Home

Hoge Raad, 18-04-2017, ECLI:NL:HR:2017:723, 16/00554

Hoge Raad, 18-04-2017, ECLI:NL:HR:2017:723, 16/00554

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
18 april 2017
Datum publicatie
21 april 2017
ECLI
ECLI:NL:HR:2017:723
Formele relaties
Zaaknummer
16/00554

Inhoudsindicatie

Personen wier identiteit niet blijkt of beperkt anoniem verhoorde getuigen? Art. 190.3 Sv, 344a.3 Sv en art. 360.1 Sv. Personen wier identiteit niet blijkt ex art. 344a.3 Sv omvat niet personen wier persoonsgegevens niet (volledig) zijn vermeld in het p-v waarin hun verklaringen zijn opgenomen, maar van wie vaststaat dat zij wel zodanig kunnen worden geïndividualiseerd dat de verdediging desgewenst hun verhoor als getuige door de R-C of ttz kan verzoeken (vgl. HR 4 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:230, NJ 2014/362). Een aantal van de betrokkenen, bevoegde opsporingsambtenaren, is naderhand verhoord door de R-C ex art. 190.3 Sv. Dit brengt mee dat aan het gebruik van de genoemde activiteitenjournaals en het p-v van observatie, houdende de verklaring van die opsporingsambtenaren, dezelfde eisen dienen te worden gesteld als aan het gebruik van verklaringen van beperkt anoniem verhoorde getuigen (motivering ex art. 360.1 Sv). Het hof heeft kennelijk en niet onbegrijpelijk geoordeeld dat de reden voor de beperkte anonimiteit van de getuigen voortvloeit uit de functie van een onder codenummer aangeduide opsporingsambtenaar die deel uitmaakt van een observatieteam en uit vrees voor represailles. In aanmerking genomen dat de verdediging de gelegenheid heeft gehad deze getuigen ten overstaan van de R-C te horen over de inhoud van deze activiteitenjournaals en het p-v van observatie en het hof heeft vastgesteld dat de vd de juistheid van het daarin gerelateerde niet wezenlijk heeft betwist, kan het middel, vzv het klaagt dat het hof niet heeft doen blijken dat de beperkte anonimiteit geen afbreuk heeft gedaan aan het ondervragingsrecht van de verdediging, niet tot cassatie leiden (vgl. HR 23 september 1997, NJ 1998/135). Volgt verwerping. CAG gevolgd. Samenhang 16/00553.

Uitspraak

18 april 2017

Strafkamer

nr. S 16/00554

MD/KD

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 13 juli 2015, nummer 22/001223-13, in de strafzaak tegen:

[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987.

1 Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft B.C. Swier, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2 Beoordeling van het middel

2.1.

Het middel klaagt dat het Hof in strijd met art. 6 EVRM, in verbinding met art. 360, eerste lid, Sv, het gebruik voor het bewijs van verklaringen van beperkt anonieme getuigen niet dan wel onvoldoende heeft gemotiveerd.

2.2.1.

Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:

"1.

zij op 29 oktober 2009 te Barchem, gemeente Lochem tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en wederrechtelijk

- stroomdraden en

- een omheining en

- een afrastering (in de vorm van damwanden) en

- een (ketting)hangslot

toebehorende aan [A] VOF, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;

2.

zij op 29 oktober 2009 te Barchem, gemeente Lochem tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en wederrechtelijk een groot aantal dieren, te weten nertsen, toebehorende aan [A] VOF, heeft weggemaakt."

2.2.2.

Deze bewezenverklaring steunt onder meer op de volgende bewijsmiddelen:

"1. Een geschrift, zijnde een activiteitenjournaal van 28 oktober 2009, als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal met nummer 091028.NR81.Apus. Het houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 26 e.v.):

als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren:

Wij verklaren op 28 oktober 2009 het volgende te hebben waargenomen.

16.42

uur:

Wij zagen dat een personenauto, merk Volkswagen, type Passat en voorzien van het kenteken [AA-00-BB], stond geparkeerd te Amsterdam.

20.48

uur:

Wij zagen dat [medeverdachte], geboren [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats], en [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte]), geboren [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats], bij de [AA-00-BB] kwamen aangelopen. [medeverdachte] stapte in de auto als bestuurder en [verdachte] als bijrijder.

20.53

uur:

Wij zagen dat de [AA-00-BB] vertrok.

21.27

uur:

Ik zag dat de [AA-00-BB] stond geparkeerd aan de Schinkelhavenkade te Amsterdam. Ik had [medeverdachte] niet meer onder observatie. Ik zag dat [verdachte] als bijrijder in het voertuig zat.

21.39

uur:

Ik zag dat [medeverdachte] samen met twee onbekende personen, hierna NN1 en NN2 genoemd, kwam aangelopen vanuit de Schinkelhavenkade. NN1 was een man. Ik zag dat NN1 een rugzak bij zich had. NN2 was een vrouw. Ik hoorde dat [medeverdachte], NN1 en NN2 in de Engelse taal tegen elkaar spraken.

21.44

uur:

Waarnemer NR 32: Ik zag dat [medeverdachte] instapte als bestuurder in de [AA-00-BB]. NN1 en NN2 stapten achterin de [AA-00-BB]. Vervolgens zag ik dat het voertuig vertrok.

22.35

uur:

Wij zagen dat de [AA-00-BB] het parkeerterrein opreed van de parkeerplaats genaamd 'Tolnegen', gelegen aan de rijksweg A1.

22.54

uur:

Ik zag dat de kofferbak van de [AA-00-BB] werd geopend door een persoon uit het voertuig. Deze persoon was bezig met een rugzak.

23.07

uur:

Ik zag dat een persoon bij de geopende kofferbak van de [AA-00-BB] stond. Deze persoon was bezig met een rugzak, die in de kofferbak stond. Vervolgens zag ik dat deze persoon met de rugzak naar de rechter voorzijde van het voertuig liep en met de rugzak rechts voor in het voertuig stapte.

23.34

uur:

Ik zag dat de [AA-00-BB] vertrok vanaf de parkeerplaats 'Tolnegen'.

00.25

uur:

Ik zag dat de [AA-00-BB] werd geparkeerd ter hoogte van de camping, die was gelegen aan het Wildpad te Ruurlo.

00.32

uur:

Ik zag dat drie personen uit de [AA-00-BB] stapten. Ik zag dat een persoon als bestuurder in het voertuig bleef zitten. Vervolgens zag ik dat de drie personen zich verplaatsten door het bos in westelijke richting, parallel aan het Wildpad.

01.00

uur:

Waarnemer NR 32: Ik hoorde een bewegingsgeluid op de nertsenfarm, die was gelegen aan de Zwarteweg te Barchem.

01.05

uur :

Ik zag drie silhouetten met een rugzak lopen over het Wildpad.

01.20

uur:

Ik zag en hoorde dat er werkzaamheden waren op het oostelijke deel van het terrein van de nertsenfarm. Ik hoorde geluid alsof er een hekwerk werd verplaatst. Tevens hoorde ik dat er houten planken of balken werden neergelegd.

01.38

uur:

Ik zag dat er vier personen op het oostelijke deel van het terrein van de nertsenfarm liepen.

02.13

uur:

Waarnemer NR 32: Wij hoorden braakgeluiden op het terrein van de nertsenfarm.

02.15

uur:

Ik zag dat kleine beesten zich verplaatsten over het terrein van de nertsenfarm.

02.20

uur:

Ik zag dat één persoon in de [AA-00-BB] zat, aan de bestuurderszijde. Ik zag een rood lichtje in de auto.

02.30

uur:

Ik zag vier personen op het oostelijke deel van de nertsenfarm.

02.48

uur:

Waarnemer NR 32: Wij hoorden braakgeluiden die steeds luider werden. Verder hoorden wij piepende dierengeluiden die steeds heftiger werden. Vervolgens zag ik dat kleine beesten zich verplaatsten over het terrein van de nertsenfarm.

03.20

uur:

Nadat collega's het terrein van de nertsenfarm betraden, zag ik dat een vrouwspersoon de Zwarteweg overstak. Ze rende. Ik zag dat ze wegliep in oostelijke richting. Kort hierna zag ik dat er twee personen vanaf het oostelijke deel van de nertsen-farm de Zwarteweg kwamen opgerend. Zij renden weg in oostelijke richting. Ik hoorde aan de stemmen dat dit twee mannelijke personen waren. Ik hoorde één van hen zeggen: "We gaan terug naar de auto!"

2. Het proces-verbaal van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Rotterdam van 24 maart 2011. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:

als de op genoemde datum tegenover deze rechter-commissaris afgelegde verklaring van [verbalisant 1]:

Ik ben betrokken geweest bij de observatie van 28 op 29 oktober 2009, die is aangevangen in Amsterdam en die is geëindigd in Barchem. In het proces-verbaal word ik NR 32 genoemd. Dat codenummer gebruikte ik altijd.

3. Een geschrift, zijnde een activiteitenjournaal, als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal met nummer 091028.NR81.Apus.A. Het houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 3):

als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren:

Ik zag dat [medeverdachte] met twee personen over de Schinkelhavenkade liep (het hof begrijpt: te Amsterdam, op 28 oktober 2009). Ik herkende de vrouwspersoon als [betrokkene 1], geboren op [geboortedatum] 1976 in Duitsland. De manspersoon herkende ik als [betrokkene 2], geboren op [geboortedatum] 1987.

Ik herkende de manspersoon op de achterbank van de [AA-00-BB] als [betrokkene 2], geboren op [geboortedatum] 1987.

4. Een geschrift, zijnde een activiteitenjournaal, als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal met nummer 091028.NR81.Apus.A2. Het houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 119):

als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren:

In aanvulling op het in het proces-verbaal met nummer 092810.NR81.Apus (het hof begrijpt: 091028.NR81.Apus) gerelateerde, verklaar ik het volgende:

[medeverdachte] en [verdachte], alsmede NN1 en NN2 genoemd in het bovenstaande proces-verbaal, zijn door ons continu onder observatie geweest. Dat wil zeggen dat op het tijdstip van 21.44 uur, wanneer de [AA-00-BB] vertrok van de Schinkelhavenkade te Amsterdam, werd waargenomen dat dit voertuig vertrok met daarin [medeverdachte] als bestuurder, [verdachte] als bijrijder en NN1 en NN2 als passagiers. De [AA-00-BB] is vervolgens zonder onderbrekingen doorgereden naar parkeerplaats 'Tolnegen', alwaar het voertuig omstreeks 22.35 uur arriveerde. De vier bovengenoemde personen zijn continu in en nabij de [AA-00-BB] waargenomen vanaf het moment dat het voertuig daar werd geparkeerd. Omstreeks 23.34 uur vertrok de [AA-00-BB] met daarin de vier bovengenoemde personen vanaf de parkeerplaats 'Tolnegen'. De [AA-00-BB] reed daarna zonder onderbrekingen door naar het Wildpad te Ruurlo, alwaar werd waargenomen dat het voertuig ter hoogte van de camping werd geparkeerd.

5. Een proces-verbaal van observatie d.d. 14 november 2009 van de nationale recherche met nr. 29-160742, documentcode 0910282200.OBS. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 128 e.v.):

als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren:

Op 28 en 29 oktober 2009 hebben wij de navolgende waarnemingen gedaan:

01.01

uur:

Ik zie vier personen over het weiland in de richting van de kruising Wild-pad/Zwarteweg te Barchem lopen. Ik zie dat drie van de vier personen een rugzak bij zich hebben. Twee personen hebben ook een schep bij zich.

01.12

uur:

Ik zie dat vier personen, komende uit de richting van het Wildpad te Barchem, over de Zwarteweg lopen in de richting van de Vrochtendijk. Ik zie dat de vier personen stil gaan staan en vervolgens dicht bij elkaar en laag gaan zitten ter hoogte van de nertsenfokkerij, gelegen aan de [a-straat 1] te Barchem. Ik zie dat de vier personen in gesprek zijn. Ik zie dat één van de vier personen een rood lampje op zijn hoofd draagt.

01.14

uur:

Ik zie dat drie personen richting het hek lopen. Ik zie dat één persoon in de bosrand blijft zitten. Ik zie dat drie personen handelingen verrichten bij het hek. Ik hoor een geluid alsof het hek wordt omgebogen dan wel wordt stuk getrokken.

01.19

uur:

Ik zie dat twee personen weglopen van het hekwerk. Ik zie dat één van deze twee personen een rugzak draagt.

01.43

uur:

Ik hoor geluiden van brekend hout vanaf het terrein van de nertsenfokkerij.

01.59

uur:

Ik hoor geluiden van brekend hout vanaf het terrein van de nertsenfokkerij.

02.09

uur:

Ik zie dat een persoon vanaf het terrein van de nertsenfokkerij door het hek naar buiten komt.

02.15

uur:

Wij horen diverse braakgeluiden vanaf het terrein van de nertsenfokkerij.

02.44

uur:

Ik zie dat drie personen vanaf het terrein van de nertsenfokkerij door het hek naar buiten komen. Ik zie dat er vier personen op de Zwarteweg in de bosrand dicht bij elkaar gaan zitten. Ik hoor dat er woorden in de Nederlandse taal en in de Engelse taal worden gezegd.

02.49

uur:

Ik zie dat vier personen richting het hekwerk lopen en het terrein van de nertsenfokkerij oplopen.

02.51

uur:

Ik hoor diverse braak- en schepgeluiden vanaf het terrein van de nertsenfokkerij. Ik hoor dat de dieren op het terrein veel geluid maken.

03.02

uur:

Ik zie een rood lampje op het terrein van de nertsenfokkerij bewegen.

03.10

uur:

Ik hoor diverse braakgeluiden op het terrein van de nertsenfokkerij en ik hoor dat de dieren op het terrein veel geluid maken.

03.13

uur:

Ik zie een rood lampje op het terrein van de nertsenfokkerij bewegen.

03.14

uur:

Ik zie dat een persoon vanaf het terrein van de nertsenfokkerij door het hek naar buiten komt. Ik zie dat deze persoon op de Zwarteweg in de bosrand gaat zitten.

03.16

uur:

Ik zie dat er twee personen vanaf het terrein van de nertsenfokkerij door het hek naar buiten komen. Ik zie dat de persoon, die op de Zwarteweg in de bosrand zat, het bosperceel inloopt en daar gaat zitten. Ik zie dat deze persoon een voorwerp bij het hoofd houdt alsof die persoon aan het bellen is. Ik hoor dat deze persoon een vrouwenstem heeft en woorden in de Duitse taal zegt. Ik zie dat deze persoon door het bosperceel in de richting van de kruising Wildpad/Zwarteweg loopt.

03.19

uur:

Ik zie dat twee personen, komende uit de richting van de nertsenfokkerij, over het weiland in de richting van de kruising Wildpad/Zwarteweg te Barchem lopen. Ik hoor dat één van deze twee personen een mannenstem heeft en in de Nederlandse taal zegt: "Waar ben je, waar ben je? Wij lopen bij de greppel. Wij gaan naar de auto". Ik zie dat de twee personen verder lopen over het weiland in de richting van de kruising Wildpad/Gotinkveldweg.

03.22

uur:

Ik zie dat een persoon, komende uit de richting van de nertsenfokkerij/Zwarteweg, over het weiland in de richting van de kruising Wildpad/Zwarteweg te Barchem loopt. Ik hoor dat deze persoon een vrouwenstem heeft en woorden in een buitenlandse taal zegt. Ik zie dat deze persoon verder loopt over het weiland in de richting van de kruising Wildpad/Gotinkveldweg."

2.2.3.

Het Hof heeft een gevoerd verweer over het gebruik voor het bewijs van de in het middel bedoelde verklaringen als volgt samengevat en verworpen:

"Door de verdediging zijn, kort en zakelijk weergegeven, de navolgende verweren gevoerd. Het hof verwijst naar de door de raadslieden overgelegde pleitnotities.

(...)

Het anonieme bewijs (mr. Wijngaarden)

In deze zaak zijn de regels die voortvloeien uit de zaak Van Mechelen van het Europese Hof niet nageleefd. Volgens het Europese Hof zijn inbreuken op het verdedigingsrecht alleen toegestaan indien dat strikt noodzakelijk is en dan nog moet gekozen worden voor de minst vergaande inbreuk op deze rechten. Een veroordeling die in beslissende mate is gebaseerd op anonieme verklaringen is in strijd met het EVRM, omdat de verdediging de betrouwbaarheid van de getuigen niet heeft kunnen controleren.

De wijze waarop in deze zaak de verbalisanten zijn gehoord heeft afbreuk gedaan aan het ondervragingsrecht van de verdediging. Niet gebleken is dat de opgelegde beperkingen bij de verhoren strikt noodzakelijk waren. Betwist wordt dat de verbalisanten overlast zouden ondervinden indien hun gegevens bekend zouden worden. Daarnaast is ten onrechte niet gekozen voor een minder ver gaande beperking van het ondervragingsrecht door bijvoorbeeld alleen de verdachten zelf niet bij de betreffende verhoren aanwezig te laten zijn.

Tenslotte zijn in deze zaak de anonieme getuigenverklaringen het enige bewijs tegen de verdachten. Het overige bewijs is van dit anonieme bewijs afgeleid. Daarbuiten is geen of onvoldoende bewijs voor het daderschap van de verdachten.

Op grond van het vorenstaande moeten de anonieme getuigenverklaringen van de verbalisanten (inclusief, zoals het hof de verdediging begrijpt, de observatieprocessen-verbaal en al hetgeen daaruit is voortgevloeid) van het bewijs worden uitgesloten, zodat de verdachten van de gehele tenlastelegging moeten worden vrijgesproken.

Subsidiair stelt de verdediging dat de betreffende verbalisanten alsnog gehoord dienen te worden in overeenstemming met de eisen en criteria van het EVRM.

Het hof beoordeelt de gevoerde verweren als volgt.

(...)

Het anonieme bewijs

Vastgesteld kan worden dat een aantal verbalisanten door de rechter-commissaris is gehoord onder beperkte anonimiteit in die zin dat de identiteitsgegevens slechts kenbaar zijn gemaakt aan de rechter-commissaris en dat zij zijn aangeduid met een nummer dat overeenkomt met het nummer waaronder zij in de onderhavige zaak processen-verbaal (zoals de activiteiten-journaals/ observatieprocessen-verbaal) hebben opgemaakt. Daarnaast zijn bij deze verhoren beperkingen van toepassing geweest doordat de verdediging geen rechtstreeks zichtcontact met de gehoorde verbalisanten had.

Aan de orde is de vraag of de door de bedoelde getuigen/ verbalisanten afgelegde verklaringen alsmede, zo begrijpt het hof het verweer, de door deze getuigen/ verbalisanten slechts onder nummer opgemaakte processen-verbaal (observaties) en al hetgeen daaruit is voortgevloeid, op grond van deze beperkingen van het bewijs moeten worden uitgesloten.

Naar het oordeel van het hof is het horen van verbalisanten onder beperkte anonimiteit als in de onderhavige zaak toegepast niet onrechtmatig of ongegrond geweest en evenmin in strijd met artikel 6 EVRM. Het gaat om verbalisanten die hun werk, en met name observatieactiviteiten, in anonimiteit moeten kunnen doen. Daarbij kunnen overwegingen als vrees voor represailles een rol spelen. Teamleider [verbalisant 2] van het APUS onderzoek heeft dat bij de rechter-commissaris op afdoende wijze toegelicht. Dat van de onderhavige verdachten op dat moment geen concrete activiteiten bekend waren die risico's voor de observanten zouden kunnen inhouden, maakt niet dat de algemene inschatting van risico's als gedaan door de betreffende teamleiding en kennelijk overgenomen door de rechter-commissaris, niet in redelijkheid zo had mogen plaatsvinden. Dat achteraf gebleken is dat geen van de verbalisanten feitelijk enige overlast heeft ondervonden, maakt dat niet anders.

Een ander en zeker niet minder zwaar en naar het oordeel van het hof gerechtvaardigd belang bij anonimiteit van de verbalisanten is de noodzaak om niet bekend of herkend te worden waardoor inzet in andere observaties beperkt of onmogelijk zou kunnen worden. Gelet hierop was er naar het oordeel van het hof geen reden om nader onderzoek te (doen) verrichten naar de vraag of er sprake zou kunnen zijn van concrete risico's voor de betreffende verbalisanten.

Het ontbreken van zicht-contact en/of het niet vrijgeven van persoonsgegevens is naar het oordeel van het hof geen dermate ingrijpende beperking geweest dat de verklaringen die zijn afgelegd daardoor als onbetrouwbaar of ongeloofwaardig moeten worden bestempeld. De verhoren als in de processen-verbaal weergegeven geven geen aanleiding om aan te nemen dat het recht op een zuivere waarheidsvinding door de aangebrachte beperking geweld is aangedaan, zeker niet nu het gaat om verbalisanten die hebben verklaard over activiteiten die zij in hun professionele werk hebben verricht.

Anders dan de verdediging ziet het hof ook niet dat, indien de bedoelde beperkingen tegenover de verdachten gerechtvaardigd zouden zijn, dat dan niet tevens zou gelden voor de raadslieden van de verdachten.

Tenslotte acht het hof in dit verband ook het volgende van belang. Meerdere verbalisanten zijn bij de rechter-commissaris gehoord over de door hen gehouden observaties, één van hen zelfs zonder de hiervoor aangeduide beperkingen. Zij hebben over de door hen gedane waarnemingen en de verslaglegging ervan vragen beantwoord. Daarnaast zijn hen veel vragen gesteld over andere zaken dan de feitelijke waarnemingen die zij in de observatieverslagen hebben weergegeven. Uit de door de verdediging gehouden pleidooien heeft het hof afgeleid dat de juistheid van de feitelijk door de verbalisanten gedane en in de observatieverslagen omschreven waarnemingen niet door de verdediging wordt betwist.

Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat, ook al zijn door de rechter-commissaris bij de verhoren van verbalisanten beperkingen aangebracht als hiervoor omschreven, er onvoldoende grond is om de observatieprocessen-verbaal, die slechts de feitelijke, niet betwiste, door de verbalisanten gedane waarnemingen bevatten, van het bewijs uit te sluiten.

Het hof zal de door de getuigen/verbalisanten bij de rechter-commissaris onder nummer afgelegde verklaringen overigens niet voor het bewijs gebruiken, omdat deze naar het oordeel van het hof voor het bewijs niet van belang zijn.

Een volgende vraag is of er naast deze observatieprocessen-verbaal relevant ander niet-anoniem bewijs aanwezig is zodat niet gezegd kan worden dat de veroordeling van de verdachten uitsluitend of in beslissende mate op het anonieme bewijs is gebaseerd.

Deze vraag wordt door het hof bevestigend beantwoord: zie de bewijsmiddelen 2, 6, 7, 8, 9, 13, 14 en 15. Nu deze bewijsmiddelen, anders dan de verdediging kennelijk van opvatting is, niet (nagenoeg allemaal) gezien moeten worden als een soort verboden vruchten van beweerdelijk ten onrechte verkregen (anoniem) bewijs, is er geen reden om deze niet ten volle mee te wegen bij de beoordeling van de vraag of het bewijs uitsluitend of in beslissende mate berust op anoniem bewijs. Er is bij de observatieprocessen-verbaal immers geen sprake van onrechtmatig verkregen of ontoelaatbaar anoniem bewijs. Het gaat ten aanzien van die processen-verbaal om de waardering van dat bewijs tegen de achtergrond van het anonieme karakter ervan. Het andere, niet anonieme, bewijs heeft overigens niet alleen betrekking op de handelingen die zijn verricht om de nertsen te bevrijden, maar ook op de betrokkenheid van de verdachten bij die handelingen. Het niet-anonieme bewijs is daarmee ook relevant bewijs.

Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat er geen grond is voor bewijsuitsluiting en dat het ter zake gevoerde verweer moet worden verworpen.

Nu - slechts - de observatieprocessen-verbaal van de bedoelde verbalisanten voor het bewijs gebruikt worden en niet gebleken is dat de juistheid van de daarin weergegeven waarnemingen door de verdediging wordt betwist, heeft de verdediging naar het oordeel van het hof onvoldoende belang bij het horen of opnieuw horen van de verzochte verbalisanten over die observaties. Het subsidiair gedane verzoek wordt afgewezen."

2.3.

Bij de beoordeling van het middel is het volgende juridisch kader van belang.

- Art. 190 Sv:

"1. De rechter-commissaris stelt de identiteit van de verdachten, getuigen en deskundigen vast op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin.

(...)

2. Indien de verdachte bekend is, vraagt de rechter-commissaris de getuigen en deskundigen, of zij bloed- of aanverwant zijn van de verdachte en zo ja, in welke graad.

3. De rechter-commissaris kan hetzij ambtshalve, hetzij op de vordering van de officier van justitie of op het verzoek van de verdachte of van de getuige, bepalen dat het vragen naar een gegeven als bedoeld in het eerste of tweede lid, achterwege zal worden gelaten, indien er gegrond vermoeden bestaat dat de getuige in verband met het afleggen van zijn verklaring overlast zal ondervinden of in de uitoefening van zijn beroep zal worden belemmerd. De rechter-commissaris neemt de maatregelen die redelijkerwijs nodig zijn om onthulling van dit gegeven te voorkomen.

4. De rechter-commissaris maakt in zijn proces-verbaal melding van de redenen waarom het bepaalde in het derde lid toepassing heeft gevonden.

(...)"

- Art. 344a, derde lid, Sv:

" 3. Een schriftelijk bescheid houdende de verklaring van een persoon wiens identiteit niet blijkt, kan, buiten het geval omschreven in het tweede lid, alleen meewerken tot het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, indien ten minste aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a. de bewezenverklaring vindt in belangrijke mate steun in andersoortig bewijsmateriaal, en

b. door of namens de verdachte is niet op enig moment in het geding de wens te kennen gegeven om de in de aanhef bedoelde persoon te ondervragen of te doen ondervragen."

- Art. 360 Sv:

"1. Van het gebruik als bewijsmiddel van het proces-verbaal van een verhoor bij de rechter-commissaris of rechtbank, houdende de verklaring

(...)

- van de getuige verhoord op de wijze als voorzien in de artikelen 190, derde lid, en 290, derde lid,

of van schriftelijke bescheiden als bedoeld in artikel 344a, derde lid, geeft het vonnis in het bijzonder reden.

(...)

4. Alles op straffe van nietigheid."

- De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 11 november 1993 (Wet getuigenbescherming), Stb. 1993, 603, houdt ten aanzien van de art. 190 en 360 Sv het volgende in:

"In de voorgestelde artikelen 190, tweede lid, en 284, eerste lid , tweede volzin, is een regeling getroffen die het mogelijk maakt getuigen een beperkte anonimiteit te garanderen. Het gaat hier om gewone getuigen, geen bedreigde getuigen. Krachtens genoemde bepalingen kan de rechter-commissaris onderscheidenlijk de rechter ter terechtzitting, wanneer hij van oordeel is dat de getuige in verband met het afleggen van zijn verklaring overlast zal ondervinden of in de uitoefening van zijn beroep zal worden belemmerd, het vragen naar bepaalde persoonsgegevens achterwege laten.(...)

Door toedoen van deze beperkte anonimiteit behoeft geen inbreuk te worden gemaakt op het recht van de verdediging op een rechtstreekse en onbeperkte ondervraging van de getuige. (...) De getuige kan worden geïndividualiseerd.

(...)

Ik merk ten slotte nog op dat een dergelijke, beperkt anoniem verhoorde, getuige niet kan worden beschouwd als een persoon wiens identiteit niet blijkt, zoals bedoeld in de voorgestelde artikelen 342, tweede lid , en 344, derde lid.

(...)

Uit de motivering van de rechter, die met de einduitspraak is belast, dient allereerst de reden voor toekenning van de beperkte anonimiteit te blijken. Voorts zal uit de motivering moeten blijken dat de toekenning van de beperkte anonimiteit geen afbreuk heeft gedaan aan het ondervragingsrecht van de verdediging."

(Kamerstukken II, 1991–1992, 22 483, nr.3, blz. 36–39)

2.4.1.

Vooropgesteld wordt dat de in art. 344a, derde lid, Sv gebezigde term "personen wier identiteit niet blijkt" niet omvat personen wier persoonsgegevens niet (volledig) zijn vermeld in het proces-verbaal waarin hun verklaringen zijn opgenomen, maar van wie vaststaat dat zij wel zodanig kunnen worden geïndividualiseerd dat de verdediging desgewenst hun verhoor als getuige door de rechter-commissaris of ter terechtzitting kan verzoeken. (Vgl. HR 4 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:230, NJ 2014/362.)

2.4.2.

De omstandigheid dat in het onderhavige geval een aantal van de betrokkenen, bevoegde opsporingsambtenaren behorende tot het aangegeven politieonderdeel, naderhand door de Rechter-Commissaris is gehoord op de voet van art. 190, derde lid, Sv, brengt mee dat aan het gebruik van de genoemde activiteitenjournaals en het proces-verbaal van observatie, houdende de verklaring van die opsporingsambtenaren, dezelfde eisen dienen te worden gesteld als aan het gebruik van verklaringen van beperkt anoniem verhoorde getuigen. Uit de ingevolge art. 360, eerste lid, Sv vereiste motivering van het gebruik van een aldus afgelegde verklaring dient allereerst de reden voor de beperkte anonimiteit te blijken. Voorts moet uit die motivering blijken dat de beperkte anonimiteit geen afbreuk heeft gedaan aan het ondervragingsrecht van de verdediging (vgl. HR 23 september 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0799, NJ 1998/135).

2.5.

Het Hof heeft het gebruik van de desbetreffende activiteitenjournaals en het proces-verbaal van observatie gemotiveerd met de hiervoor onder 2.2.3 weergegeven overweging. Het Hof heeft kennelijk en niet onbegrijpelijk geoordeeld dat de reden voor de beperkte anonimiteit van de getuigen voortvloeit uit de functie van een onder codenummer aangeduide opsporingsambtenaar die deel uitmaakt van een observatieteam en uit vrees voor represailles. Ook voor zover het middel klaagt dat het Hof niet heeft doen blijken dat de beperkte anonimiteit geen afbreuk heeft gedaan aan het ondervragingsrecht van de verdediging, kan het niet tot cassatie leiden, in aanmerking genomen dat de verdediging de gelegenheid heeft gehad deze getuigen ten overstaan van de Rechter-Commissaris te horen over de inhoud van deze activiteitenjournaals en het proces-verbaal van observatie en het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte de juistheid van het daarin gerelateerde niet wezenlijk heeft betwist.

3 Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 april 2017.