Home

Parket bij de Hoge Raad, 03-02-2009, BG6577, 08/00470

Parket bij de Hoge Raad, 03-02-2009, BG6577, 08/00470

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
3 februari 2009
Datum publicatie
4 februari 2009
ECLI
ECLI:NL:PHR:2009:BG6577
Formele relaties
Zaaknummer
08/00470

Inhoudsindicatie

Getuigenverzoeken. Maatstaf. Bij schriftuur ex art. 410 Sv heeft de verdediging verzocht 3 getuigen op te roepen. Gelet op art. 418 jo. art. 288 Sv kon het Hof het verzoek slechts afwijzen op de in art. 288.1 Sv genoemde gronden. Uit zijn op het verzoek genomen beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering kan niet zonder meer volgen dat het Hof die maatstaf heeft aangelegd.

Conclusie

Nr. S 08/00470

Mr Jörg

Zitting 9 december 2008

Conclusie inzake:

[Verdachte = verzoeker]

1. Het gerechtshof te Leeuwarden heeft verzoeker bij arrest van 3 mei 2007 wegens - kort gezegd - het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid wapens en munitie, veroordeeld tot drie jaren gevangenisstraf. Voorts heeft het hof de wapenkluis verbeurd verklaard, de wapens en munitie onttrokken aan het verkeer en de teruggave gelast aan verzoeker van een aantal goederen, een en ander zoals in het arrest omschreven.

2. Namens verzoeker hebben mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, advocaten te Amsterdam, een schriftuur ingezonden houdende twee middelen van cassatie.

3. Het eerste middel klaagt dat het hof ten onrechte het verzoek tot het oproepen van de verzochte getuige [getuige 1] heeft afgewezen, dan wel dat deze afwijzing zonder nadere motivering onbegrijpelijk is.

4. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 7 november 2006 houdt dienaangaande het volgende in:

"De raadsman:

Ik blijf bij mijn schriftelijk verzoek van 17 juli 2006 om [getuige 1], zijnde plaatsvervangend chef van de RCIE regiopolitie Drenthe, [getuige 2], zijnde brigadier van politie Drenthe en [getuige 3] te horen als getuige.

Mijn cliënt heeft op 3 oktober 2006 alsnog een verklaring afgelegd naar aanleiding van het vonnis van de rechtbank Assen. Daarom verzoek ik tevens de in dat verhoor door cliënt genoemde [getuige 4] als getuige te horen.

De hele zaak is aan het rollen gegaan door slechts 1 tip. Cliënt heeft de indruk gekregen dat er dingen niet kloppen. Het is eigenlijk onmogelijk dat de tip bij de politie is binnengekomen. Cliënt twijfelt aan de betrouwbaarheid van de tip. Het is allemaal vooropgezet. Elders is een onderzoek geweest waarbij de naam van cliënt opdook. Toen is de behoefte gekomen om in de schuur van cliënt te kijken en is er een tip 'nodig' geweest. De verbalisanten die cliënt op 3 oktober 2006 hebben verhoord hebben aangegeven dat er meer speelt maar dat dat niet in de zaak tegen cliënt naar voren komt. De conclusie moet mijns inziens zijn dat het bewijs tegen cliënt onrechtmatig is verkregen. We moeten daarom weten waar de tip vandaan komt.

De voorzitter doet mededeling van een recente uitspraak van de Hoge Raad van 5 september 2006 betreffende het gebruik van AIVD informatie.

De raadsman:

Mijn cliënt vindt het essentieel dat de plaatsvervangend chef RCIE wordt gehoord.

Verdachte:

Ik ben niet de eigenaar van de schuur en daarom kan er nooit iemand hebben gezegd dat ik die wapens daar had liggen. De schuur is van [betrokkene 1]. De agenten hebben op 3 oktober jl. gezegd dat ze zelf het gevoel hadden dat ze geregisseerd werden van bovenaf. Het onderzoek wordt afgebakend. Er speelde volgens hen veel meer.

Er is nooit een tip geweest. De startinformatie is ontleend aan een ander onderzoek. Ik ben geobserveerd en er zijn vermoedelijk inkijkoperaties geweest. Ze hebben met een valse tip de jackpot gevonden.

De raadsman:

Ik verzoek het hof ook de verbalisanten te horen die cliënt op 3 oktober 2006 hebben verhoord.

(...)

Verdachte:

(...)

Ik ga met veel mensen om. Ook met mensen die een criminele achtergrond hebben. Mijn telefoon is afgeluisterd. Waarschijnlijk is dat allemaal gebeurd in het kader van een ander onderzoek. Er gebeuren allemaal dingen die niet deugen. Ik word geslachtofferd. De politie vindt het allemaal wel best omdat ze mij in ieder geval te pakken hebben.

De advocaat-generaal:

(...)

Verdachte [verdachte] begeeft zich in het criminele circuit. Hij heeft documentatie. [Verdachte] is in 2005 veroordeeld ter zake van overtreding van de Wet wapens en munitie. Dat zijn telefoon wordt getapt is niet vreemd. [Verdachte] was onderwerp van een onderzoek. De behandeling van de zaak in hoger beroep bij het hof Arnhem is aangehouden in verband met nader onderzoek naar de zaak van de mededader. Verdachte reageert paranoia en denkt ten onrechte dat er sprake is van een complottheorie. Daar zijn geen aanwijzingen voor. Wanneer het hof perse wil uitzoeken hoe het zit met de tip kan ik alleen maar opmerken dat de CIE informatie erkende informatie is om een onderzoek te starten. Ook wanneer (nog) niets kan worden gezegd over de betrouwbaarheid van de informatie. De informanten mogen niet in gevaar worden gebracht.

Indien u toch over gaat tot het horen van [getuige 1] dan verzoek ik u het verhoor bij de rechter-commissaris te laten plaatsvinden. (...)

Primair vind ik het horen van de getuige [getuige 1] niet nodig. Subsidiair ben ik van oordeel dat indien [getuige 1] wordt gehoord dit verhoor bij de RC moet plaatsvinden.

Het horen van [getuige 2] zal mijns inziens niet veel toevoegen maar ik verzet me niet tegen het horen.

De getuige [getuige 3] is onvindbaar. Er zijn meerdere mensen met deze naam. Het lijkt mij een heilloze weg.

De raadsman:

(...)

De verklaring van [getuige 1] is belangrijk. Het betreft weliswaar startinformatie maar het hele onderzoek is gebaseerd op die ene tip en verder niets.

Getuige [getuige 2] moet gehoord worden met betrekking tot het telefoongesprek dat is gevoerd na de vondst van de kluis. Cliënt heeft de inhoud van dat telefoongesprek betwist.

Ten tweede moet [getuige 2] worden gehoord omdat hij zou hebben beweerd door het raam van de schuur te hebben gekeken. Dit is onmogelijk omdat dat raam dichtgeplakt zat.

Omdat er een behoorlijke partij wapens is gevonden is het ook nodig [getuige 3] te horen. Justitie wil toch ook meer over die wapens weten.

(...)

Voorts verzoek ik u ook de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] te horen in verband met de uitlatingen die zij tijdens het verhoor van cliënt op 3 oktober 2006 hebben gedaan met betrekking tot het onderzoek.

De advocaat-generaal:

Wanneer er toch wordt gespit dan ook de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] maar horen. Het is zeer onwaarschijnlijk dat [getuige 3], als deze al te vinden is, zal doorslaan op het gegeven dat er wellicht wat in Amsterdam of in Joegoslavië wordt gevonden.

(...)

Het hof deelt - bij monde van de voorzitter - mee:

De politie mag CIE informatie gebruiken als start informatie voor een opsporingsonderzoek. De politie heeft vervolgens vergaande bevoegdheden inzake opsporing van overtredingen van de Wet wapens en munitie. Het hof neemt daarbij in aanmerking de genoemde justitiële documentatie van verdachte, waaruit blijkt dat hij vaker onderwerp van onderzoek is geweest ter zake een soortgelijk delict. Het verzoek voor het horen van de plaatsvervangend chef RCIE [getuige 1] wordt derhalve afgewezen.

Het hof is voorts van oordeel dat het noodzakelijk is de overige door de raadsman opgegeven, nog niet op de terechtzitting gehoorde getuigen te horen.

Het hof schorst hiertoe het onderzoek ter terechtzitting voor onbepaalde tijd en stelt door tussenkomst van de advocaat-generaal de stukken in handen van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de arrondissementsrechtbank te Assen, teneinde als getuigen te horen:

[getuige 2], brigadier van politie Drenthe,

[getuige 3], [a-straat 1] te [plaats],

[getuige 4],

[verbalisant 2], hoofdagent van politie Drenthe, district Zuidwest, en

[verbalisant 1], brigadier van politie Drenthe, district Zuidwest, en voorts alle andere onderzoekshandelingen te verrichten welke dienstig voorkomen."

5. Noch op de terechtzitting van 26 januari 2007, noch op die van 19 april 2007 heeft de raadsman zijn verzoek tot het horen van CIE-chef [getuige 1] herhaald.

6. Primair wordt in de cassatieschriftuur namens verzoeker het standpunt ingenomen dat het hof bij de beoordeling van het verzoek tot het horen van (CIE)getuige [getuige 1] een onjuiste maatstaf heeft gebruikt, subsidiair dat - indien het hof wel de juiste maatstaf zou hebben gebruikt - 's hofs afwijzing van het verzoek zonder nadere motivering onbegrijpelijk is.

7. In een geval waarin in de appelschriftuur als bedoeld in art. 410, eerste lid, Sv, een opgave van een of meer getuigen of deskundigen wordt gedaan als bedoeld in art. 410, derde lid, Sv, dient de rechter, gelet op art. 418, eerste lid, Sv, de in art. 288, eerste lid sub c, Sv voorziene maatstaf te hanteren. Blijkens de in casu ingediende appelschriftuur d.d. 17 juli 2006 heeft (de raadsman van) verzoeker verzocht om de nog niet verschenen getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] te horen.

8. Uit bovenstaande overweging van het hof blijkt niet welke maatstaf het hof bij zijn beoordeling van het verzoek tot het horen van getuige [getuige 1] heeft gehanteerd. Door wèl te overwegen dat het horen van de - bij appelschriftuur verzochte - getuigen [getuige 2] en [getuige 3] noodzakelijk is, heeft het hof ten aanzien van hen het noodzaakcriterium gehanteerd. Dat is de verkeerde maatstaf. Daarover wordt evenwel niet geklaagd. Echter, die beslissing van het hof geeft voedsel aan de gedachte dat de door het hof aangelegde maatstaf voor de beoordeling van het verzoek tot het horen van de eveneens bij appelschriftuur verzochte getuige [getuige 1] evenzeer de noodzaak-maatstaf is. Dat daarbij wel het juiste criterium is toegepast, te weten dat van het verdedigingsbelang, blijkt in ieder geval niet. In deze lezing is 's hofs beslissing onjuist (HR 22 januari 2008, LJN BB7083).

9. Indien het hof in minder gelukkig gekozen bewoordingen heeft willen uitdrukken dat het toepassing heeft gegeven aan het enige, in casu wel in aanmerking komende criterium van art. 288, derde lid, Sv, namelijk dat van het verdedigingsbelang, is de opgeworpen vraag of de daarvoor gegeven motivering begrijpelijk en toereikend is.

10. Kort samengevat zijn de ter terechtzitting van 7 november 2006 geuite bezwaren van de verdediging de volgende:

- de zaak is slechts door één tip aan het rollen gebracht;

- verzoeker heeft de indruk gekregen dat er dingen niet kloppen;

- het is eigenlijk onmogelijk dat er bij de politie een tip is binnengekomen;

- verzoeker twijfelt aan de betrouwbaarheid van de tip;

- het is allemaal vooropgezet;

- er speelt meer dat echter in de zaak tegen verzoeker niet naar voren komt;

- de conclusie moet luiden dat het bewijs onrechtmatig verkregen is;

- men moet te weten komen waar de tip vandaan komt;

- verzoeker was niet de eigenaar van de schuur en daarom kan nooit iemand gezegd hebben dat verzoeker die wapens daar had liggen;

- de agenten hebben gezegd dat ze zelf het gevoel hadden dat ze geregisseerd werden van bovenaf;

- er is nooit een tip geweest;

- de startinformatie komt uit een ander onderzoek;

- verzoeker is geobserveerd;

- er is vermoedelijk een inkijkoperatie geweest;

- er is vermoedelijk een valse tip geweest;

- verzoeker is vermoedelijk afgeluisterd;

- er gebeuren dingen die niet deugen;

- verzoeker wordt geslachtofferd.

11. Van een deel van het voorgaande moet worden gezegd dat het erg suggestief is. Van een ander deel van het voorgaande druipt de onlogica af. En voor het resterende gedeelte wordt geopponeerd tegen een doorgaans rechtmatige manier van werken. Dat wil zeggen dat ook onder de toepassing van het juiste criterium van het verdedigingsbelang het hierboven weergegeven oordeel van het hof dat het belang van de verdediging niet meebrengt dat de CIE-getuige wordt gehoord, begrijpelijk en afdoende gemotiveerd is. Ik neem daarbij in aanmerking dat de zoeking niet plaats vond in een woning, maar in een van een flatgebouw losstaand blok van vijf bergingen; en dat art. 49 WWM een doorzoeking toestaat zonder dat er een redelijk vermoeden van schuld behoeft te zijn, mits verkregen aanwijzingen - naar objectieve maatstaven gemeten - een rechtvaardiging kunnen vormen voor het vermoeden dat op het moment van de zoeking wapentuig aanwezig is. Uw Raad heeft uitgemaakt dat onder omstandigheden een redelijk vermoeden van aanwezigheid van wapens en munitie kan berusten op informatie uit CIE-bron (HR 25 september 2001, NJ 2001, 97); anoniem dus. Dat wil niet zeggen dat alle CIE-informatie maar voor zoete koek moet worden geslikt, maar voordat in het kader van de toepassing van de WWM tot oproeping van de CIE-chef zal worden besloten moet er een serieuze aanwijzing van mogelijke onregelmatigheden zijn. Echte of gespeelde paranoia is onvoldoende. Ten overvloede wijs ik erop dat de link tussen de tip over de bergplaats met wapentuig (waaronder negen automatische vuurwapens) en verzoeker niet onlogisch is gelet op verzoekers antecedenten. Voorts: dat hij de dag nadat de politie de kluis naar het politiebureau had getransporteerd, de sleutel van die kluis bij de politie heeft afgegeven (bewijsmiddel 1). Dat maakt verzoekers verklaring dat - niet gevonden - Joegoslavische mannen de kluis gebruikten en het slot hadden veranderd niet erg geloofwaardig (p-v van 19 april 2007, p. 3).

12. Strikt genomen is het eerste middel terecht voorgesteld. In dat geval behoef ik geen aandacht te besteden aan het tweede middel, omdat terugwijzing moet volgen. Voor het geval de beslissing van het hof welwillend wordt gelezen, doe ik dat echter wel.

13. Het tweede middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden.

14. De in voorlopige hechtenis verblijvende verzoeker heeft op 3 mei 2007 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 30 januari 2008 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Dat brengt mee dat de inzendtermijn met bijna een maand is overschreden. Daarnaast zal de zaak in cassatie niet binnen zestien maanden worden afgedaan, nu reeds meer dan negentien maanden zijn verstreken nadat verzoeker beroep in cassatie heeft ingesteld. Ook de redelijke termijn bij de uiteindelijke afdoening door de Hoge Raad zal dus worden overschreden. Deze overschrijdingen van de redelijke termijn dienen te leiden tot strafvermindering (HR 17 juni 2008, LJN BD2578).

15. Het tweede middel slaagt hoe dan ook.

16. Ambtshalve gronden waarop Uw Raad de aangevallen beslissing zou moeten vernietigen heb ik niet aangetroffen.

17. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak; subsidiair tot vermindering van de straf volgens het gebruikelijke tarief.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

A-G