Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-09-2011, BT2751, HD 200.019.504 E
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-09-2011, BT2751, HD 200.019.504 E
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 20 september 2011
- Datum publicatie
- 27 september 2011
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2011:BT2751
- Formele relaties
- Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2010:BT2750
- Zaaknummer
- HD 200.019.504 E
- Relevante informatie
- Burgerlijk Wetboek Boek 6 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-10-2024], Burgerlijk Wetboek Boek 6 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-10-2024] art. 248, Burgerlijk Wetboek Boek 7 [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-07-2024], Burgerlijk Wetboek Boek 7 [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-07-2024] art. 611
Inhoudsindicatie
Hof Arnhem : 18-10-2004 LJN AU5876
HR : 01-02-2008 LJN BB1675
Hof ’s-Hertogenbosch Tussenuitspraak 1 : 16-02-2010 LJN BT2749
Hof ’s-Hertogenbosch Tussenuitspraak 2 : 15-06-2010 LJN BM8966
Hof ’s-Hertogenbosch Tussenuitspraak 3 : 14-12-2010 LJN BT2750
Arbeidsrecht, ongevallenverzekering, deskundigenonderzoek naar verzekeringsmogelijkheden anno 1996, geen schending door werkgever van art. 7:611 BW.
Uitspraak
GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.019.504
arrest van de achtste kamer van 20 september 2011
in de zaak van
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. Ph.C.M. van der Ven,
tegen:
AKZO NOBEL NEDERLAND B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.R.O. Dantuma,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 16 februari 2010, 15 juni 2010 en 14 december 2010 in het geding na verwijzing door de Hoge Raad bij arrest van 1 februari 2008, waarbij is vernietigd het arrest van het gerechtshof Arnhem van 18 oktober 2005, gewezen onder nummer A04-01148, in het hoger beroep van het vonnis van de rechtbank Arnhem, sector kanton, locatie Arnhem van 16 augustus 2004, nummer 310487\CV EXPL 03-6074\EP/174/cl.
13. Het tussenarrest van 15 juni 2010
Bij genoemd arrest heeft het hof een deskundigenonderzoek bepaald, is de zaak naar de rol verwezen voor memorie na deskundigenbericht en is iedere verdere beslissing aangehouden.
14. Het verdere verloop van de procedure
14.1. Het door de deskundige, prof.mr. J.G.C. Kamphuisen, uitgebrachte deskundigenbericht (met bijlagen) is op 5 november 2010 ter griffie van het hof binnengekomen.
14.2. [X.] heeft een memorie na deskundigenbericht genomen, waarna Akzo een antwoordmemorie na deskundigenbericht heeft genomen.
14.3. Daarna hebben partijen de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
15. De verdere beoordeling
15.1. De vraag dient te worden beantwoord of Akzo jegens [X.] op grond van art. 7:611 BW en art. 6:248 BW aansprakelijk is, omdat Akzo de op haar rustende zorgplicht heeft geschonden (zie rechtsoverweging 4.5 van het tussenarrest van 16 februari 2010).
15.2. Het hof heeft in dit verband een deskundigenonderzoek noodzakelijk geacht en bij tussenarrest van 15 juni 2010 prof.mr. J.G.C. Kamphuisen tot deskundige benoemd, ter beantwoording van de in dat arrest genoemde vragen.
15.3. Aan de hand van het inmiddels uitgebrachte deskundigenbericht dient te worden beoordeeld of Akzo haar zorgplicht heeft geschonden door, zoals [X.] heeft gesteld, geen behoorlijke verzekering voor hem af te sluiten. In dat verband overweegt het hof dat de inhoud van het deskundigenbericht door partijen niet, althans onvoldoende is weersproken en dat het hof de bevindingen van de deskundige overneemt en geheel tot de zijne maakt.
15.4. Het hof heeft aan de deskundige ter beantwoording de vraag voorgelegd wat ten tijde van het ongeval (op 30 september 1996) de mogelijkheden waren voor Akzo om zich ten behoeve van haar werknemers te verzekeren tegen het risico op letselschade (waaronder gevolgschade), overige materiële en immateriële schade van die werknemers als gevolg van een verkeersongeval aan de werknemer als bestuurder in de uitoefening van zijn werkzaamheden overkomen (vraag A). Voorts heeft het hof de deskundige gevraagd wat deze kon meedelen over de beschikbaarheid van (onder meer) de onder A genoemde verzekeringen in 1996 (vraag C).
15.5. Volgens de deskundige zou van de in beginsel in aanmerking komende verzekeringen alleen de Schadeverzekering Inzittenden (SVI) de schade zoals hier aan de orde hebben vergoed. Blijkens het deskundigenbericht werd in 1996 de SVI door enkele verzekeraars gevoerd. Er bestond destijds echter volgens de deskundige voor Akzo geen mogelijkheid om een SVI af te sluiten voor [X.] in enigerlei collectieve vorm. In 1996 zou voor een individuele auto het kopen van een SVI door de werkgever alleen mogelijk zijn geweest tezamen met een WAM/casco verzekering voor die auto en zou de bestaande verzekering van de werknemer beëindigd hebben moeten worden. Indien [X.] dat had gewild zou voor hem individueel een SVI-dekking op de markt verkrijgbaar zijn geweest bij een klein aantal verzekeraars. Voor de stelling dat de SVI in 1996 al ‘gebruikelijk’ was, vindt de deskundige onvoldoende onderbouwing in het verzamelde feitenmateriaal.
15.6. Het hof heeft aan de deskundige voorts gevraagd of het naar zijn deskundig oordeel in 1996 gebruikelijk was dat grote werkgevers de SVI-verzekeringen onder de aandacht van hun werknemers brachten en zo ja, hoe (vraag F).
15.7. Volgens de deskundige was de SVI als verzekering op zichzelf vrij onbekend en werd deze slechts door een handvol verzekeraars gevoerd in aanvulling op andere motorrijtuigverzekeringen. Deze onbekendheid strekte zich ook uit tot tussenpersonen, hetgeen er weer op duidt dat de verzekeraars die de SVI voerden, het product niet agressief onder de aandacht van die tussenpersonen brachten. De deskundige geeft aan geen enkele aanwijzing te hebben gevonden dat het gebruikelijk was dat grote werkgevers de SVI onder de aandacht brachten van hun werknemers.
15.8. [X.] heeft bij memorie na deskundigenbericht aangevoerd dat Akzo hem had moeten informeren over het feit dat, als hij tijdens het werk letselschade (of erger) op zou lopen bij een verkeersongeval, de daaruit voortvloeiende materiële en immateriële schade niet (volledig) gedekt werd onder de WAM-verzekering, de casco-verzekering en/of de (collectieve) ongevallenverzekering die Akzo aanbood en dat [X.], indien hij dit risico wel wilde verzekeren, een (individuele) SVI-verzekering zou moeten afsluiten.
Voorts heeft [X.] aangevoerd dat bij de beoordeling van de vraag of de werkgever aan zijn verplichtingen ex artikel 7:611 BW heeft voldaan ook relevant zijn de heersende maatschappelijke opvattingen omtrent de vraag voor welke schade (zowel naar aard als naar omvang) een behoorlijke verzekering dekking dient te verlenen.
15.9. Naar het oordeel van het hof rustte op Akzo anno 1996 echter niet een dergelijke vergaande informatieplicht, nu uit het deskundigenbericht volgt dat de SVI in dat jaar op zichzelf vrij onbekend was, slechts door een handvol verzekeraars werd gevoerd en bij tussenpersonen relatief onbekend was. Ook volgens [X.] zèlf werd de (individuele) SVI in 1996 niet op grote schaal aangeboden.
In dit geval gaat het om een zorgplicht van Akzo die nader wordt ingevuld met inachtneming van de in 1996 bestaande verzekeringsmogelijkheden. Uit het deskundigenbericht volgt dat de SVI ten tijde van het ongeval in 1996 dekking bood voor schade zoals hier aan de orde van een werknemer als [X.], maar dat het voor Akzo niet mogelijk was om dit verzekeringsproduct toentertijd voor haar werknemers (of een groep daarvan) collectief in te kopen. De SVI was in 1996 geen gebruikelijk (zelfs een vrij onbekend) verzekeringsproduct, zodat het beginsel van goed werkgeverschap niet meebracht dat Akzo een SVI voor [X.] afsloot. Akzo had de SVI om dezelfde reden niet onder de aandacht van [X.] behoeven te brengen.
15.10. Ten slotte verdient overweging dat [X.], gelet op de vaste autokostenvergoeding die hij voor het vervoer met eigen auto van Akzo ontving, in staat was om destijds zelf een SVI, waarvan de jaarpremie gemiddeld ƒ 100,-- bedroeg, af te sluiten
De met vraag B aan de orde gestelde kwestie betreffende de ‘autogordel’-clausule behoeft dan ook niet te worden besproken.
15.11. De slotsom is dat de onder 15.1 weergegeven vraag ontkennend moet worden beantwoord. Voorts volgt daaruit dat de grieven falen en dat het bestreden vonnis met verbetering en aanvulling van de gronden wordt bekrachtigd. [X.] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het hoger beroep veroordeeld. Daaronder worden ook begrepen de voorschotten ad in totaal € 1.992,20 die Akzo als voorschot op de kosten van de deskundige heeft betaald.
16. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep, onder aanvulling en verbetering van de gronden zoals hiervoor is overwogen;
veroordeelt [X.] in de proceskosten van het hoger beroep (inclusief de kosten van het deskundigenbericht ad € 3.998,40 inclusief btw), welke kosten aan de zijde van Akzo tot de dag van uitspraak worden begroot op:
- € 241,-- voor het griffierecht in hoger beroep;
- € 7.339,50 aan salaris advocaat voor het hoger beroep;
- € 1.999,20 aan betaald voorschot op het deskundigenbericht;
verklaart dit arrest, wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.J.H.A. Venner-Lijten, E.A.G.M. Waaijers en C.A.M. Walsteijn en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 20 september 2011.