Home

Hoge Raad, 12-04-2019, ECLI:NL:HR:2019:590, 17/05108

Hoge Raad, 12-04-2019, ECLI:NL:HR:2019:590, 17/05108

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
12 april 2019
Datum publicatie
12 april 2019
ECLI
ECLI:NL:HR:2019:590
Formele relaties
Zaaknummer
17/05108

Inhoudsindicatie

Financieel recht. Effectenlease (Dexia). Negatieve verklaring voor recht; daarvoor vereist belang; stelplicht en bewijslast. Advisering en schadeverdeling. Buitengerechtelijke kosten en van kleur verschieten ex art. 6:96 lid 3 BW en art. 241 Rv. Geen belang bij slagen klacht in principaal cassatieberoep i.v.m. gegrondheid klacht in voorwaardelijk incidenteel beroep.

Uitspraak

12 april 2019

Eerste Kamer

17/05108

TT/AR

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

[eiser] ,wonende te [woonplaats] ,

EISER tot cassatie, verweerder in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,

advocaten: mr. A.C. van Schaick en

mr. N.E. Groeneveld-Tijssens,

t e g e n

DEXIA NEDERLAND B.V.,gevestigd te Amsterdam,

VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,

advocaat: mr. J. de Bie Leuveling Tjeenk.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en Dexia.

1 Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:

a. het vonnis in de zaak 3177594 UC EXPL 14-9996 JK/1218 van de kantonrechter te Utrecht van 26 augustus 2015;

b. het arrest in de zaak 200.180.105 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 1 augustus 2017.

Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2 Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. Dexia heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. De procesinleiding en het verweerschrift tevens houdende voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

Partijen hebben over en weer een verweerschrift tot verwerping van het beroep ingediend.

De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, voor Dexia mede door mr. B.M.H. Fleuren.

De conclusie van de Advocaat-Generaal M.H. Wissink strekt in het principale cassatieberoep tot vernietiging van het bestreden arrest en verwijzing en in het incidentele cassatieberoep tot verwerping.

De advocaten van partijen hebben ieder schriftelijk op die conclusie gereageerd.

3 Uitgangspunten in cassatie

3.1

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

( i) Tussen (de rechtsvoorganger van) Dexia en [eiser] is een effectenleaseovereenkomst gesloten die met een negatief saldo is geëindigd.

(ii) De zogeheten Duisenberg-regeling voor deze effectenleaseproducten is door het gerechtshof Amsterdam op 25 januari 2007 op grond van de Wet collectieve afwikkeling massaschade algemeen verbindend verklaard. [eiser] heeft door middel van een opt-out-verklaring te kennen gegeven niet aan deze regeling gebonden te willen zijn.

(iii) In HR 28 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2837, en HR 5 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2815, heeft de Hoge Raad een oordeel gegeven over de regels en beoordelingsmaatstaven die van toepassing zijn op effectenleasezaken zoals de onderhavige. In de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BK4978, BK4981, BK4982 en BK4983, is daaraan feitelijk invulling gegeven door de ontwikkeling van het zogenaamde ‘hofmodel’. In HR 29 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP4003, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het hof daarmee geen onjuiste toepassing heeft gegeven aan de eerder bedoelde maatstaven.

(iv) Bij brief van 20 maart 2012 heeft Dexia aan [eiser] medegedeeld te zullen overgaan tot betaling aan hem van een schadevergoeding, berekend aan de hand van het hiervoor onder (iii) bedoelde hofmodel. Bij de berekening van de omvang van de schadevergoeding is Dexia ervan uitgegaan dat het aangaan van de effectenleaseovereenkomst voor [eiser] destijds geen onaanvaardbaar zware financiële last vormde als bedoeld in de hiervoor onder (iii) genoemde rechtspraak, zodat geen (gedeeltelijke) vergoeding aan [eiser] van de door hem destijds betaalde inleg heeft plaatsgevonden. Uitsluitend een gedeelte van de restschuld is vergoed.

( v) Dexia, althans haar gemachtigde, heeft [eiser] een brief gestuurd, waarbij [eiser] de mogelijkheid is geboden om aan te tonen dat hij daarnaast nog recht zou hebben op schadevergoeding. Indien [eiser] zou menen geen recht meer te hebben op enige schadevergoeding, kon de bijgevoegde “waiver” worden ondertekend en geretourneerd. [eiser] heeft de waiver niet ondertekend en geretourneerd.

3.2.1

Dexia vordert in deze procedure een verklaring voor recht dat zij ten aanzien van de tussen haar en [eiser] gesloten effectenleaseovereenkomst aan al haar verplichtingen heeft voldaan en derhalve niets meer aan [eiser] verschuldigd is.

3.2.2

De rechtbank heeft deze vordering afgewezen.

3.2.3

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de door Dexia gevorderde verklaring voor recht alsnog uitgesproken. Daartoe heeft het onder meer als volgt overwogen.

Dexia heeft bij de door haar gevorderde verklaring voor recht voldoende belang als bedoeld in art. 3:303 BW (rov. 5.3). Van misbruik van bevoegdheid door Dexia is geen sprake (rov. 5.4). Voor de toewijsbaarheid van de gevorderde verklaring voor recht is beslissend of [eiser] nog vorderingen op Dexia heeft (rov. 5.5-5.7). De vorderingen die [eiser] pretendeert te hebben op Dexia – wegens advisering door Dexia, buitengerechtelijke kosten, het hanteren van onjuiste afrekenkoersen en het niet aankopen van aandelen overeenkomstig de overeenkomst – zijn alle ongegrond (rov. 5.8-5.15). De gevorderde verklaring voor recht is derhalve toewijsbaar (rov. 6.1).

4 Beoordeling van het middel in het principale beroep

5 Beslissing