Home

Hoge Raad, 29-03-2011, BP3747, 09/00121

Hoge Raad, 29-03-2011, BP3747, 09/00121

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
29 maart 2011
Datum publicatie
29 maart 2011
ECLI
ECLI:NL:HR:2011:BP3747
Formele relaties
Zaaknummer
09/00121

Inhoudsindicatie

Unus testis, nullus testis. HR herhaalt toepasselijke overwegingen uit HR LJN BM2452. ’s Hofs oordeel dat de verklaring van aangever voldoende steun vindt in het overige gebezigde bewijsmateriaal geeft geen blijk van miskenning van art. 342.2, Sv, terwijl het evenmin onbegrijpelijk is.

Uitspraak

29 maart 2011

Strafkamer

nr. 09/00121

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 16 december 2008, nummer 20/000444-07, in de strafzaak tegen:

[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982, ten tijde van de betekening van de aanzegging uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Vught, locatie Nieuw Vosseveld" te Vught.

1. Geding in cassatie

1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.

1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2. Beoordeling van het eerste middel

2.1. Het middel klaagt dat het Hof de bewezenverklaring uitsluitend heeft doen steunen op de verklaring van één getuige.

2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:

"hij op 12 maart 2006 te Geldrop, gemeente Geldrop-Mierlo, op de openbare weg, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld, te weten een bedrag van (ongeveer) euro 175,-, toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, [slachtoffer] heeft gezegd dat:

- hij, verdachte, een Baretta 9 mm bij zich had,

en heeft toegeschreeuwd dat:

- hij, verdachte, geld wilde hebben,

- hij, verdachte, meer geld wilde hebben."

2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:

a. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:

"Ik ben werkzaam als taxichauffeur bij [A].

Ik ben op 11 maart 2006 om 19.00 uur begonnen als chauffeur.

Tijdens het afrekenen maak ik gebruik van de grote zwarte knipbeurs, bestaande uit een vak met wisselgeld en een vak met opgevouwen papiergeld.

Ik kreeg omstreeks 00.30 uur (12 maart) de opdracht om te rijden naar café [B] in Grathem. Ik stopte bij dat café. Een man kwam in de richting van de taxi gelopen en stapte in op de zitplaats naast de bestuurder, dus voorin.

De man gaf aan dat hij naar Geldrop wilde, naar de [a-straat 1].

Tijdens de rit vertelde hij verschillende dingen over zichzelf. Zo noemde hij zijn naam: [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte]). Hij sprak erover dat hij nu naar zijn moeder ging.

Toen we Geldrop binnenreden kwamen we uiteindelijk via de Nuenenseweg bij de Volderstraat. Ik moest een meter of 20 van de woning af stoppen.

De man zei toen dat hij een Baretta 9 mm bij zich had. Ik begreep dat hij een vuurwapen bij zich had. Ik voelde me op dit moment bedreigd en zocht naar een manier om hier veilig uit te komen. Hij wilde dat wapen aan mij laten zien. Ik zei hem dat ik dat niet wilde en dat ik hem wel geloofde. Dit herhaalde zich een paar keer. Ik wilde koste wat kost voorkomen dat hij het wapen in de hand zou pakken. Ik mocht van hem nergens meer aankomen. De motor van de auto moest ik uitzetten. Ik hoorde toen dat hij tegen mij zei: "Ik wil geld". Hij kwam hierbij met zijn gezicht dicht bij me. Hij schreeuwde diverse keren dat hij geld wilde. Ik startte de auto en ging langzaam rijden. Hij bleef om geld vragen en ik zette toen de zwarte knipbeurs op de middenconsole. Hij pakte in eerste instantie de beurs en nam het papiergeld er uit. Hij schreeuwde vervolgens "Ik wil meer". Ik zei dat hij de munten maar moest pakken. Ik zag dat hij de munten (1 en 2 euro) uit de beurs graaide.

Zodra hij uit de auto was gestapt heb ik 112 gebeld.

Voor zover ik kan controleren is een geldbedrag van ongeveer 175 euro afhandig gemaakt.

De weggenomen goederen zijn mijn eigendom. Ik gaf aan niemand het recht of toestemming tot het plegen van dit feit."

b. de verklaring van de getuige [slachtoffer] ter terechtzitting in hoger beroep van 2 december 2008, voor zover inhoudende:

"Op de dag dat de taxirit waarover deze zaak handelt plaatsvond was ik werkzaam als taxichauffeur bij taxibedrijf [A]. Ik weet nu niet meer precies op welke dag dat was, maar als in de stukken staat dat het op 12 maart 2006 is gebeurd, dan neem ik dat aan.

Ik kreeg die dag de opdracht om naar café [B] in Grathem te gaan. Ik zag daar een man staan. Deze man kwam voorin de taxi zitten. De man wilde naar Geldrop. Hij noemde zijn naam, [verdachte], en hij zei dat hij naar zijn moeder ging.

Bij de Volderstraat in Geldrop hebben wij een tijd stilgestaan. Hij zei op een gegeven moment dat ik moest stoppen en dat ik de motor uit moest zetten. Hij begon te spreken over een Baretta 9 mm. Ik begreep dat hij het over een pistool had. Ik weet zeker dat het over een Baretta 9 mm ging. Hij vroeg of ik het wapen wilde zien. Op een gegeven moment heb ik de motor gestart en ben zachtjes gaan rijden. Hij riep om geld. Ik voelde mij bedreigd. Ik heb toen de knipbeurs, die meestal aan de

bestuurderszijde onderin de deur zit, rechts naast mij in de middenconsole gezet. Hij haalde het papiergeld uit de knipbeurs.

Aan het begin van je dienst als taxichauffeur stop je zelf wisselgeld in de knipbeurs.

Dat bedrag haal je er aan het einde van de dienst weer uit. Het geld dat in de knipbeurs zat was dus deels van mij en deels van het taxibedrijf."

c. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:

"Op zaterdag 11 maart 2006, omstreeks 19.30 uur, ben ik naar een café, genaamd "[B]" te Grathem geweest. De eigenaar van het café heeft toen een taxi voor mij gebeld, nadat ik dat aan haar gevraagd had. Toen de taxi kwam ben ik ingestapt. Ik heb tegen de chauffeur gezegd dat ik naar de [a-straat 1] te Geldrop wilde. Dit is het adres waar mijn moeder woonachtig is.

Ik heb zelfs tegen de taxichauffeur gezegd dat ik [verdachte] heet, nadat hij aan mij vroeg hoe mijn naam was.

Ik kan u verklaren dat ik op de hoek Nuenenseweg - Volderstraat te Geldrop ben uitgestapt."

d. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:

"Op 12 maart 2006, omstreeks 02.07 uur, kwam bij het Regionale Communicatie Centrum van de Regiopolitie Brabant Zuid-Oost de melding binnen: "melder, zijnde een taxichauffeur, staat ter hogte van de Volderstraat in Geldrop met zijn taxi, is net door een blanke jongen 25 jaar met kort blond haar beroofd, zei dat hij een wapen in zijn broekzak had. Melder zei dat hij de persoon op de [a-straat 1] moest afzetten."

(pg. 7) Op 12 maart 2006, te 04.40 uur, werd buiten heterdaad aangehouden:

[verdachte], geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats] (verdachte)."

2.2.3. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts nog het volgende overwogen:

"Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan. Het hof heeft aangever [slachtoffer] ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 2 december 2008 als getuige gehoord. [Slachtoffer] is toen in de kern gebleven bij de door hem bij de politie afgelegde verklaring. Het hof heeft geen reden om aan de betrouwbaarheid van zijn verklaring te twijfelen. Zijn verklaring vindt bovendien steun in de verklaring van verdachte dat hij zich per taxi door aangever heeft laten vervoeren en dat hij degene is geweest over wie aangever heeft verklaard. Ook vindt de verklaring van [slachtoffer] steun in het feit dat [slachtoffer], direct nadat verdachte de taxi had verlaten, bij de politie heeft gemeld dat hij zojuist door een jongen, die zei dat hij een wapen in zijn broekzak had, was beroofd.

De omstandigheden als door de raadsvrouwe aangevoerd doen naar het oordeel van het hof geen afbreuk aan de verklaring van [slachtoffer]. De melding van aangever [slachtoffer] is op 12 maart 2006 omstreeks 02.07 uur bij de politie binnen gekomen. Verdachte is om 04.40 uur buiten heterdaad aangehouden. De omstandigheid dat verdachte op dat moment geen wapen bij zich droeg wil niet zeggen dat verdachte niet tegen aangever [slachtoffer] heeft gezegd dat hij een Baretta 9 mm bij zich had. De omstandigheid voorts dat verdachte op het moment van de aanhouding, tweeënhalf uur later, het ontvreemde geldbedrag niet bij zich had wil niet zeggen dat hij het geld niet heeft weggenomen."

2.3. Volgens het tweede lid van art. 342 Sv - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. De Hoge Raad kan daarom geen algemene regels geven over de toepassing van art. 342, tweede lid, Sv, maar daaromtrent slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid verschaffen door het beslissen van concrete gevallen. Opmerking verdient nog dat het bij de in cassatie aan te leggen toets of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, van belang kan zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dat het geval is, nader heeft gemotiveerd zoals hier het geval is (vgl. HR 13 juli 2010, LJN BM2452, NJ 2010/515).

2.4. Het Hof heeft gemotiveerd uiteengezet dat en waarom het van oordeel is dat de verklaring van de aangever voldoende steunt vindt in het overige gebezigde bewijsmateriaal. Dat oordeel geeft geen blijk van miskenning van art. 342, tweede lid, Sv, terwijl het evenmin onbegrijpelijk is. De bewezenverklaring is toereikend gemotiveerd.

2.5. Het middel faalt.

3. Beoordeling van het tweede middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Beoordeling van het derde middel

4.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.

4.2. Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van twee jaren.

5. Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

6. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;

vermindert deze in die zin dat deze een jaar en elf maanden beloopt;

verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 29 maart 2011.