zullen stellen en dat partijen aan de deskundige alle door deze gewenste inlichtingen zullen verstrekken;

bepaalt dat de deskundige tijdig voor de hieronder vermelde pro forma datum het hof zal rapporteren over het onderzoek;

bepaalt dat uit het deskundigenbericht moet blijken dat partijen door de deskundige in de gelegenheid zijn gesteld opmerkingen te maken en verzoeken te doen, met vermelding van de inhoud van de eventuele opmerkingen en verzoeken;

stelt het voorschot in de kosten van de deskundige vast op € 6.000,- (inclusief B.T.W.) en bepaalt dat aan ieder der partijen de helft van dit voorschot ten laste komt;

bepaalt dat het aandeel van de man in het voorschot van de kosten van de deskundige, te weten € 3.000,- op de voet van artikel 199 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ten laste van 's Rijks kas voorlopig in debet zal worden gesteld;

bepaalt dat de GI als voorschot op de kosten van de deskundige een bedrag van € 3.000,- dient te voldoen; de GI zal daartoe van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak een nota ontvangen met betaalinstructies;

bepaalt dat de griffier onmiddellijk na betaling van het desbetreffende voorschot de deskundige hiervan in kennis zal stellen en dat de deskundige pas dan met het onderzoek behoeft te beginnen;

bepaalt dat de behandeling van de zaak zal worden voortgezet op een na ontvangst van het rapport van de deskundige te bepalen datum, waarvoor belanghebbenden en de raad zullen worden opgeroepen;

houdt iedere verdere beslissing pro forma aan tot zondag 6 augustus 2017.

Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. A.R. Sturhoofd en mr. L.M. Coenraad in tegenwoordigheid van mr. S. Rezel als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2017.