Home

Hoge Raad, 04-07-2006, AW2476, 01897/05

Hoge Raad, 04-07-2006, AW2476, 01897/05

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
4 juli 2006
Datum publicatie
5 juli 2006
ECLI
ECLI:NL:HR:2006:AW2476
Formele relaties
Zaaknummer
01897/05
Relevante informatie
Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024], Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 359

Inhoudsindicatie

Art. 359.2 Sv. Het middel klaagt dat het hof het gebruik voor het bewijs van een pv van een technisch rechercheur nader had moeten motiveren gezien hetgeen door de verdediging t.a.v. dat pv is aangevoerd. Het middel heeft het oog op de motiveringsverplichting ex art. 359.2 Sv. De HR stelt voorop dat die bepaling geen wijziging brengt in de vrijheid van de rechter die over de feiten oordeelt, t.a.v. de selectie en waardering van het beschikbare bewijsmateriaal (HR LJN AU9130). Het hof heeft het onderdeel van de pleitnota kennelijk niet opgevat als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt ex art. 359.2 Sv. Dat oordeel is onjuist noch onbegrijpelijk.

Uitspraak

4 juli 2006

Strafkamer

nr. 01897/05

SG/SM

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 4 maart 2005, nummer 22/004429-03, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Midden Holland" te Haarlem.

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te 's-Gravenhage van 9 september 2003 - de verdachte vrijgesproken van het bij inleidende dagvaarding primair tenlastegelegde en hem voorts ter zake van de subsidiair tenlastegelegde "doodslag" veroordeeld tot tien jaren gevangenisstraf.

2. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. S.L.J. Janssen, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

3. Beoordeling van het eerste middel

3.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof het gebruik voor het bewijs van een proces-verbaal van de technisch rechercheur A. Duindam nader had dienen te motiveren in het licht van hetgeen door de verdediging ten aanzien van dat proces-verbaal is aangevoerd.

3.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:

"hij in de periode van 16 en 17 februari 2003 te Leiden opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet, met een mes, de keel van voornoemde [slachtoffer] doorgesneden en/of meermalen, met een mes, in het lichaam van voornoemde [slachtoffer] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden."

3.3. Het Hof heeft als bewijsmiddel 16 opgenomen een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar A. Duindam, voorzover inhoudende als relaas van de verbalisant:

"In de hal van de woning, perceel [a-straat] te [woonplaats] werden, verspreid over het oppervlak van de vloer van de hal, schoenzoolsporen aangetroffen. Deze schoenzoolsporen waren met bloed geplaatst op de vloer van de hal. De met bloed geplaatste schoenzoolsporen bestonden uit een profiel voorzien van tapse en stervormige blokken. Van één van deze met bloed geplaatste schoenzoolsporen in de hal werd een monster bloed veiliggesteld. Bij onderzoek bleek dat het DNA-profiel van dit bloed overeen kwam met het DNA-profiel van de verdachte [verdachte].

Op het vloerkleed in de woonkamer van woning perceel [a-straat] te [woonplaats] werden, op een gedeelte van het oppervlak van het vloerkleed in de woonkamer, schoenzoolsporen aangetroffen. Deze schoenzoolsporen waren met bloed geplaatst op het vloerkleed. De met bloed geplaatste schoenzoolsporen bestonden uit een blokprofiel. Van één van deze met bloed geplaatste schoenzoolsporen op het vloerkleed en van een bloeddruppel op het vloerkleed werden monsters bloed veiliggesteld. Bij onderzoek bleek dat de DNA-profielen van deze monsters bloed overeen kwamen met het DNA-profiel van de verdachte [verdachte].

Bij een bloedende wond aan het been is het mogelijk dat het bloed, door de zwaartekracht, langs het been en over de schoen stroomt. Het bloed wordt dan door de schoenzool afgegeven aan de ondergrond. De intensiteit van de afgegeven hoeveelheid bloed aan de ondergrond neemt niet af maar kan zelfs vermeerderen.

Zowel op de vloer van de hal als op het vloerkleed in de woonkamer werden meerdere met bloed geplaatste schoenzoolsporen aangetroffen. Dat wil zeggen dat deze sporen zijn ontstaan doordat zich aan de zool van de schoen bloed bevond dat, na kontakt met de ondergrond, een afdruk achterlaat op de achtergrond.

Conclusie:

Naar aanleiding van het aantal aangetroffen met bloed geplaatste schoenzoolsporen met een soortgelijk profiel in de hal alsmede de overeenkomst van het DNA-profiel van het bloed van het schoenzoolspoor op de vloer van de hal met het DNA-profiel van de verdachte [verdachte], is vastgesteld dat het aangetroffen sporenbeeld op de vloer van de hal is veroorzaakt door de verdachte [verdachte].

Naar aanleiding van het aantal aangetroffen met bloed geplaatste schoenzoolsporen met een soortgelijk profiel op het vloerkleed, de intensiteit van de schoenzoolsporen op het vloerkleed, het aantal schoenzoolsporen geplaatst met de rechterschoen en de overeenkomst van de DNA-profielen van het bloed van het schoenzoolspoor en de overeenkomst van de DNA-profielen van het bloed van het schoenzoolspoor en de bloeddruppel op het vloerkleed met het DNA-profiel van de verdachte [verdachte], is vastgesteld dat het aangetroffen sporenbeeld op het vloerkleed in de woonkamer is veroorzaakt door de verdachte [verdachte]."

3.4. Blijkens de in hoger beroep overgelegde pleitnotities is door de verdediging onder meer het volgende aangevoerd (p. 33 en 34):

"129. Een laatste dossierstuk waarin de visie van de politie bij uitstek helder verwoord wordt, en welk ook al een aantal malen genoemd is, is het proces-verbaal van de heer Duindam van 13 mei 2003. (...)

130. In dit proces-verbaal somt Duindam immers niet alleen de bevindingen van de technische recherche op, maar verbindt daaraan tevens een aantal interpretaties en conclusies welke simpelweg niet op die bevindingen gestoeld kunnen worden. Duindam stelt met zoveel woorden dat de sporen in de hal en de woonkamer zijn veroorzaakt door [verdachte], terwijl daar nou juist nogal wat op af te dingen is zoals hier boven is gezien. (...)

132. In ieder geval wordt bij het verhoor van Duindam bij de rechter-commissaris duidelijk, dat de conclusies zoals Duindam deze op pagina 1484 trekt enkel gebaseerd zijn op het feit dat het hier schoenafdrukken met bloed betreft, [verdachte] een bloedende wond had en het DNA van de bloedafdrukken overeenkomen met dat van [verdachte]. Zoals hierboven reeds uitgebreid betoogd is dat echter wel een erg gesimplificeerde benadering van het probleem. (...)

133. De waarde van die conclusies moet gezien die omstandigheden dan ook ernstig gerelativeerd worden en bezien worden voor wat zij zijn: de ideeën van één politieman gebaseerd op een zeer beperkt en gekleurd deel van bet dossier.

134. Verder is het uiteraard niet aan de politie om te stellen dat een bepaald sporenbeeld is veroorzaakt door een verdachte, zeker wanneer er zoveel haken en ogen aan die stelling kleven als in dit geval. Opvallend is ook dat de deskundige van het NFI gespecialiseerd in bloedspoorpatronen, een dergelijke sterke conclusie niet durft te trekken, en ook de schoendeskundige Koster zich veel voorzichtiger uitdrukt met betrekking tot de herkomst van de sporen."

3.5. Blijkens de toelichting op het middel heeft de klacht het oog op de motiveringsverplichting als bedoeld in art. 359, tweede lid, Sv. De Hoge Raad stelt voorop dat die bepaling geen wijziging brengt in de vrijheid van de rechter die over de feiten oordeelt, ten aanzien van de selectie en waardering van het beschikbare bewijs-materiaal (vgl. HR 11 april 2006, LJN AU9130). Het Hof heeft het zojuist weergegeven onderdeel van de pleitnota kennelijk niet opgevat als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de zin van art. 359, tweede lid, Sv.

Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk, zodat het middel tevergeefs is voorgesteld.

3.6. Het middel faalt.

4. Beoordeling van de overige middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5. Slotsom

Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.

6. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 4 juli 2006.