Home

Parket bij de Hoge Raad, 10-01-2017, ECLI:NL:PHR:2017:299, 16/00554

Parket bij de Hoge Raad, 10-01-2017, ECLI:NL:PHR:2017:299, 16/00554

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
10 januari 2017
Datum publicatie
21 april 2017
ECLI
ECLI:NL:PHR:2017:299
Formele relaties
Zaaknummer
16/00554

Inhoudsindicatie

Personen wier identiteit niet blijkt of beperkt anoniem verhoorde getuigen? Art. 190.3 Sv, 344a.3 Sv en art. 360.1 Sv. Personen wier identiteit niet blijkt ex art. 344a.3 Sv omvat niet personen wier persoonsgegevens niet (volledig) zijn vermeld in het p-v waarin hun verklaringen zijn opgenomen, maar van wie vaststaat dat zij wel zodanig kunnen worden geïndividualiseerd dat de verdediging desgewenst hun verhoor als getuige door de R-C of ttz kan verzoeken (vgl. HR 4 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:230, NJ 2014/362). Een aantal van de betrokkenen, bevoegde opsporingsambtenaren, is naderhand verhoord door de R-C ex art. 190.3 Sv. Dit brengt mee dat aan het gebruik van de genoemde activiteitenjournaals en het p-v van observatie, houdende de verklaring van die opsporingsambtenaren, dezelfde eisen dienen te worden gesteld als aan het gebruik van verklaringen van beperkt anoniem verhoorde getuigen (motivering ex art. 360.1 Sv). Het hof heeft kennelijk en niet onbegrijpelijk geoordeeld dat de reden voor de beperkte anonimiteit van de getuigen voortvloeit uit de functie van een onder codenummer aangeduide opsporingsambtenaar die deel uitmaakt van een observatieteam en uit vrees voor represailles. In aanmerking genomen dat de verdediging de gelegenheid heeft gehad deze getuigen ten overstaan van de R-C te horen over de inhoud van deze activiteitenjournaals en het p-v van observatie en het hof heeft vastgesteld dat de vd de juistheid van het daarin gerelateerde niet wezenlijk heeft betwist, kan het middel, vzv het klaagt dat het hof niet heeft doen blijken dat de beperkte anonimiteit geen afbreuk heeft gedaan aan het ondervragingsrecht van de verdediging, niet tot cassatie leiden (vgl. HR 23 september 1997, NJ 1998/135). Volgt verwerping. CAG gevolgd. Samenhang 16/00553.

Conclusie

Nr. 16/00554

Zitting: 10 januari 2017

Mr. F.W. Bleichrodt

Conclusie inzake:

[verdachte]

  1. De verdachte is bij arrest van 13 juli 2015 door het gerechtshof Den Haag wegens 1. “medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en/of beschadigen en/of onbruikbaar maken, meermalen gepleegd” en 2. “medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk een dier dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, wegmaken, meermalen gepleegd” veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een week met een proeftijd van een jaar, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr.

  2. De onderhavige zaak hangt samen met de zaak tegen de medeverdachte [medeverdachte], met nummer 16/00553, waarin ik vandaag eveneens zal concluderen.

  3. Namens de verdachte heeft mr. B.C. Swier, advocaat te Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld.

  4. Het middel behelst de klacht dat art. 6 EVRM, in verbinding met art. 360, eerste lid, Sv, is geschonden, doordat het hof het gebruik voor het bewijs van verklaringen van beperkt anonieme getuigen niet dan wel onvoldoende heeft gemotiveerd. Het middel doelt op de bewijsmiddelen 1, 3, 4 en 5.

  5. Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat:

“1.

zij op 29 oktober 2009 te Barchem, gemeente Lochem tezamen en in vereniging anderen, opzettelijk en wederrechtelijk

- stroomdraden en

- een omheining en

- een afrastering (in de vorm van damwanden) en

- een (ketting)hangslot

toebehorende aan [A] VOF, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;

2.

zij op 29 oktober 2009 te Barchem, gemeente Lochem tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en wederrechtelijk een groot aantal dieren, te weten nertsen, toebehorende aan [A] VOF, heeft weggemaakt.”

6. Deze bewezenverklaring steunt onder meer op de volgende bewijsmiddelen:

“1. Een geschrift, zijnde een activiteitenjournaal van 28 oktober 2009, als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal met nummer 091028.NR81.Apus. Het houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 26 e.v.):

als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren:

Wij verklaren op 28 oktober 2009 het volgende te hebben waargenomen.

16.42 uur:

Wij zagen dat een personenauto, merk Volkswagen, type Passat en voorzien van het kenteken [AA-00-BB], stond geparkeerd te Amsterdam.

20.48 uur:

Wij zagen dat [medeverdachte], geboren [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats], en [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte]), geboren [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats], bij de [AA-00-BB] kwamen aangelopen. [medeverdachte] stapte in de auto als bestuurder en [verdachte] als bijrijder.

20.53 uur:

Wij zagen dat de [AA-00-BB] vertrok.

21.27 uur:

Ik zag dat de [AA-00-BB] stond geparkeerd aan de Schinkelhavenkade te Amsterdam. Ik had [medeverdachte] niet meer onder observatie. Ik zag dat [verdachte] als bijrijder in het voertuig zat.

21.39 uur:

Ik zag dat [medeverdachte] samen met twee onbekende personen, hierna NN1 en NN2 genoemd, kwam aangelopen vanuit de Schinkelhavenkade. NN1 was een man. Ik zag dat NN1 een rugzak bij zich had. NN2 was een vrouw. Ik hoorde dat [medeverdachte], NN1 en NN2 in de Engelse taal tegen elkaar spraken.

21.44 uur:

Waarnemer NR 32: Ik zag dat [medeverdachte] instapte als bestuurder in de [AA-00-BB]. NN1 en NN2 stapten achterin de [AA-00-BB]. Vervolgens zag ik dat het voertuig vertrok.

22.35 uur:

Wij zagen dat de [AA-00-BB] het parkeerterrein op reed van de parkeerplaats genaamd 'Tolnegen', gelegen aan de rijksweg A1.

22.54 uur:

Ik zag dat de kofferbak van de [AA-00-BB] werd geopend door een persoon uit het voertuig. Deze persoon was bezig met een rugzak.

23.07 uur:

Ik zag dat een persoon bij de geopende kofferbak van de [AA-00-BB] stond. Deze persoon was bezig met een rugzak, die in de kofferbak stond. Vervolgens zag ik dat deze persoon met de rugzak naar de rechter voorzijde van het voertuig liep en met de rugzak rechts voor in het voertuig stapte.

23.34 uur:

Ik zag dat de [AA-00-BB] vertrok vanaf de parkeerplaats 'Tolnegen'.

00.25 uur:

Ik zag dat de [AA-00-BB] werd geparkeerd ter hoogte van de camping, die was gelegen aan het Wildpad te Ruurlo.

00.32 uur:

Ik zag dat drie personen uit de [AA-00-BB] stapten. Ik zag dat een persoon als bestuurder in het voertuig bleef zitten. Vervolgens zag ik dat de drie personen zich verplaatsten door het bos in westelijke richting, parallel aan het Wildpad.

01.00 uur:

Waarnemer NR 32: Ik hoorde een bewegingsgeluid op de nertsenfarm, die was gelegen aan de Zwarteweg te Barchem.

01.05 uur :

Ik zag drie silhouetten met een rugzak lopen over het Wildpad.

01.20 uur:

Ik zag en hoorde dat er werkzaamheden waren op het oostelijke deel van het terrein van de nertsenfarm. Ik hoorde geluid alsof er een hekwerk werd verplaatst. Tevens hoorde ik dat er houten planken of balken werden neergelegd.

01.38 uur:

Ik zag dat er vier personen op het oostelijke deel van het terrein van de nertsenfarm liepen.

02.13 uur:

Waarnemer NR 32: Wij hoorden braakgeluiden op het terrein van de nertsenfarm.

02.15 uur:

Ik zag dat kleine beesten zich verplaatsten over het terrein van de nertsenfarm.

02.20 uur:

Ik zag dat één persoon in de [AA-00-BB] zat, aan de bestuurderszijde. Ik zag een rood lichtje in de auto.

02.30 uur:

Ik zag vier personen op het oostelijke deel van de nertsenfarm.

02.48 uur:

Waarnemer NR 32: Wij hoorden braakgeluiden die steeds luider werden. Verder hoorden wij piepende dierengeluiden die steeds heftiger werden. Vervolgens zag ik dat kleine beesten zich verplaatsten over het terrein van de nertsenfarm.

03.20 uur:

Nadat collega's het terrein van de nertsenfarm betraden, zag ik dat een vrouwspersoon de Zwarteweg overstak. Ze rende. Ik zag dat ze wegliep in oostelijke richting. Kort hierna zag ik dat er twee personen vanaf het oostelijke deel van de nertsenfarm de Zwarteweg kwamen opgerend. Zij renden weg in oostelijke richting. Ik hoorde aan de stemmen dat dit twee mannelijke personen waren. Ik hoorde één van hen zeggen: "We gaan terug naar de auto!"

2. Het proces-verbaal van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Rotterdam van 24 maart 2011. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:

als de op genoemde datum tegenover deze rechter-commissaris afgelegde verklaring van [verbalisant 1]:

Ik ben betrokken geweest bij de observatie van 28 op 29 oktober 2009, die is aangevangen in Amsterdam en die is geëindigd in Barchem. In het proces-verbaal word ik NR 32 genoemd. Dat codenummer gebruikte ik altijd.

3. Een geschrift, zijnde een activiteitenjournaal, als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal met nummer 091028.NR81.Apus.A. Het houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 3):

als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren:

Ik zag dat [medeverdachte] met twee personen over de Schinkelhavenkade liep (het hof begrijpt: te Amsterdam, op 28 oktober 2009). Ik herkende de vrouwspersoon als [betrokkene 1], geboren op [geboortedatum] 1976 in Duitsland. De manspersoon herkende ik als [betrokkene 2], geboren op [geboortedatum] 1987.

Ik herkende de manspersoon op de achterbank van de [AA-00-BB] als [betrokkene 2], geboren op [geboortedatum] 1987.

4. Een geschrift, zijnde een activiteitenjournaal, als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal met nummer 091028.NR81.Apus.A2. Het houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 119):

als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren:

In aanvulling op het in het proces-verbaal met nummer 092810.NR81.Apus (het hof begrijpt: 091028.NR81.Apus) gerelateerde, verklaar ik het volgende:

[medeverdachte] en [verdachte], alsmede NN1 en NN2 genoemd in het bovenstaande proces-verbaal, zijn door ons continu onder observatie geweest. Dat wil zeggen dat op het tijdstip van 21.44 uur, wanneer de [AA-00-BB] vertrok van de Schinkelhavenkade te Amsterdam, werd waargenomen dat dit voertuig vertrok met daarin [medeverdachte] als bestuurder, [verdachte] als bijrijder en NN1 en NN2 als passagiers. De [AA-00-BB] is vervolgens zonder onderbrekingen doorgereden naar parkeerplaats 'Tolnegen', alwaar het voertuig omstreeks 22.35 uur arriveerde. De vier bovengenoemde personen zijn continu in en nabij de [AA-00-BB] waargenomen vanaf het moment dat het voertuig daar werd geparkeerd. Omstreeks 23.34 uur vertrok de [AA-00-BB] met daarin de vier bovengenoemde personen vanaf de parkeerplaats 'Tolnegen'. De [AA-00-BB] reed daarna zonder onderbrekingen door naar het Wildpad te Ruurlo, alwaar werd waargenomen dat het voertuig ter hoogte van de camping werd geparkeerd.

5. Een proces-verbaal van observatie d.d. 14 november 2009 van de nationale recherche met nr. 29-160742, documentcode 0910282200.OBS. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 128 e.v.):

als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren:

Op 28 en 29 oktober 2009. hebben wij de navolgende waarnemingen gedaan:

01.01 uur:

Ik zie vier personen over het weiland in de richting van de kruising Wildpad/Zwarteweg te Barchem lopen. Ik zie dat drie van de vier personen een rugzak bij zich hebben. Twee personen hebben ook een schep bij zich.

01.12 uur:

Ik zie dat vier personen, komende uit de richting van het Wildpad te Barchem, over de Zwarteweg lopen in de richting van de Vrochtendijk. Ik zie dat de vier personen stil gaan staan en vervolgens dicht bij elkaar en laag gaan zitten ter hoogte van de nertsenfokkerij, gelegen aan de [a-straat 1] te Barchem. Ik zie dat de vier personen in gesprek zijn. Ik zie dat één van de vier personen een rood lampje op zijn hoofd draagt.

01.14 uur:

Ik zie dat drie personen richting het hek lopen. Ik zie dat één persoon in de bosrand blijft zitten. Ik zie dat drie personen handelingen verrichten bij het hek. Ik hoor een geluid alsof het hek wordt omgebogen dan wel wordt stuk getrokken.

01.19 uur:

Ik zie dat twee personen weglopen van het hekwerk. Ik zie dat één van deze twee personen een rugzak draagt.

01.43 uur:

Ik hoor geluiden van brekend hout vanaf het terrein van de nertsenfokkerij.

01.59 uur :

Ik hoor geluiden van brekend hout vanaf het terrein van de nertsenfokkerij.

02.09 uur:

Ik zie dat een persoon vanaf het terrein van de nertsenfokkerij door het hek naar buiten komt.

02.15 uur:

Wij horen diverse braakgeluiden vanaf het terrein van de nertsenfokkerij.

02.44 uur:

Ik zie dat drie personen vanaf het terrein van de nertsenfokkerij door het hek naar buiten komen. Ik zie dat er vier personen op de Zwarteweg in de bosrand dicht bij elkaar gaan zitten. Ik hoor dat er woorden in de Nederlandse taal en in de Engelse taal worden gezegd.

02.49 uur:

Ik zie dat vier personen richting het hekwerk lopen en het terrein van de nertsenfokkerij oplopen.

02.51 uur:

Ik hoor diverse braak- en schepgeluiden vanaf het terrein van de nertsenfokkerij. Ik hoor dat de dieren op het terrein veel geluid maken.

03.02 uur:

Ik zie een rood lampje op het terrein van de nertsenfokkerij bewegen.

03.10 uur:

Ik hoor diverse braakgeluiden op het terrein van de nertsenfokkerij en ik hoor dat de dieren op het terrein veel geluid maken.

03.13 uur:

Ik zie een rood lampje op het terrein van de nertsenfokkerij bewegen.

03.14 uur :

Ik zie dat een persoon vanaf het terrein van de nertsenfokkerij door het hek naar buiten komt. Ik zie dat deze persoon op de Zwarteweg in de bosrand gaat zitten.

03.16 uur:

Ik zie dat er twee personen vanaf het terrein van de nertsenfokkerij door het hek naar buiten komen. Ik zie dat de persoon, die op de Zwarteweg in de bosrand zat, het bosperceel inloopt en daar gaat zitten. Ik zie dat deze persoon een voorwerp bij het hoofd houdt alsof die persoon aan het bellen is. Ik hoor dat deze persoon een vrouwenstem heeft en woorden in de Duitse taal zegt. Ik zie dat deze persoon door het bosperceel in de richting van de kruising Wildpad/Zwarteweg loopt.

03.19 uur:

Ik zie dat twee personen, komende uit de richting van de nertsenfokkerij, over het weiland in de richting van de kruising Wildpad/Zwarteweg te Barchem lopen. Ik hoor dat één van deze twee personen een mannenstem heeft en in de Nederlandse taal zegt: "Waar ben je, waar ben je? Wij lopen bij de greppel. Wij gaan naar de auto". Ik zie dat de twee personen verder lopen over het weiland in de richting van de kruising Wildpad/Gotinkveldweg.

03.22 uur:

Ik zie dat een persoon, komende uit de richting van de nertsenfokkerij/Zwarteweg, over het weiland in de richting van de kruising Wildpad/Zwarteweg te Barchem loopt. Ik hoor dat deze persoon een vrouwenstem heeft en woorden in een buitenlandse taal zegt. Ik zie dat deze persoon verder loopt over het weiland in de richting van de kruising Wildpad/Gotinkveldweg."

7. Het hof heeft de bewezenverklaring voorts doen steunen op tien bewijsmiddelen die, samengevat, onder meer het volgende inhouden:

 Een namens de nertsenfokkerij gedane aangifte van vernieling (bewijsmiddel 6) houdt in dat de daders onder meer een hangslot van het toegangshek hebben doorgeknipt, een omheining van damwandprofielen aan de zijde van de Zwarteweg met zandschoppen hebben uitgegraven en hokken hebben opengezet, waarna nertsen via de opening in de omheining het bos zijn ingelopen.

 Een proces-verbaal van bevindingen (bewijsmiddel 7) houdt in dat verbalisanten op 29 oktober 2009, omstreeks 03.30 uur, naar de fokkerij gingen. Zij zagen dat aan de zijde van de Zwarteweg de omheining was geforceerd en de afrastering in de vorm van damwanden los gegraven en uit elkaar getrokken was. Ter hoogte van het gat in de omheining lagen twee zandscheppen op de grond. Op de plaats waar een omheiningshek had gestaan, werd een handschoen aangetroffen en veiliggesteld.

 Een proces-verbaal van aanhouding (bewijsmiddel 8) houdt in dat verbalisanten op 29 oktober 2009, omstreeks 03.20 uur, naar de fokkerij gingen om de verdachten aan te houden. Zij zagen op het Wildpad te Ruurlo, ongeveer 50 meter vanaf de kruising Wildpad/Gotinkweg richting Zwarteweg, een personenauto met kenteken [AA-00-BB] geparkeerd staan. Omstreeks 03.33 uur zag een verbalisant een persoon wegrennen in de richting van die auto. Na een achtervolging werd die persoon ter hoogte van de genoemde auto aangehouden. Het bleek te gaan om de medeverdachte [betrokkene 1]. Zij droeg een oortje en haar broek en trui zaten onder het zand. Na het transport van [betrokkene 1] in een dienstauto, werd op de achterbank waar zij had gezeten een met zand vervuilde handschoen aangetroffen, die daar eerder nog niet lag.

 Een proces-verbaal (bewijsmiddel 9) houdt in dat de handschoen die werd aangetroffen in de onmiddellijke omgeving van de nertsenfokkerij en de handschoen die in de dienstauto werd aangetroffen na het transport van [betrokkene 1], qua kleur, opdruk en maat overeenkomen. Het ging om een linker- en rechterhandschoen.

 Een kennisgeving van inbeslagneming (bewijsmiddel 10) houdt in dat op 29 oktober 2009 op een parkeerterrein van een camping aan het Wildpad te Ruurlo een Volkswagen Passat met kenteken [AA-00-BB] in beslag werd genomen.

 Een proces-verbaal van bevindingen (bewijsmiddel 11) en een proces-verbaal van onderzoek in beslag genomen goederen (bewijsmiddel 12) houden in dat de voornoemde Volkswagen op naam van de medeverdachte [medeverdachte] staat en bij hem in gebruik is en dat daarin op 29 oktober 2009 een portemonnee met een rijbewijs op zijn naam en diverse pasjes is aangetroffen, alsmede een paspoort ten name van [betrokkene 2].

 Een brief van de officier van justitie aan het Nederlands Forensisch Instituut (bewijsmiddel 13) houdt in dat een deskundige wordt benoemd om DNA-onderzoek te verrichten.

 Een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 21 januari 2010 (bewijsmiddel 14) houdt het volgende in.

 Het celmateriaal in een bemonstering (speeksel) van een Aro petfles uit de Volkswagen met het voornoemde kenteken kan afkomstig zijn van een “onbekende man A” (DNA-hoofdprofiel) en van de verdachte (DNA-nevenprofiel). De berekende frequentie van beide DNA-profielen is kleiner dan één op één miljard.

 Het celmateriaal in een bemonstering van een Cola petfles uit de Volkswagen met het voornoemde kenteken kan afkomstig zijn van een “onbekende man A” (DNA-hoofdprofiel) en van [betrokkene 2] (DNA-nevenprofiel). De berekende frequentie van het DNA-hoofdprofiel is kleiner dan één op één miljard. De frequentie van het DNA-nevenprofiel is niet berekend.

 Het celmateriaal in een bemonstering (speeksel) van een fles uit een rugzak uit de Volkswagen met het voornoemde kenteken kan afkomstig zijn van [betrokkene 1]. De berekende frequentie van het DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard.

 Het celmateriaal in een bemonstering van de binnenzijde van de handschoen die is aangetroffen op de plaats delict kan afkomstig zijn van [betrokkene 2]. De berekende frequentie van het DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard.

 Een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 3 juni 2010 (bewijsmiddel 15) houdt in dat het DNA-profiel van de medeverdachte [medeverdachte] is vergeleken met alle eerder verkregen DNA-profielen in deze zaak. Het DNA-profiel van [medeverdachte] matcht met het afgeleide DNA-profiel van het DNA in de bemonstering (speeksel) van de Aro petfles (in het deskundigenrapport van 21 januari 2010 gekoppeld aan “onbekende man A”) en met alle andere eerder verkregen DNA-profielen die matchen met het DNA-profiel van “onbekende man A”.

8. Het hof heeft in het bestreden arrest, voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, het volgende overwogen:

“Door de verdediging zijn, kort en zakelijk weergegeven, de navolgende verweren gevoerd. Het hof verwijst naar de door de raadslieden overgelegde pleitnotities.

(…)

Het anonieme bewijs (mr. Wijngaarden)

In deze zaak zijn de regels die voortvloeien uit de zaak Van Mechelen van het Europese Hof niet nageleefd. Volgens het Europese Hof zijn inbreuken op het verdedigingsrecht alleen toegestaan indien dat strikt noodzakelijk is en dan nog moet gekozen worden voor de minst vergaande inbreuk op deze rechten. Een veroordeling die in beslissende mate is gebaseerd op anonieme verklaringen is in strijd met het EVRM, omdat de verdediging de betrouwbaarheid van de getuigen niet heeft kunnen controleren.

De wijze waarop in deze zaak de verbalisanten zijn gehoord heeft afbreuk gedaan aan het ondervragingsrecht van de verdediging. Niet gebleken is dat de opgelegde beperkingen bij de verhoren strikt noodzakelijk waren. Betwist wordt dat de verbalisanten overlast zouden ondervinden indien hun gegevens bekend zouden worden. Daarnaast is ten onrechte niet gekozen voor een minder ver gaande beperking van het ondervragingsrecht door bijvoorbeeld alleen de verdachten zelf niet bij de betreffende verhoren aanwezig te laten zijn.

Tenslotte zijn in deze zaak de anonieme getuigenverklaringen het enige bewijs tegen de verdachten. Het overige bewijs is van dit anonieme bewijs afgeleid. Daarbuiten is geen of onvoldoende bewijs voor het daderschap van de verdachten.

Op grond van het vorenstaande moeten de anonieme getuigenverklaringen van de verbalisanten (inclusief, zoals het hof de verdediging begrijpt, de observatieprocessen-verbaal en al hetgeen daaruit is voortgevloeid) van het bewijs worden uitgesloten, zodat de verdachten van de gehele tenlastelegging moeten worden vrijgesproken.

Subsidiair stelt de verdediging dat de betreffende verbalisanten alsnog gehoord dienen te worden in overeenstemming met de eisen en criteria van het EVRM.

Het hof beoordeelt de gevoerde verweren als volgt.

(…)

Het anonieme bewijs

Vastgesteld kan worden dat een aantal verbalisanten door de rechter-commissaris is gehoord onder beperkte anonimiteit in die zin dat de identiteitsgegevens slechts kenbaar zijn gemaakt aan de rechter-commissaris en dat zij zijn aangeduid met een nummer dat overeenkomt met het nummer waaronder zij in de onderhavige zaak processen-verbaal (zoals de activiteiten-journaals/observatieprocessen-verbaal) hebben opgemaakt. Daarnaast zijn bij deze verhoren beperkingen van toepassing geweest doordat de verdediging geen rechtstreeks zichtcontact met de gehoorde verbalisanten had.

Aan de orde is de vraag of de door de bedoelde getuigen/verbalisanten afgelegde verklaringen alsmede, zo begrijpt het hof het verweer, de door deze getuigen/verbalisanten slechts onder nummer opgemaakte processen-verbaal (observaties) en al hetgeen daaruit is voortgevloeid, op grond van deze beperkingen van het bewijs moeten uitgesloten.

Naar het oordeel van het hof is het horen van verbalisanten onder beperkte anonimiteit als in de onderhavige zaak toegepast niet onrechtmatig of ongegrond geweest en evenmin in strijd met artikel 6 EVRM. Het gaat om verbalisanten die hun werk, en met name observatieactiviteiten, in anonimiteit moeten kunnen doen. Daarbij kunnen overwegingen als vrees voor represailles een rol spelen. Teamleider [verbalisant 2] van het APUS onderzoek heeft dat bij de rechter-commissaris op afdoende wijze toegelicht. Dat van de onderhavige verdachten op dat moment geen concrete activiteiten bekend waren die risico's voor de observanten zouden kunnen inhouden, maakt niet dat de algemene inschatting van risico's als gedaan door de betreffende teamleiding en kennelijk overgenomen door de rechter-commissaris, niet in redelijkheid zo had mogen plaatsvinden. Dat achteraf gebleken is dat geen van de verbalisanten feitelijk enige overlast heeft ondervonden, maakt dat niet anders.

Een ander en zeker niet minder zwaar en naar het oordeel van het hof gerechtvaardigd belang bij anonimiteit van de verbalisanten is de noodzaak om niet bekend of herkend te worden waardoor inzet in andere observaties beperkt of onmogelijk zou kunnen worden. Gelet hierop was er naar het oordeel van het hof geen reden om nader onderzoek te (doen) verrichten naar de vraag of er sprake zou kunnen zijn van concrete risico's voor de betreffende verbalisanten.

Het ontbreken van zicht-contact en/of het niet vrijgeven van persoonsgegevens is naar het oordeel van het hof geen dermate ingrijpende beperking geweest dat de verklaringen die zijn afgelegd daardoor als onbetrouwbaar of ongeloofwaardig moeten worden bestempeld. De verhoren als in de processen-verbaal weergegeven geven geen aanleiding om aan te nemen dat het recht op een zuivere waarheidsvinding door de aangebrachte beperking geweld is aangedaan, zeker niet nu het gaat om verbalisanten die hebben verklaard over activiteiten die zij in hun professionele werk hebben verricht.

Anders dan de verdediging ziet het hof ook niet dat, indien de bedoelde beperkingen tegenover de verdachten gerechtvaardigd zouden zijn, dat dan niet tevens zou gelden voor de raadslieden van de verdachten.

Tenslotte acht het hof in dit verband ook het volgende van belang. Meerdere verbalisanten zijn bij de rechter-commissaris gehoord over de door hen gehouden observaties, één van hen zelfs zonder de hiervoor aangeduide beperkingen. Zij hebben over de door hen gedane waarnemingen en de verslaglegging ervan vragen beantwoord. Daarnaast zijn hen veel vragen gesteld over andere zaken dan de feitelijke waarnemingen die zij in de observatieverslagen hebben weergegeven. Uit de door de verdediging gehouden pleidooien heeft het hof afgeleid dat de juistheid van de feitelijk door de verbalisanten gedane en in de observatieverslagen omschreven waarnemingen niet door de verdediging wordt betwist.

Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat, ook al zijn door de rechter-commissaris bij de verhoren van verbalisanten beperkingen aangebracht als hiervoor omschreven, er onvoldoende grond is om de observatieprocessen-verbaal, die slechts de feitelijke, niet betwiste, door de verbalisanten gedane waarnemingen bevatten, van het bewijs uit te sluiten.

Het hof zal de door de getuigen/verbalisanten bij de rechter-commissaris onder nummer afgelegde verklaringen overigens niet voor het bewijs gebruiken, omdat deze naar het oordeel van het hof voor het bewijs niet van belang zijn.

Een volgende vraag is of er naast deze observatieprocessen-verbaal relevant ander niet-anoniem bewijs aanwezig is zodat niet gezegd kan worden dat de veroordeling van de verdachten uitsluitend of in beslissende mate op het anonieme bewijs is gebaseerd.

Deze vraag wordt door het hof bevestigend beantwoord: zie de bewijsmiddelen 2, 6, 7, 8, 9, 13, 14 en 15. Nu deze bewijsmiddelen, anders dan de verdediging kennelijk van opvatting is, niet (nagenoeg allemaal) gezien moeten worden als een soort verboden vruchten van beweerdelijk ten onrechte verkregen (anoniem) bewijs, is er geen reden om deze niet ten volle mee te wegen bij de beoordeling van de vraag of het bewijs uitsluitend of in beslissende mate berust op anoniem bewijs. Er is bij de observatieprocessen-verbaal immers geen sprake van onrechtmatig verkregen of ontoelaatbaar anoniem bewijs. Het gaat ten aanzien van die processen-verbaal om de waardering van dat bewijs tegen de achtergrond van het anonieme karakter ervan. Het andere, niet anonieme, bewijs heeft overigens niet alleen betrekking op de handelingen die zijn verricht om de nertsen te bevrijden, maar ook op de betrokkenheid van de verdachten bij die handelingen. Het niet-anonieme bewijs is daarmee ook relevant bewijs.

Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat er geen grond is voor bewijsuitsluiting en dat het ter zake gevoerde verweer moet worden verworpen.

Nu - slechts - de observatieprocessen-verbaal van de bedoelde verbalisanten voor het bewijs gebruikt worden en niet gebleken is dat de juistheid van de daarin weergegeven waarnemingen door de verdediging wordt betwist, heeft de verdediging naar het oordeel van het hof onvoldoende belang bij het horen of opnieuw horen van de verzochte verbalisanten over die observaties. Het subsidiair gedane verzoek wordt afgewezen.”

9. De tot het bewijs gebezigde activiteitenjournaals (bewijsmiddelen 1, 3 en 4) en het proces-verbaal van observatie (bewijsmiddel 5) bevatten het relaas van opsporingsambtenaren die daarin niet bij hun naam, maar bij een codenummer zijn aangeduid. Deze bescheiden, die zich bij de gedingstukken bevinden, houden in dat het bij alle verbalisanten gaat om bevoegde opsporingsambtenaren. De genoemde activiteitenjournaals vermelden dat de desbetreffende verbalisanten werkzaam zijn bij de Groep Observatie & Techniek van de Unit Operationele Expertise, Dienst Nationale Recherche. Het genoemde proces-verbaal van observatie houdt in dat de desbetreffende verbalisanten werkzaam zijn bij het Korps Landelijke Politiediensten, Dienst Nationale Recherche.

10. Het hof heeft vastgesteld dat een aantal van deze verbalisanten door de rechter-commissaris is gehoord als beperkt anonieme getuige in de zin van art. 190, derde lid, Sv. De verbalisant die in bewijsmiddel 1 met het codenummer NR 32 is aangeduid, is door de rechter-commissaris gehoord als getuige zonder beperkte anonimiteit. Het gaat hierbij om verbalisant [verbalisant 1], wiens verklaring als bewijsmiddel 2 is gebruikt.

11. Voorop gesteld moet worden dat de in art. 344a, derde lid, Sv gebezigde term "personen wier identiteit niet blijkt" niet omvat een geval als het onderhavige waarin personen wier persoonsgegevens niet (volledig) zijn vermeld in het proces-verbaal waarin hun verklaringen zijn opgenomen, maar van wie vaststaat dat zij wel zodanig kunnen worden geïndividualiseerd dat de verdediging desgewenst hun verhoor als getuige door de rechter-commissaris of ter terechtzitting kan verzoeken. De omstandigheid dat in het onderhavige geval de betrokkenen, bevoegde opsporingsambtenaren behorende tot het aangegeven politieonderdeel, naderhand door de rechter-commissaris zijn gehoord op de voet van art. 190, derde lid, Sv, brengt mee dat aan het gebruik van de genoemde activiteitenjournaals en het proces-verbaal van observatie, houdende de verklaringen van die opsporingsambtenaren, dezelfde eisen dienen te worden gesteld als aan het gebruik van verklaringen van beperkt anoniem verhoorde getuigen. Uit de ingevolge art. 360, eerste lid, Sv vereiste motivering van het gebruik van een aldus afgelegde verklaring dient allereerst de reden voor de beperkte anonimiteit te blijken. Voorts moet uit die motivering blijken dat de beperkte anonimiteit geen afbreuk heeft gedaan aan het ondervragingsrecht van de verdediging.1

12. Ten aanzien van de reden voor de beperkte anonimiteit heeft het hof zowel gewezen op de vrees voor represailles als op de noodzaak voor de verbalisanten om niet bekend of herkend te worden waardoor inzet in andere observaties beperkt of onmogelijk zou kunnen worden. Het hof heeft in dit verband verwezen naar de toelichting die de desbetreffende teamleider, [verbalisant 2], ten overstaan van de rechter-commissaris heeft gegeven. Deze getuige verklaarde dat het een onderzoek betreft naar dierenrechtactivisten en -extremisten, die erom bekend staan dat hun werkwijze bestaat uit het uitrechercheren van mensen, hen volgen en hen lastig vallen, bijvoorbeeld door huisbezoeken.2

13. De wet maakt een onderscheid tussen volledige en beperkte anonimiteit van getuigen. De wetgever heeft zich gerealiseerd dat de inzetbaarheid van sommige politiefunctionarissen, zoals pseudokopers en leden van een arrestatie- of observatieteam, hierdoor zal verminderen. Het belang van de opsporing van ernstige criminaliteit alleen kan volgens de wetgever de waarborging van volledige anonimiteit echter niet rechtvaardigen.3 Beperkte anonimiteit kan in dergelijke gevallen uitkomst bieden.

14. Ingevolge art. 190, derde lid, Sv kan de rechter-commissaris aan een getuige beperkte anonimiteit toekennen indien er een gegrond vermoeden bestaat dat de getuige in verband met het afleggen van zijn verklaring overlast zal ondervinden of in de uitoefening van zijn beroep zal worden belemmerd. De memorie van toelichting bij de Wet van 11 november 1993, Stb. 1993, 603 (Wet getuigenbescherming) houdt in dit verband het volgende in:4

“Voor wat betreft de getuige die in verband met het afleggen van zijn verklaring overlast zal ondervinden moet worden gedacht aan een getuige wiens ruiten worden ingegooid of aan wie een nachtelijk bezoek gebracht wordt. Voor wat betreft de getuigen die in de uitoefening van hun beroep zullen worden belemmerd moet worden gedacht aan leden van arrestatieteams die met goedvinden van de verhorende rechter slechts het codenummer opgeven waarmee zij bij de betrokken politie-instanties zijn geregistreerd, en aan pseudo-kopers, wier inzetbaarheid bij het bekend worden van de personalia wordt verminderd of opgeheven.”

15. Uit de wetsgeschiedenis volgt aldus dat de toekomstige inzetbaarheid van bepaalde politiefunctionarissen een reden kan vormen voor de toekenning van beperkte anonimiteit.5 In dit verband wijs ik erop dat de hier bedoelde toekomstige inzetbaarheid ook volgens het EHRM een legitimatie kan vormen voor (beperkte) anonimiteit, mits de verdedigingsrechten worden gerespecteerd. Zo overwoog het EHRM in de zaak Van Mechelen e.a. tegen Nederland het volgende:6

“(…) the Court has recognised in principle that, provided that the rights of the defence are respected, it may be legitimate for the police authorities to wish to preserve the anonymity of an agent deployed in undercover activities, for his own or his family's protection and so as not to impair his usefulness for future operations (…).”

16. Aldus meen ik dat het hof in voldoende mate heeft gemotiveerd welke de redenen zijn geweest van de beperkte anonimiteit van de desbetreffende getuigen.

17. Zoals blijkt uit hetgeen hiervoor is vooropgesteld, moet uit de ingevolge art. 360, eerste lid, Sv vereiste motivering tevens blijken dat de beperkte anonimiteit geen afbreuk heeft gedaan aan het ondervragingsrecht van de verdediging. Het hof heeft in dit verband geoordeeld dat het horen van de verbalisanten onder beperkte anonimiteit in de onderhavige zaak niet onrechtmatig of ongegrond is geweest en evenmin in strijd met art. 6 EVRM.

18. Het EHRM benadert anonieme getuigen niet principieel anders dan afwezige getuigen, dat wil zeggen getuigen die in het geheel niet door de verdediging kunnen worden ondervraagd. Het beslissingsmodel uit het arrest Al-Khawaja en Tahery7 ten aanzien van afwezige getuigen is dan ook door het EHRM van overeenkomstige toepassing verklaard op zaken met anonieme getuigen.8

19. Voor ogen moet worden gehouden dat het in de onderhavige zaak gaat om beperkt anonieme getuigen. Een dergelijke vorm van anonimiteit brengt voor de verdediging bij de ondervraging minder beperkingen mee dan bij volledig anonieme getuigen. Zoals blijkt uit de overwegingen van het hof, wist de verdediging dat het ging om leden van een observatieteam en heeft zij hen kunnen bevragen over de door hen gedane waarnemingen en de verslaglegging ervan. In dit verband kan worden gewezen op de volgende overweging van het EHRM:9

“In the case of a fully anonymous witness, where no details whatsoever are known as to the witness' identity or background, the defence faces the difficulty of being unable to put to the witness, and ultimately to the jury, any reasons which the witness may have for lying. However, in practice, some disclosure takes place which provides material for cross-examination. The extent of the disclosure has an impact on the extent of the handicap under which the defence is labouring.”

20. De Hoge Raad hanteert ten aanzien van afwezige getuigen een toetsingskader dat is geënt op de Europese rechtspraak en dat in de afgelopen twintig jaar enkele malen aan de Straatsburgse ontwikkelingen is aangepast. De Hoge Raad stelt voorop dat in het licht van het EVRM het gebruik voor het bewijs van een ambtsedig proces-verbaal voor zover inhoudende een niet ter terechtzitting afgelegde, de verdachte belastende verklaring niet zonder meer ongeoorloofd is en in het bijzonder niet onverenigbaar met art. 6, eerste lid en derde lid, aanhef en onder d, EVRM. Van die ongeoorloofdheid is geen sprake indien de verdachte niet in enig stadium van het geding de gelegenheid heeft gehad om een dergelijke verklaring op haar betrouwbaarheid te toetsen en aan te vechten door de persoon die de verklaring heeft afgelegd als getuige te (doen) ondervragen, doch die verklaring in belangrijke mate steun vindt in andere bewijsmiddelen. Dit laatste moet aldus worden begrepen dat reeds voldoende is als de betrokkenheid van de verdachte bij het ten laste gelegde feit wordt bevestigd door ander bewijsmateriaal. Dit steunbewijs zal dan betrekking moeten hebben op die onderdelen van de hem belastende verklaring die de verdachte betwist.10 Slechts in gevallen waarin voldoende steunbewijs in de hiervoor bedoelde zin ontbreekt, moet worden getoetst of aan de verdachte een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende compensatie is geboden voor het ontbreken van de mogelijkheid tot ondervraging van de getuige.11

21. Het hof heeft overwogen dat de veroordeling van de verdachte niet uitsluitend of in beslissende mate is gebaseerd op “het anonieme bewijs”, waarmee het hof kennelijk de bewijsmiddelen 1, 3, 4 en 5 heeft bedoeld. In dit verband heeft het hof overwogen dat, naast deze bewijsmiddelen, relevant ander niet-anoniem bewijs aanwezig is. Het hof heeft daarbij uitdrukkelijk verwezen naar de bewijsmiddelen 2, 6, 7, 8, 9, 13, 14 en 15 en overwogen dat het andere, niet-anonieme, bewijs niet alleen betrekking heeft op de handelingen die zijn verricht om de nertsen te bevrijden, maar ook op de betrokkenheid van de verdachten bij die handelingen. In deze overwegingen ligt als oordeel van het hof besloten dat de betrokkenheid van de verdachte bij de ten laste gelegde feiten in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen dan de verklaringen van de slechts onder codenummer aangeduide verbalisanten. Daarbij heeft het hof niet onbegrijpelijk vastgesteld dat de juistheid van de door de verbalisanten gedane en in de observatieverslagen omschreven waarnemingen door de verdediging niet is betwist.12 Het bestreden oordeel is voorts niet onbegrijpelijk in het licht van de hiervoor onder 7 samengevatte bewijsmiddelen.13 Hierbij neem ik tevens in aanmerking dat verbalisant [verbalisant 1] bij de rechter-commissaris als getuige “op naam” is gehoord. De raadsman van de verdachte heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid om deze getuige te ondervragen,14 zodat de waarnemingen van [verbalisant 1] tijdens de observatie (om 21.44 uur, 01.00 uur, 02.13 uur en 02.48 uur) mede als steunbewijs kunnen dienen.15 Ook in dat opzicht verschilt de onderhavige zaak van de zaak Van Mechelen e.a. tegen Nederland, waarop in de schriftuur een beroep wordt gedaan.16

22. Tegen de achtergrond van het voorafgaande meen ik dat het hof de in het middel bedoelde bewijsmiddelen voor het bewijs kon bezigen zonder daarmee in strijd te komen met de eisen van een eerlijk proces als bedoeld in art 6, eerste lid, EVRM en dat van schending van het bepaalde in art. 360, eerste lid, Sv geen sprake is.

23. Het middel faalt.

24. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.

25. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG