Home

Parket bij de Hoge Raad, 08-01-2013, BY5333, 11/04372

Parket bij de Hoge Raad, 08-01-2013, BY5333, 11/04372

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
8 januari 2013
Datum publicatie
8 januari 2013
ECLI
ECLI:NL:PHR:2013:BY5333
Formele relaties
Zaaknummer
11/04372

Inhoudsindicatie

Benadeelde partij, rechtstreekse schade, artt. 51a.1 , 361.2.b Sv en art. 6:96.2 BW. Als vermogensschade komen mede voor vergoeding in aanmerking redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid.

Conclusie

Nr. 11/04372

Mr. Silvis

Zitting: 30 oktober 2012

Conclusie inzake:

[Verdachte]

1. Bij arrest van 30 mei 2011 heeft het Gerechtshof te Leeuwarden het vonnis bevestigd van de Rechtbank te Groningen van 1 april 2010, met welk vonnis verdachte wegens "diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels, terwijl het feit gepleegd wordt door twee of meer verenigde personen" werd veroordeeld tot een werkstraf van honderdtachtig uren, subsidiair negentig dagen hechtenis. Van zijn bevestiging van het vonnis in eerste aanleg heeft het Hof de beslissing op de vordering van benadeelde partij Novo uitgezonderd. Als beslissing ten aanzien van de vordering van benadeelde partij Novo houdt het arrest van het Hof van 30 mei 2011 in dat de betreffende vordering wordt toegewezen tot een bedrag van EUR 15.663,17 met oplegging aan verdachte (als degene die evenals zijn mede-verdachten voor de bij de benadeelde partij ontstane schade hoofdelijk aansprakelijk is) van een betalingsverplichting voor datzelfde bedrag, een en ander als in het arrest vermeld.

2. Namens verdachte heeft mr. H.J. Veen, advocaat te Delfzijl, één middel van cassatie voorgesteld.

3. Het middel klaagt over de toewijzing van de vordering van benadeelde partij Novo.

4. Het bestreden arrest houdt - voor zover relevant - het volgende in:

"Vordering van de benadeelde partij Novo

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt EUR 16.348,67. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van EUR 8.207,25. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag.

Met betrekking tot de verschillende schadeposten stelt het hof het navolgende vast.

Vervangen sloten

De benadeelde partij gaf ter terechtzitting van het hof op dat alle sloten, waarop de bij het strafbare feit gebruikte loper paste, zijn vervangen, omdat deze loper niet weer in het bezit van de benadeelde partij is gekomen. De daarmee gemoeide kosten zijn begroot op € 3.573,90. Het hof stelt vast dat deze schade rechtstreeks verband houdt met het strafbare feit en zal deze post daarom volledig toewijzen.

Diefstal geld cliënten

De benadeelde partij heeft onder deze post het weggenomen geldbedrag begroot op € 2.000,--. Naar het oordeel van het hof is echter onvoldoende komen vast te staan dat dit bedrag is buitgemaakt. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat aanvankelijk een substantieel lager bedrag als zijnde ontvreemd was opgegeven. Voor de hoogte van het buitgemaakte bedrag zal het hof daarom uitgaan van hetgeen medeverdachte [medeverdachte], die (ook) hierover opening van zaken lijkt te hebben gegeven, hierover op 14 december 2009 bij de politie heeft verklaard, namelijk dat het een bedrag van € 1.650,--

betrof. Het hof zal deze schadepost, mede in aanmerking genomen het feit dat zij van de zijde van de verdachte niet dan wel onvoldoende onderbouwd is betwist, toewijzen tot dit bedrag.

Onderzoek bedrijfsrecherche

De benadeelde partij zag zich genoodzaakt de bedrijfsrecherche in te schakelen, nu de bij de bewoners en het personeel ontstane onrust zo snel mogelijk weggenomen diende te worden en de prioriteit van de politie niet bij deze zaak lag.

Het hof acht, anders dan de raadsman, zowel het maken van de kosten als de omvang ervan redelijk en zal deze post toewijzen. Dit, met dien verstande dat - conform het oordeel van de rechtbank - de crediteurs-kosten niet bij de factuur van [...] Bedrijfsrecherche moeten worden opgeteld, zoals in de vordering is gedaan, maar moeten worden afgetrokken. Na aftrek bedraagt deze schadepost € 8.082,25.

Aanschaf nieuwe geldkistjes

De benadeelde partij vordert een bedrag van € 125,-- wegens de aanschaf van nieuwe geldkistjes ter vervanging van de weggenomen geldkistjes. Het hof stelt vast dat deze kosten rechtstreeks uit het strafbare feit voortvloeien en dat de hoogte van het bedrag niet onredelijk is. Deze post zal daarom volledig toegewezen worden.

Personeelskosten

De benadeelde partij vordert een bedrag van € 2.232,02 aan personeelskosten. Deze kosten omvatten de werkuren van 20 medewerkers in verband met de interviews met de bedrijfsrecherche (€ 288,40), de extra inzet van het unithoofd (€ 728,64), de kerncoördinator (€ 254,74) en de facilitaire dienst (€ 612,24) en een (retour)kilometer-vergoeding van het personeel om naar de hiervoor genoemde interviews te komen (€ 348,--). Het hof acht zowel het maken als de hoogte van deze kosten redelijk en zal deze post volledig toewijzen.

Gelet op het vorenstaande zal de vordering van de benadeelde partij worden toegewezen tot een bedrag van € 15.663,17 (€ 3.573,90 + € 1.650,- + € 8.082,25 + € 125,- + € 2.232,02), met dien verstande, dat indien de mededaders van verdachte dit bedrag of een gedeelte daarvan hebben betaald, de verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.

Voor het overige is onvoldoende gebleken dat de gestelde schade door het bewezenverklaarde handelen van verdachte is veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom voor het overige in haar vordering niet worden ontvangen.

Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze."

5. In de onderhavige zaak is de verdachte veroordeeld voor het samen met twee anderen wegnemen van een geldbedrag, een kluis en een aantal doosjes uit een woonzorgcomplex van benadeelde partij NOVO waar zij als stagiaire werkzaam was.

6. Het middel bevat de klacht dat 's Hofs toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 15.663,17 getuigt van een onjuiste rechtsopvatting voor zover in deze toewijzing het oordeel besloten ligt dat de door de benadeelde partij opgegeven schadeposten een rechtstreeks gevolg zijn van het strafbare feit waarvoor de verdachte is veroordeeld. De door het Hof toegewezen schadeposten omvatten, achtereenvolgens, (i) de door NOVO gemaakte kosten ten behoeve van de vervanging van de sloten waarop de bij het strafbare feit gebruikte loper paste (€ 3.573,90), (ii) het bedrag van het bij het strafbare feit weggenomen geld (€ 1.650,00), (iii) de door NOVO gemaakte kosten in het kader van een onderzoek door een extern bedrijfsrecherchebureau naar aanleiding van het strafbare feit (€ 8.082,25), (iv) de door NOVO gemaakte kosten ten behoeve van de aanschaf van nieuwe geldkistjes (€ 125,00) en (v) de door NOVO in het kader van het reeds genoemde onderzoek gemaakte extra personeelskosten (€ 2.232,02). Ten aanzien van de onder (i), (iii) en (v) genoemde schadeposten geldt volgens de steller van het middel dat deze niet als een rechtstreeks gevolg van het door de verdachte gepleegde strafbare feit kan worden aangemerkt. De opvoering van de inschakeling van een extern bedrijfsrecherchebureau en de extra personeelskosten als rechtstreekse kosten (iii en v) en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen kunnen aanleiding zijn tot het maken van een opmerking. De overige posten nopen daartoe in mijn ogen niet.

7. Op grond van art. 51f, eerste lid, Sv kan degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit, zich ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij voegen in het strafproces. Voor toewijzing van een vordering tot schadevergoeding als bedoeld in art. 51a, eerste lid, Sv komt alleen die schade in aanmerking die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit. Er is sprake van rechtstreekse schade zoals bedoeld in deze bepaling, indien iemand is getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling wordt beschermd.(1) Voorts kan uit de wetsgeschiedenis worden afgeleid dat aan de voorwaarde dat de schade een rechtstreeks gevolg is van het strafbare feit is voldaan als in de tenlastelegging de gedraging is omschreven die de schade heeft veroorzaakt, ongeacht de vraag of deze schade zelf ook in de tenlastelegging is vermeld.(2)

8. Met betrekking tot de door NOVO gemaakte kosten in het kader van het onderzoek door een extern bedrijfsrecherchebureau en de in dit verband door NOVO gemaakte extra personeelskosten wordt in de toelichting op het middel gesteld dat de overwegingen van het Hof in het bestreden arrest geen blijk geven van de aanwezigheid van een rechtstreeks verband tussen de betreffende kosten en de in de tenlastelegging omschreven gedraging van de verdachte.

9. De Hoge Raad heeft eerder geoordeeld dat in het licht van art. 6:96 BW onder rechtstreekse schade in de zin van art. 361, tweede lid onder b Sv, mede kan worden te verstaan de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt om het gepleegde strafbare feit aan het licht te brengen.(3) Inschakelen van de bedrijfsrecherche na een diefstal kan in beginsel dus tot kosten leiden die op de dader verhaald kunnen worden. Wat betreft het onderzoek van de bedrijfsrecherche heeft het Hof in deze zaak overwogen dat de benadeelde partij zich na het strafbare feit vanwege de bij de bewoners en het personeel van het woonzorgcomplex ontstane onrust genoodzaakt zag de bedrijfsrecherche in te schakelen, aangezien op korte termijn geen actie van de politie viel te verwachten. De vraag rijst of er, gezien dat motief, nog wel sprake is van een rechtstreeks verband.

10. De onrust die kan ontstaan door een gepleegd strafbaar feit als diefstal is een regelmatig terugkerend ervaringsgegeven in de strafmotivering. De strafbaarstelling van diefstal ziet mede op het belang het rustig bezit van goederen te verzekeren. Onrust in een wooncomplex na een diefstal zoals in deze zaak aan de orde is, kan redelijkerwijs gezien worden als een rechtstreeks gevolg van die diefstal. Het motief om de door de diefstal ontstane onrust in te dammen past redelijkerwijs bij het streven om de schade zoveel mogelijk te beperken (vgl. art. 6:101 lid 1 BW). Als richtsnoer voor de bepaling of de kosten rechtstreeks verband houden met de het strafbare feit kan gelden dat het moet gaan om de redelijke kosten gemaakt ter voorkoming of beperking van schade die als gevolg van de onrechtmatige daad mocht worden verwacht (vermogensschade in de zin van art. 6:96 lid 2, onder a, BW). Wanneer het, met het oog op de plicht de schade te beperken, redelijk is dat maatregelen worden getroffen, komen de daarmee samenhangende (redelijke) kosten voor vergoeding in aanmerking. De overwegingen van het Hof zijn summier, maar geven geen blijk te berusten op een onjuiste rechtsopvatting en zijn ook niet onbegrijpelijk. Het Hof was dan ook niet gehouden uitgebreider te motiveren.

11. Het middel faalt.

12. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.

13. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

1 Vgl. HR 15 februari 2011, LJN BP0095; NJ 2011/94, rov. 3.2.6; HR 22 april 2008, LJN BB7077, NJ 2008/468, rov. 4.3 en HR 11 april 2006, LJN AV4007, NJ 2006/263, rov. 3.3.1.

2 Zie Kamerstukken II 1989-1990, 21 345, nr. 3, p. 17.

3 HR 22 april 2008, LJN BB7077, NJ 2008/ 468 (nt. Borgers).