Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 04-03-2005, AT2630, 2200442903

Gerechtshof 's-Gravenhage, 04-03-2005, AT2630, 2200442903

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
4 maart 2005
Datum publicatie
29 maart 2005
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2005:AT2630
Formele relaties
Zaaknummer
2200442903

Inhoudsindicatie

De verdachte heeft in de nacht van 16 op 17 februari 2003 een vriend van hem in diens woning om het leven gebracht met een groot aantal messteken. Veroordeling tot 10 jaar gevangenisstraf.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004429-03

Parketnummer: 09-753055-03

Datum uitspraak: 4 maart 2005

TEGENSPRAAK

Gerechtshof te 's-Gravenhage meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage van 9 september 2003 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1976],

thans verblijvende in P.I. Midden Holland, HvB Haarlem te Haarlem.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 14 augustus 2004 en 18 februari 2005.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.

Procesgang

In eerste aanleg is de verdachte terzake van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaar, met aftrek van voorarrest.

Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.

Het vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.

Vrijspraak

Het hof is uit de stukken in het dossier noch uit het onderzoek ter terechtzitting niet gebleken dat de verdachte na kalm beraad en rustig overleg het slachtoffer om het leven heeft gebracht.

Naar het oordeel van het hof is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte van het primair tenlastegelegde behoort te worden vrijgesproken.

Verzoeken van de verdediging

Verzoek aanvullende rapportage

Tijdens de terechtzitting van 18 februari 2005 heeft de verdediging een tweetal verzoeken gedaan. In de eerste plaats heeft de verdediging verzocht om, indien de handelingen van de verdachte volgend op de moord aan de [adres] niet te verenigen zijn met de door de psychiater uitgebrachte rapportage, de zaak aan te houden en aanvullende rapportage op dit punt te verkrijgen (p. 58 en 59 van de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 18 februari 2005 gehechte pleitnota)

Het hof wijst dit verzoek af, aangezien er naar het oordeel van het hof geen discrepantie bestaat tussen de psychiatrische rapportage en de genoemde handelingen. Voor zover de verdediging mede doelt op de telkens wisselende verklaringen die de verdachte heeft afgelegd tijdens de verhoren bij de politie en op het non-verbale gedrag van de verdachte tijdens deze verhoren, overweegt het hof voorts dat het hof hieraan geen gewicht zal toekennen bij de beslissing die het hof in deze zaak zal nemen. Naar het oordeel van het hof bestaat er ook overigens geen noodzaak tot een aanvullende rapportage.

Verzoek nader (technisch en tactisch)onderzoek

De verdediging heeft in de tweede plaats verzocht om, in geval van bewezenverklaring, het onderzoek te heropenen en aanvullend onderzoek te laten doen op de in de pleitnota genoemde punten (zie p. 66 van de voornoemde pleitnota).

1. In de eerste plaats gaat het hierbij om het technisch onderzoek dat op p. 30 onder punt 116 is vermeld, namelijk:

a. onderzoek aan de schoenen die de verdachte naderhand bij de politie heeft ingeleverd;

b. eliminatieonderzoek voor wat betreft de bloedsporen in de woning;

c. onderzoek naar de schoenmaat van de in de pleitnota genoemde Fila schoenen;

d. onderzoek naar het gegeven dat de Blackstone schoenen een kleinere schoenmaat leken te hebben dan de schoenmaat van de verdachte.

2. In de tweede plaats betreft het onderzoek naar een condoom dat op de plaats van het delict is aangetroffen (p. 39 punt 8 en 9 van de pleitnota).

Het hof overweegt naar aanleiding van deze verzoeken het volgende.

Ad 1a. De technisch rechercheur/ inspecteur van politie [verbalisant 1] heeft op 8 februari 2005 bij de rechter-commissaris een verklaring afgelegd waarin hij stelt dat de verdachte drie paar schoenen heeft ingeleverd. Deze zijn onderzocht op bloed, maar het resultaat was negatief. Dit terwijl aan de schoenen die de schoensporen hebben veroorzaakt wel bloed moet hebben gezeten, gezien de bloedsporen die hiermee zijn veroorzaakt.

Voorts blijkt uit de verklaring die [getuige 1] op 30 november 2004 bij de rechter-commissaris heeft afgelegd dat de verdachte tegen haar heeft gezegd dat hij zijn broek én zijn schoenen in een container had gegooid. Bovendien heeft de (toenmalige) vriendin van de verdachte, [betrokkene] tijdens een (afgetapt) telefoongesprek tegen een kennis gezegd dat de verdachte schoenen heeft ingeleverd die zij nog nooit heeft gezien (zij doelde daarbij op het inleveren van schoenen bij de politie).

De verdediging heeft onvoldoende gemotiveerd aangegeven waarom ondanks de voornoemde omstandigheden nader onderzoek naar de ingeleverde schoenen dient plaats te vinden.

Ad 1b. Betreffende het eliminatie-onderzoek heeft [verbalisant 1] tijdens het voornoemde verhoor bij de rechter-commissaris verklaard dat er wel een eliminatieonderzoek heeft plaatsgevonden, maar dat dit is gebeurd op basis van andere sporen dan bloedsporen (punt 15 van het desbetreffende verhoor). [verbalisant 1] heeft bovendien aangegeven om welke redenen is afgezien van een eliminatieonderzoek aan de hand van bloedsporen. Bovendien heeft de inspecteur van politie [verbalisant 2] op 19 januari 2005 bij de rechter-commissaris een verklaring afgelegd betreffende de eliminatie van zoolafdrukken. Door de verdediging is onvoldoende concreet aangegeven op welke punten het eliminatie-onderzoek onvolledig is, terwijl bovendien onvoldoende is gemotiveerd waarom op dit punt een nader onderzoek noodzakelijk is.

Ad 1c. Blijkens het proces-verbaal van de politie betreffende het schoensporenonderzoek zijn er op de plaats van het delict een aantal (fragmenten van) schoenzoolafdrukken aangetroffen, die waarschijnlijk zijn veroorzaakt door een schoen van het type FILA. Het gaat daarbij onder meer om schoensporen op een dekbedovertrek, een hoeslaken en een sok. Deze sporen waren resp 110 mm bij 40 mm, 140 mm bij 70 mm en 30 bij 70 mm.

Voorts waren er een aantal fragmenten van schoenzoolafdrukken, afkomstig van een drempel, van 25 mm bij 50 mm en van 30 mm bij 20 mm.

Ook waren er enkele schoensporen aangetroffen op een aantal karpetdelen, die waarschijnlijk zijn veroorzaakt door een schoen van het type FILA.

[verbalisant 1] heeft tijdens het voornoemde verhoor bij de rechter-commissaris verklaard dat hij denkt dat er geen maatvoering is bepaald van de FILA-schoen omdat het spoor zich daar niet voor leende. Bovendien heeft [verbalisant 2] op

19 januari 2005 tijdens diens verhoor bij de rechter-commissaris verklaard dat het geen zin had de schoensporen te identificeren omdat deze te gefragmenteerd zijn en qua ondergrond te verstrooid zijn. Het materiaal van de ondergrond, zoals het dekbed, is volgens hem niet maatvast.

De verdediging heeft onvoldoende gemotiveerd aangegeven waarom er desondanks een nader onderzoek naar de maatvoering van het schoenspoor dient plaats te vinden.

Ad 1d. Een algemene ervaringsregel is dat iemand - met enige moeite - een schoen aan kan doen die hem enige maten te klein is of op andere wijze met behulp van deze schoen sporen achter laat. De verdachte heeft onvoldoende gemotiveerd aangegeven waarom desondanks een nader onderzoek op dit punt noodzakelijk is.

Ad 2. Wat betreft het tweede verzoek heeft de verdediging onvoldoende gemotiveerd aangegeven waarom een onderzoek naar (de inhoud) van het condoom relevant is voor enige in deze zaak te nemen beslissing.

Voor het geval dat de pleitnota zo dient te worden gelezen dat er ook nog om andere onderzoekshandelingen is verzocht, geldt dat naar het oordeel van het hof door de verdediging onvoldoende gemotiveerd is aangegeven in welk(e) opzicht(en) het onderzoek hiaten of mankementen zou vertonen waaruit de noodzaak van een nader onderzoek zou kunnen worden afgeleid. Ook anderszins zijn het hof geen feiten of omstandigheden bekend geworden die tot een ander oordeel zouden dienen te leiden.

Voorts geldt ten aanzien van alle bovenstaande verzoeken dat er naar het oordeel van het hof geen noodzaak tot de genoemde onderzoeken bestaat en het hof zich omtrent de genoemde punten voldoende ingelicht acht. Op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden is het hof derhalve van oordeel dat de subsidiair gedane verzoeken van de raadsman tot heropening van het onderzoek en tot het doen van nader onderzoek dient te worden afgewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)

Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsvoering

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.

In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.

Nadere bewijsoverwegingen ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit

De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de door het hof gebezigde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. Met betrekking tot de bewijsbeslissing overweegt het Hof nader als volgt.

1. Op 17 februari 2003 werd het slachtoffer dood in zijn slaapkamer aangetroffen, geknield naast de rechterzijde van het bed maar met zijn hoofd op het matras. Blijkens een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) d.d. 26 februari 2003 was er bij sectie sprake van 25 steek- en steeksnijletsels. Daarbij waren onder meer hals en romp geperforeerd. Volgens het voornoemde rapport kon het intreden van de dood zonder meer worden verklaard door de steek- en snijletsels, gepaard gaande met massaal bloedverlies en inademing van bloed in de longen en weefselschade.

Uit onderzoek van de forensisch geneeskundige S.J.M. Schieveld blijkt voorts, dat het tijdstip van overlijden vermoedelijk lag tussen zondag 16 februari 2003, omstreeks 21.30 en maandag 17 februari 2003, omstreeks 4.00 uur.

Op de plaats van het delict werden tal van sporen aangetroffen, waaronder voorzover ten deze van belang bloedvlekken op een ladegreepje links in de bedombouw van het bed, op een knop van de kraan boven de spoelbak in de keuken en op de deurkruk van de badkamerdeur (naast de keuken). Na bemonstering van de drie laatstgenoemde sporen zijn er DNA-mengprofielen verkregen, waarin zowel de DNA-kenmerken van het slachtoffer [slachtoffer] als van de verdachte [verdachte] konden worden herkend. Blijkens het NFI-rapport van 16 juli 2003 betreffende een bloedspoor-patroononderzoek kunnen deze sporen zijn ontstaan doordat de verdachte, met bloed van zichzelf en het slachtoffer aan de handen, deze objecten heeft vastgepakt.

Ook zijn er bloedsporen van de verdachte aangetroffen op het vloerkleed in de woonkamer (o.a. ter hoogte van het stereo-meubel) en op de vloer in de hal.

2. De verdachte heeft, voor zover hier van belang, ter terechtzitting in eerste aanleg op 26 augustus 2003 verklaard, dat hij in de nacht van 16 op 17 februari 2003 bij het slachtoffer thuis was blijven slapen, nadat zij eerst samen een videofilm hadden bekeken. Verdachte sliep in de logeerkamer, terwijl hij zijn kleren en schoenen nog aan had. Die nacht werd verdachte wakker van gestommel. Hij is toen via de hal naar de woonkamer gelopen, waar hij een man zag staan met een vuurwapen in diens handen. In de slaapkamer zag verdachte een tweede man staan. Ook zag hij daar het slachtoffer bloedend aan het voeteneinde van zijn bed staan. Toen de verdachte de slaapkamer inliep, dacht hij dat het slachtoffer gestoken werd. De verdachte is, zo verklaarde hij, niet verder dan tot aan het voeteneinde van het bed gelopen en kreeg toen een gooi van de man in de slaapkamer en werd ook in zijn bovenbeen gestoken. Ook kreeg hij een schop van de man met het pistool en werd hij naar de grond getrokken. Hij heeft even op de grond gezeten. Het slachtoffer stond toen nog volgens de verdachte en ademde ook nog. Vervolgens is hij bijna gelijk naar buiten gegaan.

De verdachte heeft tijdens de voornoemde terechtzitting voorts verklaard dat hij - nadat hij in zijn bovenbeen was gestoken -niet bij de ladenkastjes in de slaapkamer is geweest en dat hij ook niet naar de keuken of badkamer is geweest. Voorts heeft hij verklaard dat hij het slachtoffer niet heeft aangeraakt.

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte gesteld bij de voornoemde verklaring te blijven. Hij heeft bovendien verklaard dat de twee genoemde mannen hem gewoon lieten gaan toen hij het huis uitliep.

Hij heeft enige tijd op een pad achter de flat van de verdachte gezeten (volgens de verdachte hooguit een uur) en is toen met zijn auto weggereden, nadat hij de wond op zijn been had dichtgeplakt. Gebleken is dat bij een door de politie uitgevoerd sporenonderzoek in de omgeving van de woning van het slachtoffer geen van de verdachte afkomstige bloedsporen zijn aangetroffen.

3. Het hof hecht in zoverre geloof aan de voornoemde verklaring, dat aannemelijk wordt geacht dat de verdachte zich in de bewuste nacht in de woning van het slachtoffer heeft bevonden. Dit wordt onder meer bevestigd door zendgegevens van een peilbaken dat zich, in verband met een (ander) lopend strafrechtelijk onderzoek tegen de verdachte en het slachtoffer, onder de auto van de verdachte bevond. Uit deze zendgegevens blijkt dat de auto van de verdachte die nacht tussen 21.35 en 7.06 geparkeerd is geweest bij de [adres] te Leiden, nabij de woning van het slachtoffer.

Voorts staat vast dat de verdachte omstreeks de periode van het ten laste gelegde delict in diens rechter been gewond is geraakt door een mes of een vergelijkbaar scherp voorwerp. Volgens onderzoekers van de Independent Forensic Services (IFS) kan de verwonding in het been van de verdachte zijn veroorzaakt door hetzelfde type mes dat de steek- en snijwonden heeft veroorzaakt bij het slachtoffer. Er zijn geen aanwijzingen aangetroffen voor een ander type mes. Wel is er blijkens het rapport van de IFS een verschil tussen de verwondingen op het dijbeen van de verdachte en die op het dijbeen van het slachtoffer. Bij het slachtoffer zijn er aanwijzingen van beweging tijdens het toebrengen van de verwonding. Bij de verdachte is de verwonding daarentegen meer typerend voor een eenvoudige in en uit steekwond zonder aanwijzingen van beweging tijdens het toebrengen. Dit ondersteunt volgens het rapport de hypothese, die aan de voornoemde onderzoekers werd voorgelegd, dat de verwonding op het dijbeen van de verdachte door de verdachte zelf is toegebracht.

Tenslotte blijkt uit de voornoemde mengsporen dat het bloed van de verdachte in aanraking moet zijn gekomen met bloed van het slachtoffer, hoewel de verdachte zelf heeft verklaard het gewonde slachtoffer niet te hebben aangeraakt. Daar komt bij dat de mengsporen zich bevonden op plaatsen waarvan de verdachte uitdrukkelijk heeft verklaard dat hij daar niet meer is geweest nadat hij gewond is geraakt. Op deze laatste twee punten zijn de verklaringen van de verdachte kennelijk leugenachtig, bedoeld om de waarheid te bemantelen dat hij het slachtoffer van het leven heeft beroofd.

4. Gezien de aard van het letsel dat aan het slachtoffer is toegebracht en de hoeveelheid steekwonden, kan het niet anders dan dat de verdachte daarbij opzettelijk heeft gehandeld.

Bewijsverweren

De verdediging heeft onder meer aangevoerd dat er de mogelijkheid bestaat dat er door de werkelijke dader(s) ter verhulling van zijn/hun aanwezigheid in de woning van het slachtoffer valse DNA-sporen op de plaats van het delict zijn aangebracht (zie p 53 e.v. van de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 18 februari 2005 gehechte pleitnota).

Het hof acht dit verweer feitelijk onaannemelijk. Er bestaat namelijk ondanks een uitvoerig sporenonderzoek op de plaats van het delict, geen enkele aanwijzing dat er zich ten tijde van het delict andere personen ter plaatse bevonden dan de verdachte en het slachtoffer. Zo blijkt uit het dactyloscopisch onderzoek dat er, behalve een vingerafdruk van [betrokkene 2] (een nichtje van het slachtoffer dat kort voor diens overlijden bij hem op bezoek was geweest), alleen vingerafdrukken zijn gevonden van de verdachte en het slachtoffer. Ook werden in de aangetroffen mengprofielen buiten de dna-kenmerken van de verdachte en het slachtoffer geen andere dna-profielen aangetroffen.

De verdediging heeft bovendien aangevoerd, dat niet de verdachte het slachtoffer om het leven zou hebben gebracht, maar dat dit (door derden) zou zijn gebeurd in opdracht van de heren [getuige 2] en [getuige 3]. Deze laatstgenoemde personen zijn op 21 juli 2003 bij de rechter-commissaris gehoord waarbij zij hebben ontkend opdracht tot de moord te hebben gegeven. Voorts wordt ook overigens de stelling van de verdediging op dit punt niet ondersteund door feiten en omstandigheden. Het hof acht derhalve de alternatieve lezing van de verdachte feitelijk onaannemelijk.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:

Subsidiair: Doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

Strafmotivering

De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende tot veroordeling van de verdachte terzake van het primair tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 jaar, met aftrek van voorarrest.

Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.

Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

De verdachte heeft in de nacht van 16 op 17 februari 2003 zijn vriend [slachtoffer] in diens woning om het leven gebracht met een groot aantal messteken.

Verdachte heeft zich aldus schuldig gemaakt aan een bijzonder ernstig misdrijf, waarvan de gevolgen onomkeerbaar zijn en waardoor onherstelbaar leed aan de nabestaanden van het slachtoffer is toegebracht.

Daarnaast veroorzaakt een dergelijk schokkend feit gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de samenleving.

Het hof heeft gelet op het rapport van psychiater

R. Thomassen d.d. 31 juli 2003 en het rapport van de psycholoog W.J.L. Lander d.d. 19 juli 2003.

Beide rapporten houden als conclusie onder meer in dat het tenlastegelegde feit, indien bewezen, aan verdachte volledig kan worden toegerekend. Het hof neemt die conclusies over en maakt deze tot de zijne.

Door zijn proceshouding heeft de verdachte - die ook ter terechtzitting in hoger beroep heeft volhard in zijn ontkenning het bewezenverklaarde feit te hebben gepleegd - niet alleen er blijk van gegeven geen verantwoordelijkheid te willen nemen voor deze afschuwelijke daad doch laat hij bovendien vorenbedoelde nabestaanden - die in de verdachte toch vooral een vriend van het slachtoffer zagen - volstrekt in het ongewisse over hetgeen in die fatale nacht heeft geleid tot de gewelddadige dood van hun dierbare zoon en broer.

Voorts belemmert deze proceshouding het hof in de beantwoording van de in het kader van de straftoemeting relevante vraag of, en zo ja in hoeverre, de kans bestaat dat de verdachte zich wederom zal schuldig maken aan een soortgelijk gewelddadig feit.

Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.

Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Bepaalt dat het subsidiair bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.

Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het subsidiair bewezenverklaarde.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) jaren.

Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Dit arrest is gewezen door mrs. Van den Berg, Van Strien en Van Kempen, in bijzijn van de griffier Van der Mark.

Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 4 maart 2005.