Home

Hoge Raad, 18-04-2006, AV2377, 01841/05

Hoge Raad, 18-04-2006, AV2377, 01841/05

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
18 april 2006
Datum publicatie
24 april 2006
ECLI
ECLI:NL:HR:2006:AV2377
Formele relaties
Zaaknummer
01841/05

Inhoudsindicatie

Het onderdeel van de pleitnota kan niet worden beschouwd als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt als bedoeld in de tweede volzin van art. 359.2 Sv (HR LJN AU9130).

Uitspraak

18 april 2006

Strafkamer

nr. 01841/05

IV/AM

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 4 maart 2005, nummer 22/001717-04, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Haaglanden" te 's-Gravenhage.

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te 's-Gravenhage van 31 maart 2004 - de verdachte ter zake van "medeplegen van moord, meermalen gepleegd" veroordeeld tot achttien jaren gevangenisstraf.

2. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.

3. Beoordeling van het vierde middel

3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof - in strijd met de tweede volzin van art. 359, tweede lid, Sv - heeft verzuimd in het bijzonder de redenen op te geven die hebben geleid tot afwijking van een ter terechtzitting in hoger beroep uitdrukkelijk namens de verdachte onderbouwd standpunt.

3.2. Blijkens de toelichting op het middel wordt gedoeld op de volgende passage van de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 18 februari 2005 gehechte pleitnota:

"Meest opmerkelijk vind ik nog de keuze die gemaakt zou zijn voor de plaats delict- het tijdstip en de voertuigen indien hier sprake is van een geplande moord. Deze keuze is hoogst onlogisch.

a. allereerst is het klaarlichte dag

b. de plek is niet afgelegen ook niet (relatief) afgelegen gezien de bebouwing.

a. de aanwezigheid van wandelende personen, gelijk [getuige 2] moeten toch ook [verdachte en medeverdachte 1] gezien hebben.

b. in de buurt is er nogal wat verkeer. (fietser, betonauto)

c. Bij een zorgvuldige planning, -volgens de Rechtbank weloverwogen ter uitvoering van het reeds enige tijd daarvoor genomen besluit om hen aldaar te vermoorden-, hoort naar de mening van de verdediging toch niet het gebruik van een auto waar een poster op zit met je telefoonnummer erop vermeld. Nog minder het gebruik van een vrij opvallende bus. Dit is niet onlogisch maar bizar.

d. in de buurt is er nogal wat verkeer. (fietser, betonauto)

e. Bij een zorgvuldige planning, -volgens de Rechtbank weloverwogen ter uitvoering van het reeds enige tijd daarvoor genomen besluit om hen aldaar te vermoorden-, hoort naar de mening van de verdediging toch niet het gebruik van een auto waar een poster op zit met je telefoonnummer erop vermeld. Nog minder het gebruik van een vrij opvallende bus. Dit is niet onlogisch maar bizar.

Gezien bovenstaande kan de beslissing van de Rechtbank niet in stand blijven."

3.3. Het Hof heeft dit onderdeel van de pleitnota kennelijk niet opgevat als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de zin van art. 359, tweede lid, Sv. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk, zodat het middel tevergeefs is voorgesteld (vgl. HR 11 april 2006, LJN AU9130, rov. 3.7.1).

4. Beoordeling van het eerste, het tweede en het derde middel

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5. Slotsom

Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.

6. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 18 april 2006.