Home

Parket bij de Hoge Raad, 25-09-2007, BA7694, 03405/06

Parket bij de Hoge Raad, 25-09-2007, BA7694, 03405/06

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
25 september 2007
Datum publicatie
25 september 2007
ECLI
ECLI:NL:PHR:2007:BA7694
Formele relaties
Zaaknummer
03405/06

Inhoudsindicatie

Bewijsklachten. De bewezenverklaringen van feit 1 en 2 zijn niet naar de eisen der wet met redenen omkleed. Verder kan uit de gebezigde bewijsmiddelen niet worden afgeleid dat verdachte het onder 3 bewezenverklaarde heeft begaan. Ook de bewezenverklaring van feit 4 is ontoereikend gemotiveerd.

Conclusie

Nr. 03405/06

Mr Machielse

Zitting 12 juni 2007

Conclusie inzake:

[Verdachte]

1. Het Gerechtshof te 's-Gravenhage heeft verdachte op 17 oktober 2005 voor 1: "Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie", 2 en 4: "Schuldheling, meermalen gepleegd", 3: "De voortgezette handeling van diefstal door twee of meer verenigde personen, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, en afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren.

2. De verdachte heeft tijdig beroep in cassatie ingesteld. Mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftuur ingezonden, houdende vijf middelen van cassatie.

3.1. Het eerste middel houdt in dat de wetenschap van de verdachte ten aanzien van het aangetroffen vuurwapen en de munitie niet uit de bewijsmiddelen is af te leiden.

3.2. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard:

"hij in de periode van 11 november 2003 tot en met 13 november 2003 te Wassenaar een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk Glock, type 19, kaliber 9mm para), en munitie van categorie III, te weten veertien patronen (merk Lapua, kaliber 9mm) voorhanden heeft gehad."

3.3. Als bewijsmiddelen heeft het hof ten aanzien van feit 1 de volgende stukken gebezigd:

"1. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 3 oktober 2005 opgegeven -zakelijk weergegeven-:

Ik word [verdachte] genoemd. Mijn vaste vriendin is [betrokkene 1] en zij woont aan de [a-straat 1] te [woonplaats]. Ik woon daar ook. Het is juist dat ik op 11 november 2003 en 12 november 2003 te Wassenaar in het hotel/restaurant '[het hotel]' ben geweest en daar heb ik toen de nacht doorgebracht. Ik ben daar op 11 november 2003 met een gehuurde Opel Meriva met kenteken [AA-00-BB] naartoe gereden. Ik reed zelf, alleen ik had daar toen de beschikking over de auto en ik had de autosleutels in mijn bezit. Ik heb de auto geparkeerd op het parkeerterrein van '[het hotel]'.

2. Het proces-verbaal van verhoor verdachte van de Politie Haaglanden, nr. LJN PL1531/2003/54426-30 (pag. 34; zaken dossier 'Zaak 1'), d.d. 13 januari 2004, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 8], en een andere bevoegde opsporingsambtenaar, gevoegd als bijlage bij het in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] opgemaakte proces-verbaal nummer LJN PL1531/2003/54426-24. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:

als de tegenover bedoelde opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van verdachte:

U vertelt mij dat [betrokkene 1] een Opel Meriva heeft gehuurd. Ik heb in die auto gereden. Ik gaf [betrokkene 1] in de huurperiode iedere week een bedrag voor de huur van de auto. Zij heeft de auto op mijn verzoek gehuurd.

3. Het proces-verbaal van verhoor van de Politie Haaglanden, nr. LJN PL1531/2003/54426-5 (pag. 24; zaken dossier 'Zaak 1'), d.d. 16 november 2003, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 9], en een andere bevoegde opsporingsambtenaar, gevoegd als bijlage bij het in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] opgemaakte proces-verbaal nummer LJN PL1531/2003/54426-24. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:

als de op 15 november 2003 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [getuige 1]:

Op 13 november 2003 werd ik in mijn hoedanigheid van security-manager gebeld door een personeelslid van het hotel/restaurant '[het hotel]', gevestigd te Wassenaar. Ik kreeg te horen dat men bij het schoonmaken van een kamer een sleutel van een auto gevonden had, met daaraan een label van ons bedrijf. Het ging om een personenauto merk Opel, type Meriva voorzien van het kenteken [AA-00-BB]. Uit het geautomatiseerde systeem bleek mij, dat deze auto was gehuurd door [betrokkene 1], geboren op [geboortedatum] 1977, wonende te [woonplaats] aan de [a-straat 1]. Op dezelfde dag ben ik naar het genoemde hotel/restaurant '[het hotel]' te Wassenaar gegaan. Op het parkeerterrein stond de betreffende auto. In de auto in de lade onder de bijrijderstoel werd door mij een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aangetroffen.

4. Het proces-verbaal van de politie Haaglanden, nr. LJN PL1531/2003/54426-24 (pag. 4; zaken dossier 'Zaak 1'), d.d. 3 mei 2004, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1]. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:

als relaas van deze opsporingsambtenaar:

Op 13 november 2003 verscheen [getuige 1] aan bureau Laak te 's-Gravenhage. Hij overhandigde een pistool, merk Glock, alsmede 14 stuks munitie voor dit wapen. Een en ander was door hem aangetroffen in een Opel Meriva op het parkeerterrein van '[het hotel]' te Wassenaar.

5. Het proces-verbaal van de Politie Haaglanden, nr. LJN PL1531/2003/54426-WM (pag. 38; zaken dossier 'Zaak 1'), d.d. 20 november 2003, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2], gevoegd als bijlage bij het in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] opgemaakte proces-verbaal nummer LJN PL1531/2003/54426-24. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:

als relaas van deze opsporingsambtenaar:

Het in bewijsmiddel 4 bedoelde en inbeslaggenomene is een pistool van het merk Glock, type 19, kaliber 9 mm para. Dit pistool is niet voorzien van een serienummer. Het voorwerp is geschikt om projectielen door een loop af te schieten. De werking van het voorwerp berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing. Derhalve is dit pistool een vuurwapen in de zin van art. 1, onder 3, gelet op art. 2, lid 1, categorie III onder 1 van de WWM. Bij dat pistool waren 14 projectielen als voor dit vuurwapen geschikte munitie, zijnde van het merk Lapua, kaliber 9 mm.

6. Het proces-verbaal van verhoor van de Politie Haaglanden, nr. LJN PL1531/2003/54426-8 (pag. 30; zaken dossier 'Zaak 1'), d.d. 15 november 2003, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 9], gevoegd als bijlage bij het in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] opgemaakte proces-verbaal nummer LJN PL1531/2003/54426-24. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:

als de tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van [betrokkene 1]:

Ik hoor van u dat één vuurwapen is aangetroffen in een door mij gehuurde auto. Ik weet helemaal niets van een vuurwapen af. Ik heb inderdaad die auto gehuurd voor de mij bekende [verdachte]. De auto was een Opel Meriva. Verhoeve bleef wel eens meerdere dagen weg met die auto. Ik kreeg steeds geld van [verdachte] om de huur van die auto te verlengen."

3.4. Uit de bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat de verdachte weet had van de aanwezigheid van een vuurwapen met munitie onder de bijrijdersstoel.(1) De verdachte kon beschikken over de auto en had de autosleutels in zijn bezit, maar stelt niets af te weten van een vuurwapen met munitie. Zijn vriendin heeft verklaard niets af te weten van een vuurwapen. Kennelijk heeft het hof met het opnemen van die verklaring van zijn vriendin bedoeld te zeggen dat alleen de verdachte verantwoordelijk moet worden gehouden voor het vuurwapen. Maar nu de verdachte heeft ontkend iets met het vuurwapen te maken te hebben gehad en deze ontkenning zelfs voor het bewijs is gebezigd, was meer nodig om de gedachtengang van het hof inzichtelijk te maken, bijvoorbeeld een overweging inhoudende dat gesteld noch gebleken is dat een vorige huurder van de auto of een passagier buiten medeweten van de verdachte het wapen met munitie in de auto moet hebben achtergelaten, of dat het verhuurbedrijf de auto, voordat deze aan verdachte ter hand werd gesteld, geheel heeft schoongemaakt waarbij geen vuurwapen of munitie is aangetroffen. Ook de verklaring van de ex-vriendin van verdachte, die de rechtbank wél voor het bewijs heeft gebruikt en die inhoudt dat zij de auto drie maanden eerder ten behoeve van verdachte heeft gehuurd, zou naar mijn mening het gat in de bewijsvoering hebben kunnen dichten omdat degene die drie maanden in een auto rijdt naar algemene ervaringsregels geacht mag worden bekend te zijn met wat zich in die auto bevindt. Zonder zo een nadere motivering is de bewezenverklaring onvoldoende met redenen omkleed.

Het middel slaagt.

4.1. Het tweede middel klaagt over het bewijs van feit 2 subsidiair. Het houdt in uit de bewijsmiddelen niet is af te leiden dat verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de telefoon van diefstal afkomstig was.

4.2. Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard:

"hij in de periode van 02 november 2003 tot en met 12 november 2003 te Wassenaar een mobiele telefoon (merk Siemens C35) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die mobiele telefoon redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof."

4.3. Als bewijsmiddelen heeft het hof ten aanzien van feit 2 de volgende stukken gebezigd:

"7. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 3 oktober 2005 opgegeven -zakelijk weergegeven-:

Toen ik van 11 november tot op 12 november te Wassenaar in '[het hotel]' was, heb ik in de hotelkamer gebruik gemaakt van een daar aanwezige mobiele telefoon van het merk Siemens C35. Deze mobiele telefoon was niet van mij. Verder kan ik zeggen dat mijn zus [betrokkene 2] heet.

8. Het proces-verbaal van aangifte van de politie Brabant Zuid Oost, nr. LJN PL2217/03-130904 (bijlage Z2/A2/1; zaken dossier 'Zaak 2'), d.d. 5 november 2003, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 10], gevoegd als bijlage bij het in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 11] opgemaakte proces-verbaal nummer PL15J2/2004/1294. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:

als de op 5 november 2003 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van [betrokkene 3]:

Ik doe aangifte van diefstal door middel van insluiping. Ik doe aangifte namens mijn vrouw, [betrokkene 4], en ben hiertoe door haar gerechtigd. Ik ben eigenaar van de woning op de [b-straat 1] in [plaats A]. Op 2 november 2003 zat ik voor de televisie in mijn woning. Ik hoorde wat gestommel vanuit de keuken en ben gaan kijken. Ik zag dat de tas van mijn vrouw openstond. Later liep mijn vrouw naar de keuken en zag dat haar mobiele telefoon uit haar tas was weggenomen. Niemand had het recht of toestemming tot het wegnemen van de mobiele telefoon.

9. Een geschrift, zijnde een schriftelijke verklaring, d.d. 5 november 2003, opgemaakt en ondertekend door [betrokkene 3]. Het houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:

De onder bewijsmiddel 8 bedoelde mobiele telefoon is een Siemens C35.

10. Het proces-verbaal van verhoor van de politie Hollands Midden, nr. LJN PL1610/03-263997 (bijlage Z2/G3/1; zaken dossier 'Zaak 2'), d.d. 20 november 2003, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3], gevoegd als bijlage bij het in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 11] opgemaakte proces-verbaal nummer PL15J2/2004/1294. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:

als de op 14 november 2003 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van [getuige 2]:

Ik ben als medewerker receptie werkzaam bij Hotel [het hotel] te Wassenaar. Vanuit de hoteladministratie was mij bekend dat op 11 november 2003 een persoon zich in het hotel had ingeschreven onder de naam [verdachte]. [Verdachte] had kamer 129 voor een (1) nacht gehuurd. Op 12 november 2003 zag ik [verdachte], de man van kamer 129, de receptie binnen komen lopen. [Verdachte] vroeg mij of ik een taxi voor hem wilde bellen. Ik heb toen [betrokkene 5] van het taxibedrijf "[...]" voor hem gebeld. Omstreeks 14.40 uur is hij door de taxi opgehaald. Een kwartiertje later belde ik [betrokkene 5] en hij vertelde mij dat hij de man op een adres in de [a-straat] in [woonplaats] had afgezet. Direct na het vertrek van [verdachte] werd kamer 129 schoongemaakt. Na het schoonmaken kwam de schoonmaakster naar mij toe en gaf mij een GSM van het merk Siemens.

11. Het proces-verbaal van bevindingen van de politie Hollands Midden, nr. LJN PL1610/03-263997 (bijlage Z2/AH/2; zaken dossier 'Zaak 2'), d.d. 5 december 2003, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3], gevoegd als bijlage bij het in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 11] opgemaakte proces-verbaal nummer PL15J2/2004/1294. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:

als relaas van deze opsporingsambtenaar:

Op 1 december 2003 toonde ik in Hotel [het hotel] te Wassenaar een video-opname aan getuige [getuige 2]. De video-opname betrof de opname die op 27 oktober 2003 door de bewakingscamera van autoverhuurbedrijf Europcar van een man en een vrouw aan de verhuurbalie gemaakt waren. De personen die op deze video te zien waren, zijn genaamd:

[Betrokkene 1], geboren op [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats] en [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1974 te [geboorteplaats].

Nadat getuige [getuige 2] deze video-opname had gezien verklaarde hij tegenover mij dat hij de op de video-opname staande man herkende en dat deze overeenkwam met de in zijn verklaring genoemde man, die kamer 129 had gehuurd.

12. Het proces-verbaal van bevindingen van de politie Hollands Midden, nr. LJN PL1610/03-263997 (bijlage Z2/AH/1; zaken dossier 'Zaak 2'), d.d. 17 december 2003, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4], gevoegd als bijlage bij het in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 11] opgemaakte proces-verbaal nummer PL15J2/2004/1294. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:

als relaas van deze opsporingsambtenaar:

Op 30 november 2003 heb ik, verbalisant, op internet van een groot aantal van de in de, nader te specificeren, GSM voorgeprogrammeerde nummers de bijbehorende tenaamstelling gevonden. Deze GSM betrof een Siemens C35, die op 12 november 2003 werd aangetroffen in hotelkamer 129 in hotel [het hotel] te Wassenaar. In de GSM stond onder andere een lijstje met laatst gekozen nummers. Een (1) van die nummers stond in de GSM met de vermelding: Thuis. Het daarbij behorende nummer was 040-2220031. In het bedrijfsprocessensysteem van de Regio Brabant Zuid Oost bleek een aangifte van insluiping te zijn opgenomen van: [betrokkene 3], wonende aan de [b-straat 1] te [plaats A]. Op 2 december 2003 sprak ik, verbalisant, telefonisch met [betrokkene 3]. Hij kon mij aangeven dat bij de insluiping in zijn woning op 2 november 2003 een GSM, merk Siemens, type C35, was ontvreemd."

4.4. De voor feit 2 opgenomen bewijsmiddelen houden in dat de verdachte met een gestolen telefoon heeft gebeld. Daaruit kan echter niet worden afgeleid dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de telefoon had moeten vermoeden dat die telefoon van diefstal afkomstig was.(2) Het enkele feit dat hij heeft verklaard dat de telefoon niet van hem was, is daarvoor onvoldoende. De telefoon kon bijvoorbeeld al op de hotelkamer liggen. Zonder nadere motivering, bijvoorbeeld erop neerkomende dat de hotelkamer voordat verdachte deze betrok, is schoongemaakt en dat daarbij geen telefoon is gevonden, zodat de telefoon door verdachte daar moet zijn gebracht terwijl hijzelf geen aannemeljke verklaring heeft kunnen geven voor het bezit van de telefoon, is de bewezenverklaring niet naar de eisen der wet met redenen omkleed.

Het middel slaagt.

5.1. Het derde middel houdt in dat dat het daderschap van de verdachte met betrekking tot de onder 3 bewezenverklaarde overval niet uit de bewijsmiddelen is af te leiden.

5.2. Ten laste van de verdachte is onder 3 bewezenverklaard:

"hij op 11 april 2002 te Vaassen, gemeente Epe, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen drie cassettes met inhoud, toebehorende aan [A]bank (gevestigd aan de [c-straat]), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zijn mededader, welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld bestonden uit het

- van achteren vastpakken van [slachtoffer 1] en

- het leggen van een hand over de mond van [slachtoffer 1] en

- [slachtoffer 1] naar de kluis drukken en

- [slachtoffer 1] zeggen dat hij de kluis moest openen en

- [slachtoffer 1] met geweld tegen de grond drukken en

- het tonen van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan [slachtoffer 1] en daarbij [slachtoffer 1] de woorden toevoegen "Kankerleijer je kan het wel" en

- het trappen tegen het hoofd van [slachtoffer 1] en

- het slepen van [slachtoffer 1] en

- het vastbinden van [slachtoffer 1] en

- het vastpakken van [slachtoffer 2] en

- het in de hoek duwen van [slachtoffer 2] en

- het drukken van een hand op de mond van [slachtoffer 2], daarbij [slachtoffer 2] toevoegend dat zij haar mond moest houden, en de woorden toevoegen "Houd je stil anders schiet ik je dood" en

- het vastbinden van de handen van [slachtoffer 2]

en

hij op 11 april 2002 te Vaassen, gemeente Epe, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van geld, toebehorende aan [A]bank (gevestigd aan de [c-straat]), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zijn mededader, welk geweld bestond uit

- het vastpakken van [slachtoffer 2] en

- het in de hoek duwen van [slachtoffer 2] en

- het drukken van een hand op de mond van [slachtoffer 2]."

5.3. Als bewijsmiddelen heeft het hof ten aanzien van feit 3 de volgende stukken gebezigd:

"14. Het proces-verbaal van aangifte van de politie District Noord-West Veluwe/Epe, nr. LJN PL0615/02-239249 (bijlage Z3/A5/2; zaken dossier 'Zaak 3'), d.d. 11 april 2002, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 12], gevoegd als bijlage bij het in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 11] opgemaakte proces-verbaal nummer PL15J2/2004/1294. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:

als de op 11 april 2002 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van [slachtoffer 1]:

Ik doe aangifte van diefstal met geweld, afpersing en wederrechtelijke vrijheidsbeneming. Ik ben bankdirecteur van de [A]bank, [c-straat 1] te Vaassen. Hedenmorgen, 11 april 2002 arriveerde ik bij mijn bank. Op de parkeerplaats stond mijn auto geparkeerd naast een donkerblauwe BMW personenauto. Direct na binnenkomst in de kluisruimte werd ik overmeesterd door twee in het zwart geklede mannen. Zij droegen beiden een zwarte bivakmuts. De mannen grepen mij van achteren vast en een zwart gehandschoende hand werd over mijn mond gelegd.

Ik hoorde één van de twee mannen zeggen: "Dit is een overval" en ze drukten mij naar de kluis toe en zeiden dat ik de kluis moest openen. Ik werd met geweld tegen de grond gedrukt. Ik moest op mijn buik liggen met mijn gezicht naar beneden. Ik voelde mij enorm bedreigd en de dreiging nam toe toen ik zag dat er een pistool voor mijn gezicht werd gehouden en diegene die het pistool vasthield tegen mij zei: "Kankerlijer, je kan het wel". De man trapte tegen mijn achterhoofd, zodat ik met mijn kin tegen de grond sloeg. Ondertussen werden mijn handen op mijn rug gebonden door de andere man. Ik werd achter het buizenpostsysteem gesleept en mijn voeten werden eveneens vastgebonden. Op een gegeven moment hoorde ik de toegangsruimte naar de kluisruimte klikken hetgeen betekende dat er iemand aankwam. De toegangsdeur ging open en er kwam iemand binnen die begon te gillen. Aan het stemgeluid hoorde ik dat het [slachtoffer 2] moest zijn. Ik hoorde dat de overvallers haar ook overmeesterden.

15. Het proces-verbaal van verhoor van de District Noord-West Veluwe/Epe, nr. LJN PL0615/02-239249 (bijlage Z3/A5/2; zaken dossier 'Zaak 3'), d.d. 12 april 2002, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 13], gevoegd als bijlage bij het in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 11] opgemaakte proces-verbaal nummer PL15J2/2004/1294. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:

als de op 12 april 2002 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van [slachtoffer 1]:

Gisteren, 11 april 2002, heb ik aangifte gedaan van een overval op de bank in Vaassen, waar ik directeur ben. Ik heb ook wat verklaard over de auto van de daders. Ik ben echter vergeten te verklaren dat dit een BMW type uit de zogenaamde 3 serie was.

16. Het proces-verbaal van aangifte van de politie District Noord-West Veluwe/Epe, nr. LJN PL0615/02-239262 (bijlage Z3/A6/2; zaken dossier 'Zaak 3'), d.d. 11 april 2002, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 14], gevoegd als bijlage bij het in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 11] opgemaakte proces-verbaal nummer PL15J2/2004/1294. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:

als de op 11 april 2002 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van [slachtoffer 2]:

Ik doe aangifte van bedreiging. Ik ben werkzaam bij de [A]bank, aan de [c-straat 1] te Vaassen. Vanmorgen, 11 april 2002, kwam ik tegelijk aan met [betrokkene 6]. Hij mopperde over het feit dat er op zijn parkeerplek achter de bank een vreemde donkerblauwe BMW geparkeerd stond. Wij liepen via de vooringang naar binnen. Ik ging naar de kluisruimte om de kluis te openen en de geldautomaat te vullen. Ik zag links nabij het werkblad alleen twee voeten. Ik wist dat ze van [slachtoffer 1] waren. Deze voeten waren op de grond en over elkaar en duidelijk zichtbaar vastgebonden. Direct kwamen vanachter het tweede muurtje twee mannen gesprongen die mij beetpakten. Ze drukten mij in de hoek bij de kluis. Een der mannen drukte een hand met handschoen op mijn mond en zei erbij dat ik mijn mond moest houden. Ze vroegen mij of ik de kluissleutel had. Ik moest van de mannen de code erop draaien en de kluis openen. Ik zag een grote zwarte slappe sporttas op de grond staan. Ik moest het geld uit de kluis in die tas doen. De bak met de losse eurobiljetten werd op de kop in de tas gestort en toen moest ik gaan liggen omdat ik teveel praatte. Een man zei: "Houd je stil of anders schiet ik je dood". Mijn handen werden op de rug vastgebonden. Een van de mannen kreeg de nachtkluis open en heeft er cassettes uitgehaald. Deze cassettes zijn meegenomen.

17. Het proces-verbaal van aangifte van de politie District Noord-West Veluwe/Epe, nr. LJN PL0615/02-625780 (bijlage Z3/A4/1; zaken dossier 'Zaak 3'), d.d. 11 april 2002, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 15], gevoegd als bijlage bij het in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 11] opgemaakte proces-verbaal nummer PL15J2/2004/1294. Dit proces-verbaal houdt onder meer in:

als de op 11 april 2002 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van [betrokkene 7] -zakelijk weergegeven-:

Ik ben als Senior Adviseur van de [A]bank namens de [A]bank bevoegd aangifte te doen. Hedenmorgen 11 april 2002 ben ik gebeld, dat in Vaassen aan de [c-straat 1] een overval had plaatsgevonden. Hetgeen op de goederenbijlage is vermeld, is weg.

Goederenbijlage:

Soort: Geld

Bankbiljetten in Euro's, totaal: 368.985,00

Waarde: 367285.00 EUR

Soort: Geldcassette

Kleur: zilver

Afkomstig van Sportcentrum [A] te [plaats B]

Waarde: 485.00 EUR

Soort: Geldcassette

Kleur: onbekend

Afkomstig van bandenhandel [B] te [plaats B]

Waarde: 3350.00 EUR

Soort: Geldcassette

Kleur: zilver

Waardepapieren van garage [C] te [plaats B]

Waarde: 0.00 EUR (onbekend)

Geld

1799 Am. Dollars

Waarde: 2043.60 EUR

Geld

Engelse ponden 279,82

Waarde: 456,68 EUR

Geld

Ned. geld f 10.400,-

Waarde: 4719.31 EUR

18. Het proces-verbaal van aangifte van de politie District Rivierenland, nr. LJN PL0796/02-057290 (bijlage Z4/A3/1; zaken dossier 'Zaak 4'), d.d. 29 maart 2002, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 16] en een andere bevoegde opsporingsambtenaar, gevoegd als bijlage bij het in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 11] opgemaakte proces-verbaal nummer PL15J2/2004/1294. Dit proces-verbaal houdt onder meer in:

als de op 29 maart 2002 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van [betrokkene 8] -zakelijk weergegeven-:

Ik ben eigenaar van garagebedrijf [D] te [plaats C]. Op 28 maart 2002 was alles in en aan het garagebedrijf intact en met slot en sleutel afgesloten. Op 29 maart 2002 merkte ik dat er was ingebroken. De weggenomen goederen zijn mijn eigendom. Ik gaf aan niemand het recht of toestemming tot het plegen van dit feit, waarbij is weggenomen:

Personenauto

Merk: BMW

Type: 328i

Kleur: Blauw

Kenteken: [CC-00-DD]

19. Het proces-verbaal van aangifte van de politie District Noord-West Veluwe/Epe, nr. LJN PL0615/02-241673 (bijlage Z3/A7/1; zaken dossier 'Zaak 3'), d.d. 16 april 2002, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 12], gevoegd als bijlage bij het in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 11] opgemaakte proces-verbaal nummer PL15J2/2004/1294. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:

als de op 29 maart 2002 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van [betrokkene 9]:

Ik doe aangifte van diefstal. Hetgeen is weggenomen behoort mij geheel in eigendom toe. Niemand had het recht of toestemming om het goed weg te nemen met het oogmerk zich dit toe te eigenen, voorafgegaan aan/ te vergezellen van/ of te doen volgen van geweld/ bedreiging met geweld.

Ik beschik over een blank metalen geldcassette van de [A]bank te Vaassen. Ik heb begrepen dat bij de overval van 11 april 2002 ook mijn geldcassette is meegenomen.

In de cassette zat ook nog een verlopen bankpasje, nummer: [002], bankrekeningnummer: [003].

20. Het proces-verbaal van verhoor van de politie District Noord-West Veluwe/Epe, nr. LJN PL0615/02-625780 (bijlage Z3/G9/2; zaken dossier 'Zaak 3'), d.d. 11 april 2002, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 12], gevoegd als bijlage bij het in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 11] opgemaakte proces-verbaal nummer PL15J2/2004/1294.

Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:

als de op 11 april 2002 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van [betrokkene 10]:

Vanaf mijn werkplek kijk ik op het parkeerterrein gelegen achter de [A]bank te Vaassen. Hedenmorgen, 11 april 2002, zag ik een donkere auto geparkeerd staan op deze parkeerplaats met de neus richting de bank. Ik zag naast de bestuurdersportier een man die bezig was twee zwarte kanvas tassen in te laden. Omdat ik het niet vertrouwde wilde ik het kenteken van de auto noteren. Ik kon het kenteken lezen en noteerde dit: [CC-00-DD].

21. Het proces-verbaal van de politie Gelderland-Zuid, District De Waarden, nr. PL083A/02-050423 (bijlage Z3/AH/4; zaken dossier 'Zaak 3'), d.d. 12 april 2002, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5], gevoegd als bijlage bij het in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 11] opgemaakte proces-verbaal nummer PL15J2/2004/1294. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:

Als relaas van deze opsporingsambtenaar:

Op 11 april 2002 was ik belast met de surveillance dienst van het team Kesteren en team Noord van de regiopolitie Gelderland-Zuid. Omstreeks 17.50 uur kwam [betrokkene 11] aan het bureau van Tiel met de melding dat hij aan de Waardweg te Echteld aan de rand van het water De Spijker een wapen in een boom had zien hangen met daaronder een magazijn met munitie. Ter plaatse aangekomen zag ik op ongeveer 50 meter van de aangegeven plek het wapen in de boom hangen. Ik heb het wapen van de tak afgenomen. Het was mij ambtshalve bekend dat het hier ging om een pistoolmitrailleur van het merk Stengun. In de aftakking van de boom zag ik vervolgens een tweede magazijn liggen. Op ongeveer een meter of 5 afstand vonden wij een wit mapje met daarin een bankpas op naam van [betrokkene 9]. Die avond kreeg de meldkamer van Nijmegen via de KLPD door dat een [betrokkene 12] had gebeld. Hij vertelde dat hij in het gat Spijker 2 zwarte jassen, een zaklamp en een paar nieuwe Nike sportschoenen had zien liggen. Collega's [betrokkene 13 en 14] waren omstreeks 20.30 uur ter plaatse.

Op ongeveer 50 meter van de boom waar het wapen hing, lagen twee zwarte jassen in het water. Verder lag er een sportschoen van het merk Nike. Op een paar meter afstand oostelijk lag ook nog een zwarte O'neill schoen. Verderop op ongeveer 20 meter westelijk lag nog een Nike sportschoen van hetzelfde merk en type.

Op ongeveer 75 meter westelijk vonden zij de andere O'neill schoen. Aan de waterkant waar de jassen in het water lagen, lag ook een groen zaklampje.

22. Het proces-verbaal van de politie Gelderland, nr. PL083B/02-050423 (bijlage Z3/AH/4; zaken dossier 'Zaak 3'), d.d. 12 april 2002, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6], gevoegd als bijlage bij het in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 11] opgemaakte proces-verbaal nummer PL15J2/2004/1294. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:

als relaas van deze opsporingsambtenaar:

Op vrijdag 12 april 2002 heb ik, verbalisant, de naam genoemd op het aangetroffen bankpasje achterhaald. Het bankpasje met bankrekeningnummer [003] is eigendom van [A] Bank Nederland.

[Betrokkene 15], kantoorhoudende te Apeldoorn, wist mij te vertellen dat [betrokkene 9], de naam op het bankpasje, rekeninghouder is bij de [A] bank te Vaassen.

23. Het proces-verbaal van de politie Noord-/Oost-Gelderland, nr. LJN PL0615/02-625780 (bijlage Z3/AH/2; zaken dossier 'Zaak 3'), d.d. 12 februari 2003, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 7] en een andere bevoegde opsporingsambtenaar, gevoegd als bijlage bij het in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 11] opgemaakte proces-verbaal nummer PL15J2/2004/1294. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:

als relaas van deze opsporingsambtenaren:

Op 11 april 2002 hebben wij, verbalisanten, sporenonderzoeken verricht naar aanleiding van de inbraak in en de overval op de [A]bank, gelegen te Vaassen, [c-straat 1].

Naar aanleiding van een melding van een wandelaar werd onder andere het volgende voorwerp op 11 april 2002 door de politie aan de Waardweg te Echteld in het water Het Spijker gevonden en aan een onderzoek onderworpen:

- Een kort jack van een onbekend merk (SVO 205)

Op 15 januari 2003 werd door het N.F.I. gerapporteerd, dat in het aangeboden onderzoeksmateriaal, te weten vier veters en twee jacks, celmateriaal was aangetroffen in het jack SVO 205 (AEY282). Uit het bemonsterde celmateriaal werd een bruikbaar DNA-profiel verkregen.

24. Een geschrift, zijnde een deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 26 april 2004, opgemaakt en ondertekend door ing. M.J.W. Pouwels. Het houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:

Het DNA-profiel van de verdachte [verdachte] (RDN425) is op 21 april 2004 opgenomen in de DNA-databank en vergeleken met de daarin aanwezige DNA-profielen.

Bij deze vergelijking zijn overeenkomstige DNA-profielen gevonden, die zijn verkregen van sporenmateriaal in twee zaken met de volgende gegevens:

1.

NFI-zaaknummer2002.09.16.026

Stuk van overtuigingbemonstering van de binnenzijde van de kraag van een jack

Identiteitszegel AEY282#1

Delict Overval

Frequentie DNA-profielminder dan 1 op de miljard

Het onderzochte sporenmateriaal (AEY282#1) kan afkomstig zijn van de verdachte [verdachte]. De kans dat een willekeurig gekozen individu hetzelfde DNA-profiel bezit als dat van het onderzochte sporenmateriaal bedraagt minder dan één op de miljard.

25. De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg opgegeven met betrekking tot de bewijsmiddelen van feit 3:

Ik weet niet hoe mijn jack daar in Echteld is terechtgekomen."

5.4. De bewijsmiddelen houden ten aanzien van de verdachte niet meer in dan dat enkele uren na de overval zijn jas met zijn DNA is aangetroffen in een gebied in Echteld, samen met andere goederen die kennelijk bij de overval zijn gebruikt of buit zijn gemaakt. Het hof heeft kennelijk aannemelijk geacht dat de jas van verdachte is gedragen door een van de overvallers en vervolgens in Echteld is gedumpt. Als het hof vervolgens ten aanzien van de verklaring van verdachte, dat hij niet weet hoe zijn jas daar terecht is gekomen, uit nader onderzoek naar die jas, bijvoorbeeld met betrekking tot de frequentie waarmee en de tijdstippen waarop verdachte deze jas heeft gedragen had overwogen dat het hof het ervoor houdt dat verdachte en niemand anders op de dag van de overval die jas heeft gedragen, nu verdachte in gebreke blijft een aannemelijke en verifieerbare verklaring over het aantreffen van die jas te geven, zou naar mijn inschatting de bewijsvoering de toets der kritiek nog kunnen doorstaan. Het hof heeft evenwel de verklaring van verdachte dat hij niet weet hoe zijn jack in Echteld is terechtgekomen zonder nadere verheldering voor het bewijs gebruikt. Zonder een nadere motivering is deze verklaring niet redengevend voor het bewijs. Daarmee lijkt mij het gat tussen de gebezigde bewijsmiddelen en de bewezenverklaring thans onoverbrugbaar groot te zijn.

Het derde middel slaagt.

6.1. Het vierde middel houdt in dat de bewezenverklaring van het onder 3 tenlastegelegde innerlijk tegenstrijdig is nu de geweldsomschrijving ten aanzien van [slachtoffer 2] (deels) zowel betrekking heeft op de diefstal met geweld, als op de afpersing, terwijl als voortgezette handeling is gekwalificeerd. De verdachte is vrijgesproken van de geuite bedreigingen van [slachtoffer 2] ten aanzien van de afpersing, die wel bij de diefstal met geweld zijn bewezenverklaard. Volgens de steller van het middel kunnen het geweld en de bedreiging met geweld ruimtelijk en temporeel niet substantieel van elkaar gescheiden zijn, zodat deze vrijspraak niet te rijmen valt met dat deel van de bewezenverklaring. Het vergezellen van geweld tegen [slachtoffer 2] bij de diefstal zou tevens de kwalificatie van een voortgezette handeling in de weg staan; volgens de steller van het middel is in casu sprake van één (gelijktijdig voorgevallen) feit, waardoor de feiten als eendaadse samenloop hadden moeten worden gekwalificeerd.

6.2. Het hof heeft het onder 3 bewezenverklaarde feit gekwalificeerd als de voortgezette handeling van - kortgezegd - diefstal met geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en afpersing met geweld tegen alleen [slachtoffer 2], waarbij het geweld [slachtoffer 2] dezelfde feitelijke omschrijvingen heeft, met uitzondering van het vastbinden van de handen.

Ik kan hier geen tegenstrijdigheid in zien. Uit de bewijsmiddelen volgt dat [slachtoffer 2] is vastgepakt, in een hoek is geduwd, vervolgens de kluis moest openen, waarna cassettes met inhoud zijn weggenomen. Zij moest daarna(ast) geld uit de kluis in een tas doen. Kennelijk zijn de bedreigingen door het hof alleen dienstbaar geacht in het kader van de diefstal en was voor de afpersing die erna volgde alleen het geweld voldoende.

6.3. Ten aanzien van de voortgezette handeling geldt het volgende.

Vooropgesteld moet worden dat de verzoeker bij deze klacht geen belang heeft, aangezien toepassing van art. 56 Sr dezelfde maximumstraf oplevert als de in het middel voorgestane toepassing van art. 55, eerste lid, Sr.(3) Bovendien geldt dat het oordeel van de feitenrechter dat sprake is van een voortgezette handeling, of van eendaadse samenloop, in cassatie slechts beperkt kan worden getoetst.(4)

Terzijde merk ik nog het volgende op. De steller van de tenlastelegging heeft de samenhang tussen de feiten bepaald door deze te scheiden door "en/of". Het hof heeft de feiten gezien als cumulatief en de diefstal met geweld en de afpersing gekwalificeerd als een voortgezette handeling.

Kennelijk heeft het hof geoordeeld dat aan de overval één ongeoorloofd wilsbesluit ten grondslag lag. De overval heeft zich voorgedaan in twee gelijksoortige strafbare feiten: de gekwalificeerde diefstal en de afpersing. Dat de feitelijke omschrijving van het geweld bij de diefstal en de afpersing hetzelfde is, doet daaraan niet af.(5) Dwingen tot afgifte en wegneming behoeven immers niet gelijktijdig te geschieden, ook al dient het geweld beide gedragingen. Ik acht het oordeel van het hof dat sprake is van een voortgezette handeling niet onbegrijpelijk.

Het vierde middel faalt in beide onderdelen.

6.1. Het vijfde middel klaagt over schending van de redelijke termijn in de cassatiefase omdat tussen het instellen van het cassatieberoep en de ontvangst van de stukken ter administratie van de Hoge Raad meer dan acht maanden zijn verstreken.

6.2. Het cassatieberoep is ingesteld op 23 oktober 2005. De stukken zijn bij de Hoge Raad ontvangen op 7 december 2006. Aldus is de door de Hoge Raad gestelde termijn van acht maanden ruim overschreden. Een bijzonder voortvarende behandeling binnen veertien maanden(6) behoort niet (meer) tot de mogelijkheden. Het verzuim dient volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad te leiden tot strafvermindering. Mocht de Hoge Raad deze conclusie ten aanzien van de andere middelen volgen, zal de rechter naar wie de zaak zal worden verwezen met de overschrijding rekening moeten houden.

7. Het eerste, tweede, derde en vijfde middel slagen. Het vierde middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering. Een andere grond waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.

8. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover het betreft de feiten 1, 2 en 3 en de strafoplegging en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam, teneinde op het bestaande hoger beroep, met inachtneming van 's Hogen Raads arrest, opnieuw te worden berecht en afgedaan.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

1 Om van "voorhanden" te kunnen spreken, moet volgens D.H. de Jong en H.G.M. Krabbe in De Wet wapens en munitie: Een strafrechtelijk commentaar, Alphen aan den Rijn, 1989, p. 82 ev aan drie factoren worden voldaan: het wapen moet aanwezig zijn, al dan niet in de nabije omgeving, er moet een (machts)relatie zijn tussen de dader en het wapen (beschikkingsmacht) en, tenslotte, de dader moet zich bewust zijn van de aanwezigheid van het wapen.

2 Vgl. HR 27 maart 2007, LJN AZ7729.

3 Vgl. HR 22 oktober 2002, LJN AE7672 (nr. 02584/01, niet gepubliceerd) en de conclusie van mijn ambtgenoot mr. Wortel vóór HR 18 april 2006, LJN AV8528 (nr. 02348/05, niet gepubliceerd).

4 Vgl. bijv. HR 23 september 1980, NJ 1981, 7.

5 Vgl. bijv. HR 28 januari 1992, NJ 1992, 382; HR 10 juni 2003, LJN AF7308 (nr. 01198/02, niet gepubliceerd) en HR 27 maart 2007, LJN AZ7746 (nr. 01539/06, niet gepubliceerd), waarbij sprake is van een voortgezette handeling en waarbij het (vergezelde) geweld of de bedreiging daarmee dezelfde feitelijke omschrijving kent.

6 De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis. Zie bijv. HR 4 mei 2005, LJN AO9265 (nr. 02881/03, niet gepubliceerd).