Home

Gerechtshof Leeuwarden, 07-05-2010, BM4932, BK 105/09 BPM

Gerechtshof Leeuwarden, 07-05-2010, BM4932, BK 105/09 BPM

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
7 mei 2010
Datum publicatie
19 mei 2010
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2010:BM4932
Formele relaties
Zaaknummer
BK 105/09 BPM

Inhoudsindicatie

In hoger beroep is tussen partijen in geschil of terecht een naheffingsaanslag BPM aan belanghebbende is opgelegd. Met name is in geschil of belanghebbende ten tijde van de controle in Nederland woont, hetgeen de inspecteur stelt doch belanghebbende betwist.

Uitspraak

GERECHTSHOF LEEUWARDEN

kenmerk: 09/00105

uitspraakdatum: 7 mei 2010

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Douane Noord/kantoor Groningen,

de inspecteur,

tegen de uitspraak in de zaak nummer AWB 08/215 van de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) van 16 juli 2009 in het geding tussen

mw. X te O

belanghebbende

en

de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De inspecteur heeft met dagtekening 2 januari 2007 aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) opgelegd ten bedrage van € 17.315. Bij gelijktijdig genomen beschikking heeft hij een boete opgelegd van € 8.675. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraken van 20 december 2007 de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft bij uitspraak van 16 juli 2009 het beroep gegrond verklaard en de naheffingsaanslag en de boetebeschikking vernietigd. Daarnaast heeft de rechtbank een proceskostenvergoeding toegekend en teruggaaf van het griffierecht gelast.

1.3. Tegen deze uitspraak heeft de inspecteur op 30 juli 2009 een beroepschrift ingediend. Op 31 augustus 2009 heeft het hof de gronden van het beroep ontvangen. Belanghebbende heeft op 25 september 2009 een verweerschrift ingediend.

1.4. Het hof heeft het hoger beroep behandeld ter zitting van 23 februari 2010. Op de zitting zijn verschenen drs. A en ir. B namens belanghebbende en mr. C namens de inspecteur. Ter zitting hebben beide partijen een pleitnota overgelegd en voorgedragen.

1.5. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.

2. Feiten

Met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank, de gedingstukken in hoger beroep en het verhandelde ter zitting stelt het hof de volgende feiten vast.

2.1. Belanghebbende is geboren in Duitsland op .. december 19... Zij is opgegroeid in België en heeft de Belgische nationaliteit. Belanghebbende is ongehuwd en heeft geen geregistreerd partnerschap.

2.2. Belanghebbende heeft sinds 1996 een relatie met D, die eveneens de Belgische nationaliteit heeft. De heer D heeft zijn woonplaats te L, België. De partner van belanghebbende verricht geen betaalde werkzaamheden.

2.3. Van 1995 tot 1998 werkte belanghebbende in maatschapsverband als orthodontist te M. Belanghebbende heeft sinds 1998 een orthodontiepraktijk te N. Deze praktijk wordt gedreven in de vorm van een naar Nederlands recht opgerichte en in Nederland gevestigde besloten vennootschap, genaamd E B.V.. Belanghebbende staat zowel in Nederland als in België als tandarts ingeschreven.

2.4. Belanghebbende huurt sinds november 1996 een appartement te L, België. Het appartement heeft, inclusief een garage, een woonoppervlakte van circa 280 m² en is gelegen in een dure en populaire woonwijk van L.

2.5. Belanghebbende is sinds juni 2002 eigenaresse van een woonboerderij met gastenverblijf, dierenverblijf, garage, kas, ondergrond, erf, tuin en bijgelegen cultuurgrond, groot 6295 m², gelegen aan de a-straat te O. In opdracht van belanghebbende zijn na aankoop van de woonboerderij een sauna, zwembad en een berging bij de woning gebouwd. De WOZ-waarde van deze woning bedraagt per waardepeildatum 1 januari 2007 € 544.000. Voor de aankoop van de woning heeft belanghebbende een hypotheek afgesloten bij een financiële instelling in Nederland. In de akte aankoop onroerend goed staat vermeld dat belanghebbende woonachtig is in Nederland.

2.6. Belanghebbende en haar partner verblijven in Nederland op de dagen dat belanghebbende werkt. De orthodontiepraktijk te N is vier dagen per week geopend, van maandag tot en met donderdag. In de schoolvakanties is de praktijk gesloten.

Omtrent het verdere verblijf in Nederland stelt belanghebbende dat zij en haar partner op zondagavond vanuit België vertrekken naar O en dat zij op donderdagavond weer vertrekken richting L. De resterende dagen brengt zij buiten Nederland door. Haar familieleden en vrienden wonen in België. Zij viert haar verjaardag en de meeste feestdagen in België. De alledaagse inkopen en uitgaven doet belanghebbende, naar zij stelt, overwegend in België. Ook voertuigen, computers en andere luxeartikelen worden in België gekocht.

De inspecteur merkt hierover op dat hij bestrijdt dat belanghebbende elke vrije dag in België doorbrengt en dat belanghebbende elke werkweek op donderdagavond naar België reist. Zij heeft daarvoor geen feitelijk bewijs geleverd.

2.7. Belanghebbende heeft haar huisarts, tandarts en apotheek in België. Ook heeft zij verschillende verzekeringen in België afgesloten (lijfrenteverzekering, autoschade-verzekering, burgerrechtelijke aansprakelijkheidsverzekering, rechtsbijstandverzekering, ongevallenverzekering en mobiliteitsverzekering). Zij is met ingang van 2006 bij een Belgische maatschappij verzekerd tegen ziektekosten. Vóór die tijd had zij een Nederlandse ziektekostenverzekeraar. In verband met de financiering van de woning te O heeft belanghebbende in Nederland een levensverzekering afgesloten.

2.8. Belanghebbende beschikt zowel over een Belgische als een Nederlandse betaalrekening. Daarnaast heeft zij in België een spaarrekening, een huurwaarborgrekening en een safe voor het bewaren van belangrijke documenten. Zij beschikt zowel zakelijk als privé over een emailadres bij een Belgische provider. De privépost wordt, naar belanghebbende stelt, in België ontvangen.

2.9. Veel inkopen voor de orthodontiepraktijk worden in België gedaan.

2.10. Voor de Belgische wetgeving inzake inkomstenbelasting, provinciale belasting en gemeentebelasting wordt belanghebbende aangemerkt als inwoner van België. In België doet belanghebbende geen aangifte voor de inkomstenbelasting. In Nederland is belanghebbende met ingang van 1 januari 2000 aangemerkt als buitenlands belastingplichtige voor de inkomstenbelasting (brief van de inspecteur van 20 augustus 2001). Bij brief van 26 april 2004 is de inspecteur daarop teruggekomen en heeft hij belanghebbende met ingang van 1 januari 2003 als binnenlands belastingplichtige aangemerkt. Hierover zijn belanghebbende en de inspecteur nog in discussie. In de aangifte inkomstenbelasting geeft belanghebbende aan dat de woning te O haar hoofdverblijf is.

2.11. Belanghebbende is in de periode van 30 juni 1999 tot en met 26 oktober 2006 ingeschreven geweest in het bevolkingsregister van de gemeente Westerveld. Vóór 30 juni 1999 was zij ingeschreven in het bevolkingsregister van L. Met ingang van 28 april 2003 heeft belanghebbende zich ook weer laten inschrijven in het bevolkingsregister van L.

2.12. Belanghebbende bezit een personenauto, merk BMW, type 535D, met het Belgische kenteken YYY-000 (hierna: de auto). Voor de auto heeft zij in 2004 in België € 4.957 aan 'Belasting op de inverkeerstelling' voldaan. Inschrijving van een auto is verplicht voor de in België wonende eigenaar of gebruiker als hij met de auto gebruik wil maken van de openbare weg in België. In de bij het aanslagbiljet gevoegde toelichting staat ten aanzien van deze belasting het volgende vermeld:

'De belasting op de Inverkeerstelling is verschuldigd op het ogenblik van de eerste inschrijving van een voertuig, hetzij een nieuw of een tweedehands, op uw naam bij de Directie voor de Inschrijving van Voertuigen (DIV). Zij is geen tweede maal eisbaar wanneer het voertuig vroeger reeds op uw naam in België werd ingeschreven, zelfs onder een andere nummerplaat.

Zij is enkel terugbetaalbaar als het voertuig binnen de zes maanden na zijn inschrijving werd overgebracht naar een andere lidstaat van de Europese Unie en er tevens onder een definitief regime werd ingeschreven.'

2.13. Het traject L-O bedraagt ongeveer 306 kilometer, waarvan circa 196 kilometer in Nederland is gelegen. Naast de auto beschikt belanghebbende tevens over een sportwagen. Deze wordt uitsluitend gebruikt om van, naar en op een racecircuit te rijden en is door zijn sportieve uitvoering niet geschikt voor alledaags gebruik.

2.14. Belanghebbende is op 19 juli 2006 tijdens een controle op de Rijksweg A-28 nabij P door de Douane Noord als bestuurder van de auto staande gehouden. Door de Douane Noord is vastgesteld dat voor de auto geen BPM was voldaan, noch een vrijstellingsvergunning BPM was verleend. Belanghebbende is vervolgens de in geding zijnde naheffingsaanslag BPM opgelegd met een boete van 50%.

2.15. Belanghebbende is eerder op 3 april 2003 bij een controle staande gehouden terwijl zij met een andere niet in Nederland geregistreerde auto gebruik maakte van de openbare weg in Nederland. Ook toen is haar een naheffingsaanslag BPM met boete opgelegd. Zij heeft tegen deze naheffingsaanslag rechtsmiddelen aangewend. Het Gerechtshof Leeuwarden concludeerde in zijn uitspraak van 2 september 2005 onder andere dat belanghebbende in ieder geval vanaf 1999 tot mei 2003 geacht moet worden in Nederland te hebbende gewoond. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 1 december 2006, nr. 42.503, het cassatieberoep ongegrond verklaard.

3. Het geschil

3.1. In hoger beroep is tussen partijen in geschil of terecht een naheffingsaanslag BPM aan belanghebbende is opgelegd. Met name is in geschil of belanghebbende ten tijde van de controle in Nederland woont, hetgeen de inspecteur stelt doch belanghebbende betwist.

Voor het geval belanghebbendes woonplaats niet buiten Nederland is gelegen, stelt belanghebbende dat sprake is van een dubbele woonplaats. In dat geval dient de naheffingsaanslag BPM vernietigd te worden omdat sprake is van schending van de artikelen 18, 39, 43 en/of 49 tot en met 56 van het EG-verdrag, dan wel verminderd te worden op grond van het evenredigheidsbeginsel. De inspecteur ontkent de dubbele woonplaats en acht de heffing niet in strijd met enige verdragsrechtelijk bepaling.

3.2. In geschil in eerste instantie was ook de door de inspecteur opgelegde boete. De rechtbank heeft de boetebeschikking vernietigd. Het hoger beroep van de inspecteur keert zich niet tegen deze beslissing van de rechtbank.

3.3. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4. De overwegingen omtrent het geschil

4.1. Op grond van artikel 1, eerste lid, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: de Wet) wordt een belasting geheven met betrekking tot personenauto's. Het tweede lid van genoemd artikel bepaalt dat de belasting verschuldigd is ter zake van de registratie van een personenauto in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden register van opgegeven kentekens.

Ingevolge artikel 1, vijfde lid, van de Wet (tekst 2005) is ingeval een niet-geregistreerde personenauto feitelijk ter beschikking staat van een in Nederland wonende natuurlijke persoon, de belasting verschuldigd ter zake van de aanvang van het gebruik met dat motorrijtuig in Nederland van de weg in de zin van de Wegenverkeerswet 1994. Ingevolge artikel 5, tweede lid, van de Wet wordt in dat geval de belasting geheven van degene aan wie de auto feitelijk ter beschikking staat.

4.2. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende met de auto, die haar ten tijde van de controle op 19 juli 2006 feitelijk ter beschikking stond, in Nederland gebruik heeft gemaakt van de weg als bedoeld in artikel 1, vijfde lid, van de Wet. Wel in geschil is of wordt voldaan aan het vereiste dat belanghebbende ten tijde van de controle een in Nederland wonend persoon was.

4.3. Waar iemand woont wordt volgens artikel 4 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) naar de omstandigheden beoordeeld. Deze bepaling is ook voor de heffing van BPM van toepassing. De woonplaats is daarmee afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval. Alle van belang zijnde omstandigheden moeten daarbij in aanmerking worden genomen. Van gewicht zijn daarbij onder meer de duur van het verblijf, de plaats waar gewerkt wordt, de plaats waar een woning wordt aangehouden, de plaats waar het gezin verblijft, enz.

4.4. Naar het oordeel van het hof heeft de inspecteur, met hetgeen hij heeft aangevoerd, aannemelijk gemaakt dat belanghebbende haar woonplaats in Nederland heeft. Belanghebbende heeft gedurende een reeks van jaren haar werkzaamheden in Nederland. Sinds juni 2002 beschikt zij over een woonboerderij met bijgebouwen hier te lande. Bij de woonboerderij heeft zij nadien extra luxe voorzieningen laten bouwen zoals een sauna en een zwembad. Ten tijde van de controle is zij ingeschreven als inwoner van de gemeente Westerveld. Haar partner is daar waar belanghebbende is en de tijd die zij samen – mogelijk afgezien van de vakanties - in Nederland doorbrengen is, gelet op de wekelijkse vier werkdagen, langer dan de tijd die elders wordt doorgebracht.

Hetgeen belanghebbende hiertegenover stelt met betrekking tot haar persoonlijke bindingen met België en de wijze waarop zij haar financiële zaken regelt leggen te weinig gewicht in de schaal om anders te oordelen. Ook het hebben van een appartement te L kan belanghebbende niet baten, nu uit de aard van die woning ten opzichte van de aard van de woning in O en de in en bij deze laatste woning door belanghebbende aangebrachte voorzieningen, niet valt af te leiden dat de woning in O slechts als een louter door de werkzaamheden van belanghebbende gevorderd onderkomen is aan te merken.

Anders dan belanghebbende acht het hof derhalve doorslaggevende feiten en omstandigheden aanwezig om te concluderen dat belanghebbende in hoofdzaak woonplaats in Nederland houdt. Dit brengt tevens mee dat het hof van oordeel is dat geen sprake is van een dubbele woonplaats.

4.5. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat belanghebbende als inwoonster van Nederland de weg in Nederland heeft gebruikt met een personenauto die haar feitelijk ter beschikking stond in de zin van artikel 1, vijfde lid, van de Wet. Uit het bepaalde in artikel 1, vijfde lid, in samenhang met artikel 5, eerste lid, van de Wet volgt dan dat belanghebbende de in geding zijnde belasting verschuldigd is geworden.

4.6. Voor zover belanghebbende in de situatie dat haar woonplaats uitsluitend in Nederland is, ook een beroep doet op het communautaire evenredigheidsbeginsel, is het hof van oordeel dat dit beroep niet kan slagen. In onderhavige situatie is immers sprake van een inwoner van Nederland die in Nederland gebruik maakt van de weg met haar eigen auto. Daarbij merkt het hof op dat het gebruik met de auto dat belanghebbende van het Nederlandse wegennet maakt als duurzaam kan worden aangemerkt. Aannemelijk is dat het verblijf van belanghebbende in Nederland en het gebruik van de auto alhier niet van beperkte duur zijn en dat de auto, gelet op het woon- werkverkeer tussen O en N en de (nagenoeg) wekelijkse reizen tussen O en L, hoofdzakelijk in Nederland wordt gebruikt.

Van een belemmering van enige door het EG-recht gewaarborgde vrijheid is naar het oordeel van het hof geen sprake.

4.7. De BPM is een louter binnenlandse heffing. Dat belanghebbende in België een bedrag aan Belasting op de inverkeerstelling heeft voldaan, kan niet in deze zaak tot een ander oordeel leiden.

4.8. Uit al hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de inspecteur de naheffingsaanslag BPM terecht heeft opgelegd. Het hoger beroep van de inspecteur is gegrond. Het hof zal de uitspraak van de rechtbank vernietigen voor zover het de naheffingsaanslag BPM betreft en het beroep van belanghebbende tegen die naheffingsaanslag ongegrond verklaren. De beslissingen van de rechtbank ten aanzien van de boetebeschikking, de proceskostenveroordeling en de teruggaaf van het griffierecht zal het hof bevestigen.

5. Proceskosten

Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten in hoger beroep.

6. De beslissing

Het hof

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank met betrekking tot de naheffingsaanslag BPM;

- verklaart het beroep met betrekking tot de naheffingsaanslag BPM ongegrond;

- bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor het overige.

Aldus vastgesteld door mrs. J.B.H. Röben,, voorzitter, G.M. van der Meer en D.B. Bijl, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2010.

Afschrift aangetekend aan partijen verzonden op 19 mei 2010

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.