Home

Parket bij de Hoge Raad, 09-01-2007, AZ2184, 03639/05

Parket bij de Hoge Raad, 09-01-2007, AZ2184, 03639/05

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
9 januari 2007
Datum publicatie
10 januari 2007
Annotator
ECLI
ECLI:NL:PHR:2007:AZ2184
Formele relaties
Zaaknummer
03639/05

Inhoudsindicatie

OM-cassatie. Hetgeen door de AG ter terechtzitting in appel is aangevoerd m.b.t. het bewijs van de feiten 2 en 3 kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van het hof naar voren is gebracht. Het hof is in zijn arrest van dit uitdrukkelijk onderbouwde standpunt afgeweken door verdachte t.z.v. deze beide feiten vrij te spreken, maar heeft – i.s.m. art. 359.2 Sv – niet i.h.b. de redenen opgegeven die daartoe hebben geleid. Dat verzuim heeft ex art. 359.8 Sv nietigheid tot gevolg.

Conclusie

Nr. 03639/05

Mr. Knigge

Zitting: 7 november 2006

Conclusie inzake:

[verdachte]

1. De verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam vrijgesproken van het onder 2 en 3 tenlastegelegde en wegens 4 schuldheling veroordeeld tot € 250,- geldboete subsidiair vijf dagen hechtenis. Voorts heeft het Hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.

2. De Advocaat-Generaal bij het Hof heeft cassatie ingesteld en een schriftuur ingezonden, houdende één middel van cassatie. De raadsvrouwe van de verdachte, mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, heeft het cassatieberoep tegengesproken.

3. De schriftuur was aanvankelijk niet ondertekend. Deze omissie is later hersteld.

4. Het middel komt blijkens de toelichting uitsluitend op tegen de door het Hof gegeven vrijspraak terzake van feiten 2 en 3, waarbij aan de verdachte is tenlastegelegd het buiten echt plegen van ontuchtige handelingen met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren. In het middel wordt geklaagd dat het Hof art. 359 lid 2 Sv heeft geschonden, nu het Hof heeft verzuimd in zijn arrest in het bijzonder de redenen op te geven die ertoe hebben geleid dat zijn beslissing afwijkt van het namens het Openbaar Ministerie "uitdrukkelijk onderbouwd" standpunt, inhoudende dat de feiten 2 en 3 bewezen moeten worden verklaard en dat daarvoor veroordeling moet volgen.

5. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van 16 juni 2005 heeft de Advocaat-Generaal aldaar het woord gevoerd en haar vordering aan het Hof voorgelegd. Genoemd proces-verbaal behelst geen vermelding met de strekking dat de Advocaat-Generaal een exemplaar van het schriftelijk requisitoir heeft overgelegd. Een exemplaar van het 'Requisitoir inzake [verdachte]", met daarin vermeld het parketnummer en de zittingsdatum, bevindt zich echter bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken van het geding, zodat het ervoor moet worden gehouden dat de Advocaat-Generaal op de terechtzitting het woord heeft gevoerd conform deze requisitoiraantekeningen. De requisitoiraantekeningen houden - voorzover hier van belang - in:

"1. De rechtbank heeft verdachte veroordeeld ter zake van feit 2, 3 (plegen van ontuchtige handelingen met iemand die de leeftijd van zestien jaar nog niet had bereikt, meermalen gepleegd) en 4 (schuldheling) tot een gevangenisstraf van 65 dagen waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar; de vordering benadeelde partij is toegewezen tot een bedrag van E 250,--, voor het overige niet-ontvankelijk verklaard; tevens is de schadevergoedingsmaatregel opgelegd voor dat bedrag, subs. 10 dagen hechtenis. Van feit 1 is verdachte vrijgesproken, het OM is niet in appel gegaan, zodat die vrijspraak onaantastbaar is.

2. Verdachte heeft de feiten de ontucht gepleegd met [het slachtoffer], zoals onder 2 en 3 tenlastegelegd steeds ontkend. Verdachte meent dan ook dat hij ten onrechte is veroordeeld.

(...)

7. Zoals bij de meeste zedenzaken zijn hier, behalve [het slachtoffer] en verdachte, geen directe getuigen van het gebeuren. Hun verklaringen daarover staan lijnrecht tegenover elkaar. De raadsman heeft in eerste aanleg betoogd dat de voor het bewijs gebruikte verklaringen onbetrouwbaar zijn. Ik meen echter dat er verschillende factoren zijn die maken dat die verklaringen overtuigender overkomen dan de verklaringen van verdachte.

- [Het slachtoffer] legt uit waarom zij pas bij gelegenheid van het tweede incident haar moeder verteld heeft over de ontuchtige handelingen door verdachte. Zij geeft daar een plausibele verklaring voor: verdachte was een huisvriend, die door haar moeder onvoorwaardelijk vertrouwd werd. Zij ging er van uit dat haar moeder haar niet zou geloven. (Wat een goede inschatting bleek, want haar moeder geloofde haar aanvankelijk ook niet.) Verder was zij zelf ook zeer gesteld op verdachte, dat blijkt duidelijk uit haar verklaring. ("[verdachte] betekent heel veel voor mij, hij is een soort vader, een soort opa voor mij. Hij is een echt familielid.") Dat betekent dat, wanneer zij zou vertellen wat haar was overkomen, hoe dan ook, of haar moeder haar zou geloven of niet, die goede verstandhouding kapot zou gaan. [Slachtoffers] verklaring en ook die van haar zusje [getuige 1] getuigen van een loyaliteitsconflict: iets wat in dit soort zaken veel vaker voorkomt: door de aangifte wordt een relatie met iemand op wie aangevers en andere leden van de familie erg gesteld zijn ernstig verstoord. En hoe moet je als slachtoffer reageren wanneer je eigen moeder jou niet gelooft, maar wel die huisvriend? Dat dit soort overwegingen een grote aarzeling om dingen naar buiten te brengen met zich meebrengt, lijkt mij zeer aannemelijk.

Verder geeft verdachte het slachtoffer ook nog een reden voor zijn handelen: hij wilde haar laten zien wat grote jongens met een meisje kunnen doen. Dit paste weer bij het feit dat haar moeder met [verdachte] had gesproken over het feit dat [het slachtoffer] met oudere jongens omging.

- Daarnaast zijn [slachtoffers] verklaringen ook overtuigend, omdat ze het niet erger maakt dan het is: bij de RC laat ze schrappen wat niet waar is volgens haar. Dat betreft dan vooral het verhaal over het op de kop houden. Die verklaring is genoteerd aan de hand van haar handgeschreven verklaring. Wellicht heeft ze daar iets anders mee bedoeld dan er op papier staat. Bij de RC heeft zij dat in ieder geval rechtgetrokken.

- Wat ook een betrouwbare indruk maakt is dat [het slachtoffer] tweemaal hetzelfde zegt over de reden waarom verdachte haar betast: nl het grote jongens verhaal, dit vertelt zij ook aan anderen.

- Dan is ook nog absoluut onduidelijk wat het motief voor [het slachtoffer] zou moeten zijn om een dergelijke belastende verklaring tegen verdachte af te leggen. De verstandhouding was immers zeer hecht?

- Een belangrijke getuige is [getuige 3]. Zij verklaart over het tweede incident en beschrijft hoe overstuur [het slachtoffer] bij haar aan kwam bellen. Dit is eigen waarneming van deze getuige. Ook [getuige 2] heeft gezien dat [het slachtoffer] erg huilde. Zij verklaart bovendien ook nog dat wanneer [het slachtoffer] en zij het over deze incidenten hadden, dat [het slachtoffer] dan steeds moest huilen. Dat sluit ook weer aan bij de waarneming van [getuige 1] dat [het slachtoffer] emotioneel en bang was toen zij het vertelde. Een andere oorzaak voor de emoties van [het slachtoffer] op dat blijkt niet uit het dossier.

De verhouding van [getuige 3] met het gezin van [het slachtoffer] is niet erg hecht: [getuige 3] verklaart erover dat zij niet echt bevriend is met de moeder van [het slachtoffer], maar dat de dochters met elkaar omgaan. Eventuele beïnvloeding lijkt om die reden niet erg plausibel.

Dan aan de andere kant de opstelling en de verklaringen van verdachte.

- Hij komt met opdagen als de politie hem uitnodigt op het bureau. Hij maakt zich zelfs uit de voeten wanneer ze hem komen ophalen. Hij heeft daar als verklaring voor dat het te druk was op zijn werk. Ik vind dat absoluut onvoldoende plausibel: verdachte wist waar het over ging, want hij was door zijn vriendin en door [getuige 4] op de hoogte gebracht.

Desondanks komt hij geen duidelijkheid geven op het bureau. Dat is noch in zijn eigen belang, noch in het belang van [het slachtoffer]. (Ik merk op dat verdachte zich wel vrijwillig heeft gemeld voor feit 4: de heling!!)

- Dan verklaart [getuige 4] dat verdachte beloofd had dat hij naar haar toe zou komen om de zaak uit te praten, maar dat doet hij niet; zij wacht tot 02.15; hij belt midden in de nacht op dat hij zich schaamt en er nu niet over kan praten. Wanneer de RC hem hiermee confronteert dan wil hij niet zeggen of hij [getuige 4] 's nachts gebeld heeft. Bij de rechtbank heeft hij daarentegen wel verklaard dat [getuige 4] hem 's nachts gebeld had en dat zij geëmotioneerd was, dat hij haar teruggebeld heeft en naar haar toe zou komen. Hij zegt dan: maar ze was naar de politie geweest. Dat laatste lijkt mij een reden temeer om met aangeefster en haar dochter om de tafel te gaan zitten! (Handgeschreven invoeging, Kn:) Verdachte heeft hier verklaard dat hij niet bij [getuige 4] is langsgegaan, omdat ze naar de politie is gegaan. Daarnaast kan verdachte heel goed 2 x gebeld hebben.

- En waarom verklaart verdachte bij de politie dat hij wel iets had willen vertellen, maar er van af ziet?

8. Mijn conclusie is dat de verklaringen van [het slachtoffer] betrouwbaar en overtuigend overkomen. Haar verklaring wordt deels gesteund door de eigen waarneming van [getuige 1] (over het afhalen in Almere), terwijl getuigen als [getuige 1], [getuige 3], [getuige 4] en [getuige 2] dezelfde belastende feiten van [het slachtoffer] hebben gehoord als in haar verklaring bij de politie staan.

Daarbij komen dan nog de waarnemingen van getuigen [getuige 3], [getuige 2], [getuige 1] en [getuige 4] dat [het slachtoffer] heel erg overstuur is vlak na het gebeuren op 16 maart 2002, en ook over het gebeuren in november 2001 en dat zij steeds weer emotioneel wordt wanneer zij het daarover heeft. Die waarnemingen komen ook betrouwbaar over en leveren het benodigde steunbewijs in aanvulling op de verklaringen van [het slachtoffer].

9. In de jurisprudentie zijn criteria ontwikkeld ten aanzien van steunbewijs in aanvulling op een sterk belastende verklaring (zoals die van [het slachtoffer]).

Uit de jurisprudentie zijn (in het kort) de volgende richtlijnen uit te distilleren:

(...)

M.i. voldoet het bewijs in deze zaak aan bovengenoemde criteria.

De feiten 2 en 3 kunnen daarom ook bewezen worden verklaard."

6. Het Hof heeft de vrijspraak terzake van feit 2 en 3 gemotiveerd met de volgende standaardoverweging:

"Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2 en 3 is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken."

7. Over de achtergrond van de verscherpte motiveringsplicht van de rechter bevatten de brief van de minister van justitie inzake het Algemeen kader herziening van het Wetboek van Strafvordering en de wetsgeschiedenis betreffende de Wet bekennende verdachte de volgende opmerkingen:

"Gebrek aan inzicht in het gewicht van de factoren die bij het vervolgingsbeleid of het nemen van de rechterlijke beslissing een rol hebben gespeeld of een gebrek aan overtuigingskracht van de motivering in het vonnis kunnen de geloofwaardigheid van de strafrechtspleging in het geding brengen. Tegen deze achtergrond mag van het openbaar ministerie en rechters worden verwacht dat zij zich rekenschap geven van de invloed die van een beslissing of uitspraak kan uitgaan op het maatschappelijk debat."(1)

"Met een goede motivering van strafvonnissen zijn verschillende belangen gediend. In de eerste plaats worden de beslissingen die in het strafvonnis genomen worden en de afwegingen die daarbij een rol hebben gespeeld, door de motivering inzichtelijk gemaakt voor de verdachte, het openbaar ministerie, eventuele slachtoffers en de samenleving. In de tweede plaats worden de overwegingen van de strafrechter die het vonnis heeft gewezen door de motivering kenbaar voor de rechter die zich, als een rechtsmiddel wordt ingesteld, vervolgens over de zaak buigt. In de derde plaats bevordert een verplichting tot motivering de zorgvuldigheid van de genomen beslissing."(2)

8. De indieners van het amendement dat leidde tot wijziging van art. 359 lid 2 Sv, hadden uitdrukkelijk ook het oog op de motivering van de vrijspraak:

"Ook een vrijspraak moet (beter) worden gemotiveerd door in het vonnis op te nemen waarom de rechtbank het bewijs niet voldoende wettig en overtuigend bewezen acht. (...)"(3)

9. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 11 april 2006, NJ 2006, 393 m.nt Buruma het volgende geoordeeld over de omvang van de motiveringsplicht ingevolge art. 359 lid 2, tweede volzin, Sv:

"Het nieuwe art. 359, tweede lid, Sv brengt geen wijziging in de vrijheid van de rechter die over de feiten oordeelt, ten aanzien van de selectie en waardering van het beschikbare bewijsmateriaal alsmede de keuze en weging van de factoren die van belang zijn voor de oplegging van de straf en/of de maatregel. Wel brengt die bepaling mee dat hij zijn beslissing dienaangaande in een aantal gevallen nader zal dienen te motiveren. Omtrent de gevallen en de mate waarin een beslissing nader dient te worden gemotiveerd, zijn wegens de vele, uiteenlopende situaties die zich kunnen voordoen, geen algemene regels te geven. In dat verband zal betekenis toekomen aan onder meer de aard van het aan de orde gestelde onderwerp alsmede de inhoud en indringendheid van de aangevoerde argumenten."

10. In zijn arrest van 13 juni 2006, LJN AV8527 heeft de Hoge Raad de volgende rechtsoverweging gewijd aan het onderwerp motiveringsplicht bij vrijspraken ingeval van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt:

"Vooropgesteld dient te worden dat art. 359, tweede lid, Sv, zoals die bepaling luidt sedert 1 januari 2005, geen wijziging heeft gebracht in die zin dat ook thans de selectie en waardering van het beschikbare bewijsmateriaal aan de feitenrechter is voorbehouden, ook indien de feitenrechter tot een vrijspraak komt. Wel brengt die bepaling mee dat de feitenrechter in een aantal gevallen zijn beslissing nader zal dienen te motiveren. Dat is onder meer het geval indien het openbaar ministerie ter zake van de bewijsvoering een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt heeft ingenomen."(4)

11. Terug naar de onderhavige zaak. De vraag is of het uitvoerige betoog dat de Advocaat-Generaal bij het Hof ontvouwde met betrekking tot de bewijsvraag, op grond waarvan zij concludeerde dat het wettig en overtuigend bewijs geleverd was, een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt oplevert in de zin van art. 359 lid 2 Sv. Tegen een bevestigend antwoord pleit wellicht dat de Hoge Raad in spiegelbeeldige gevallen, waarin de verdediging de betrouwbaarheid van het bewijs aanvocht door het aandragen van alle punten van twijfel die er in dat opzicht volgens haar waren, tot nu toe zeer terughoudend is geweest met het aannemen van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt.(5) Waarom zou anders moeten worden geoordeeld in gevallen waarin het OM alle argumenten die vóór de betrouwbaarheid van het bewijsmateriaal pleiten, op een rij heeft gezet?

12. Het antwoord moet denk ik zijn dat beide gevallen niet geheel vergelijkbaar zijn. Indien de rechter, niettegenstaande het pleidooi van de verdediging, tot een bewezenverklaring komt, kan een begin van antwoord op de vraag waarom aan het pleidooi is voorbijgegaan, gevonden worden in de opsomming van de bewijsmiddelen. Daaruit blijkt in elk geval welk bewijsmateriaal de rechter betrouwbaar heeft geacht, terwijl de gebezigde bewijsmiddelen elkaar niet zelden versterken, zodat daaruit ook iets afgeleid kan worden over de betrouwbaarheid ervan. In geval van een vrijspraak ontbreekt, als de rechter zoals in casu volstaat met een standaardoverweging, elk begin van een antwoord.

13. Hoewel zich in gevallen als de onderhavige wel ongeveer laat raden hoe de rechter heeft geoordeeld, meen ik toch dat het Hof tekort is geschoten in zijn motiveringsplicht. Een gedetailleerde weerlegging van elk door de Advocaat-Generaal argument wordt niet gevraagd, maar een begin van een antwoord, waarbij het Hof de belangrijkste redenen opgeeft waarom het aangedragen bewijsmateriaal onvoldoende is geoordeeld om tot een bewezenverklaring te komen, mag mijns inziens wél worden gevergd. Ik neem daarbij in aanmerking dat, zoals uit de parlementaire geschiedenis blijkt, de wetgever bij de motiveringsplicht ook heeft gedacht aan de inzichtelijkheid van rechterlijke uitspraken voor eventuele slachtoffers en de samenleving. Dat klemt met name in gevoelige zaken als de onderhavige.

14. Het middel is terecht voorgesteld.

15. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot zodanige op art. 440 Sv gegronde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

1 Kamerstukken II, 2003-2004, 29 271, nr. 1, p. 10.

2 Kamerstukken II, 2003-2004, 29 255, nr. 3, p. 1.

3 Kamerstukken II, 2003-2004, 28 484, nr. 17, p. 2; Kamerstukken II, 2003-2004, 29 255, nr. 7; Kamerstukken II, 2003-2004, 29 255, nr. 8.

4 Vgl. HR 11 april 2006, NJ 2006, 393 m.nt. Buruma, r.o. 3.8.1.

5 HR 16 mei 2006, LJN AU8266; HR 12 september 2006, LJN AX3862; HR 19 september 2006, LJN AV1141 (r.o. 4.4.2.); HR 4 juli 2006, LJN AW2476.