Rechtbank Amsterdam, 07-07-2011, BU1311, AWB 09/4320 WIA en AWB 10/5766 WIA
Rechtbank Amsterdam, 07-07-2011, BU1311, AWB 09/4320 WIA en AWB 10/5766 WIA
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Amsterdam
- Datum uitspraak
- 7 juli 2011
- Datum publicatie
- 25 oktober 2011
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBAMS:2011:BU1311
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:CRVB:2013:BZ4864, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB 09/4320 WIA en AWB 10/5766 WIA
Inhoudsindicatie
Verlenging loondoorbetalingsverplichting (loonsanctie). Onvoldoende re-integratie-inspanningen werkgever. Verkorting loonsanctie. Rechtbank van oordeel dat eiseres in elk geval vanaf 20 oktober 2009 heeft voldaan aan de op haar rustende inspanningsverplichting.
Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummers: AWB 09/4320 WIA en AWB 10/5766 WIA
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
de naamloze vennootschap Goffin Change N.V.,
gevestigd te Merelbeke (België),
eiseres,
gemachtigde: mr. L.A. Schreuder,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
verweerder,
gemachtigde: mr. M.E. Molenaar.
Tevens heeft als partij aan het geding deelgenomen:
[werkneemster],
wonende te [woonplaats],
werkneemster.
Procesverloop
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 4 augustus 2009 (het bestreden besluit 1). Dit beroep is geregistreerd onder nummer AWB 09/4320 WIA.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 mei 2010. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Namens eiseres zijn tevens verschenen [bedrijfsarts], bedrijfsarts en [arbeidsdeskundige], arbeidsdeskundige.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst. De rechtbank heeft de procedure aangehouden en eiseres in de gelegenheid gesteld zich nader te beraden en te reageren op het standpunt van verweerder.
Eiseres heeft bij brief van 17 juni 2010 gereageerd. Verweerder heeft schriftelijk gereageerd op de brief van eiseres.
Eiseres heeft bij brief van 28 juli 2010 gereageerd op de brief van verweerder, een nader stuk aan de rechtbank doen toekomen en toestemming gegeven om zonder nadere zitting uitspraak te doen. Verweerder heeft bij brief van 13 september 2010 gereageerd op de nadere reactie van eiseres en de rechtbank toestemming gegeven om zonder het houden van een nadere zitting uitspraak te doen. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 25 oktober 2010 (het bestreden besluit 2). Dit beroep is geregistreerd onder nummer AWB 10/5766 WIA.
Verweerder heeft ook in deze zaak een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft aanleiding gezien het onderzoek in het beroep met registratienummer
AWB 09/4320 WIA (alsnog) te heropenen en deze zaak met toepassing van artikel 8:10, tweede lid, van de Awb te verwijzen naar een behandeling door een meervoudige kamer.
De rechtbank heeft de zaken gevoegd behandeld op 20 april 2011. Eiseres is ter zitting vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Werkneemster is – zonder bericht van verhindering – niet ter zitting verschenen
Overwegingen
1. Feiten en omstandigheden
1.1. [werkneemster] heeft zich op 9 juli 2007 in verband met vermoeidheids- en hoofdpijnklachten ziek gemeld voor haar werk als verkoopmedewerker bij eiseres. Op 16 oktober 2007 is zij opnieuw uitgevallen als gevolg van een herseninfarct. Op 13 december 2007 is [werkneemster] (hierna aan te duiden als de werkneemster) opnieuw getroffen door een herseninfarct.
1.2. Op 31 maart 2009 heeft de werkneemster een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd.
1.3. In de rapportage van 7 april 2009 komt de verzekeringsarts op grond van het re-integratieverslag, dossierstudie, informatie van de behandelend sector en eigen psychisch en lichamelijk onderzoek tijdens het spreekuur tot de conclusie dat de bedrijfsarts zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de werkneemster geen benutbare mogelijkheden heeft. Hiertoe overweegt de verzekeringsarts dat de werkneemster is gerevalideerd na twee herseninfarcten op 14 oktober 2007 en 13 december 2007. Medio mei 2008 bleek dat de werkneemster nagenoeg geen cognitieve beperkingen heeft opgelopen, maar fysiek linkszijdige beperkingen had van zowel haar arm, als haar been. De werkneemster heeft verder eenmalig een epileptisch insult doorgemaakt met restverschijnselen van het herseninfarct. Volgens de verzekeringsarts zijn er duidelijk fysieke beperkingen aanwezig, maar zijn er wel voldoende restcapaciteiten aanwezig. De verzekeringsarts heeft een functionele mogelijkheden lijst (FML) opgesteld die arbitrair zijn gelding heeft vanaf 1 augustus 2008.
Bij besluit van 27 april 2009 (primair besluit 1) heeft verweerder de verplichting van eiseres tot het doorbetalen van loon aan de werkneemster tijdens ziekte met 52 weken verlengd (loonsanctie).
1.4. In de rapportage van 16 april 2009 komt de arbeidsdeskundige op grond van de bestudering van het dossier, telefonisch overleg met de werkgever, de Arbodienst en overleg met de verzekeringsarts tot de conclusie dat de re-integratie-inspanningen van de werkgever nog steeds onvoldoende zijn en dat de werkgever daarvoor geen deugdelijke grond heeft. De arbeidsdeskundige is daarbij ingegaan op de rapportages van de door eiseres ingeschakelde arbodienst Interfisc en deelt mee dat ook de verzekeringsarts naar aanleiding van deze documenten niet tot een ander oordeel komt. De arbeidsdeskundige overweegt dat hoewel de werkneemster vanaf augustus 2008 weer belastbaar is, eiseres geen initiatieven tot re-integratie heeft ondernomen.
1.5. De bezwaarverzekeringsarts heeft in haar rapportage van 27 juli 2009 het standpunt ingenomen dat er na 1 augustus 2009 (de rechtbank begrijpt: 2008) geen sprake was van de situatie dat de werkneemster geen benutbare mogelijkheden voor arbeid had, zoals de bedrijfsarts stelt.
1.6. De bezwaararbeidsdeskundige heeft in haar rapportage van 28 juli 2009 geconcludeerd dat, gezien het feit dat de werkneemster na 1 augustus 2008 belastbaar moet worden geacht, eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, zowel in het eerste, als in het tweede spoor, terwijl daarvoor geen deugdelijke grond aanwezig was.
1.7. Bij besluit van 29 juni 2009 (primair besluit 2) heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 8 juni 2009 om de opgelegde loonsanctie te verkorten, afgewezen.
Bij het bestreden besluit 1 heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de loonsanctie en tegen de afwijzing van het verzoek tot verkorting van de loonsanctie ongegrond verklaard.
1.8. Eiseres heeft op 19 januari 2010 opnieuw een aanvraag bij verweerder ingediend om de opgelegde loonsanctie te verkorten. Bij primair besluit van 4 maart 2010 (het primaire besluit 3) heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Bij het bestreden besluit 2 heeft verweerder de bezwaren van eiseres daartegen ongegrond verklaard.
2. Standpunten van partijen
2.1. Verweerder werpt aan eiseres niet tegen dat de re-integratie-inspanningen in het eerste jaar, vóór 1 augustus 2008, onvoldoende zijn geweest. Wel meent verweerder dat in de periode vanaf 1 augustus 2008, zowel wat betreft de re-integratie binnen het eigen bedrijf van eiseres, het zogenaamde eerste spoor, als de inspanningen gericht op re-integratie bij een andere werkgever, het zogenaamde tweede spoor, sprake was van onvoldoende inspanningen.
2.2. Verweerder heeft zich bij zijn oordeelsvorming onder meer gebaseerd op de rapportages van bezwaarverzekeringsarts [bezwaarverzekeringsarts] van 27 juli 2009 en van bezwaararbeidsdeskundige [bezwaararbeidsdeskundige] van 28 en 29 juli 2009. De bezwaarverzekeringsarts heeft zich aangesloten bij het oordeel van de primaire verzekeringsarts en zich op het standpunt gesteld dat er bij de werkneemster geen sprake is van de situatie dat er geen benutbare mogelijkheden voor arbeid zijn. De bezwaararbeidsdeskundige ziet geen aanleiding om af te wijken van oordeel van de primaire arbeidsdeskundige en heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres terecht een loondoorbetalingsverplichting is opgelegd en ziet geen aanleiding om deze te verkorten.
2.3. Verweerder heeft aan het bestreden besluit 2 ten grondslag gelegd dat eiseres nog steeds onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht zodat er geen aanleiding is om de loondoorbetalingsverplichting te bekorten. Meer concreet stelt verweerder bij monde van de bezwaararbeidsdeskundige [bezwaararbeidsdeskundige] in diens rapport van 18 oktober 2010 dat eiseres eerst naar aanleiding van de ongegrondverklaring van het bezwaar tegen de eerste weigering om de duur van de loonsanctie te verkorten, in september 2009 de mogelijkheden van het eerste spoor is gaan onderzoeken; overigens zonder resultaat (de hervatting op arbeidstherapeutische basis is mislukt en op 19 oktober 2009 beëindigd).
Als er in het eerste spoor geen reële mogelijkheden bestaan, is het inzetten van het tweede spoor aangewezen. Er zijn echter geen stappen in die richting gezet, hoewel ook de ingeschakelde re-integratieadviseur aangaf daar nog mogelijkheden te zien. Zelfs al zijn er onvoldoende gangbare functies te duiden die direct toegankelijk zijn, dan wil dat nog niet zeggen dat er met maatwerk en eventuele hulpmiddelen geen mogelijkheden zijn, aldus deze arbeidsdeskundige.
2.4. Eiseres is het niet eens met de bestreden besluiten en stelt zich - kort samengevat - op het standpunt dat haar ten onrechte een loonsanctie is opgelegd. Eiseres voert aan dat re-integratie van de werkneemster niet aan de orde was, omdat uit de medische beoordeling van de bedrijfsarts en arbeidskundig onderzoek bleek dat zij volledig arbeidsongeschikt was, zowel voor haar eigen werk als voor ander werk. Eiseres is van mening dat de medische beoordeling van de bedrijfsarts en de beoordeling van de arbeidsdeskundige een betere en zorgvuldigere basis voor de beoordeling van deze zaak vormen dan de onderzoeken waarop verweerder zich baseert. Eiseres stelt dat het door verweerder verrichte medisch en arbeidskundig onderzoek onzorgvuldig is geweest en dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd, omdat verweerder daarin niet inhoudelijk op de feiten en stellingen die eiseres aan haar bezwaren ten grondslag heeft gelegd, is ingegaan. Eiseres is van mening dat de loonsanctie in ieder geval had moeten worden bekort tot 1 september 2009. Daarbij heeft eiseres erop gewezen dat aan de werkneemster uiteindelijk ingaande 18 juli 2010 een uitkering voor duurzaam arbeidsongeschikten (IVA-uitkering) is toegekend. Er was dus een deugdelijke grond voor een beperkte re-integratie-inspanning.
2.5. Verweerder heeft zich in het eerste beroep in verweer op het standpunt gesteld dat het besluit op goede gronden is genomen. Verweerder ziet geen aanleiding om zijn conclusies, die zijn gebaseerd op een naar behoren uitgevoerd medisch en arbeidsdeskundig onderzoek, voor onjuist te houden. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de door eiseres in de gronden van beroep genoemde re-integratie-inspanningen zijn verricht na de voor de beoordeling van deze zaak van belang zijnde periode (de rechtbank begrijpt: tot uiterlijk 4 augustus 2009, de datum van het eerste bestreden besluit) en om die reden geen rol kunnen spelen.
Verweerder stelt in het verweerschrift in het tweede beroep ook nog dat de later toegekende IVA-uitkering niet tot verkorting van de loonsanctie kan leiden. Verweerder verwijst hiervoor naar de uitspraak van de CRvB van 29 september 2010, te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer: LJN BN8780.
3. Wettelijk kader
3.1 Op grond van artikel 25, negende lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen verlengt het UWV, indien de werkgever zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, het tijdvak gedurende welke de verzekerde tegenover die werkgever recht heeft op loon, opdat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van de bedoelde re-integratie-inspanningen kan herstellen.
3.2 In de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter (Besluit van 3 december 2002, Stcrt. 2002, 236, gewijzigd bij Besluit van 17 oktober 2006, Stcrt. 2006, 224, hierna: de Beleidsregels) heeft verweerder een inhoudelijk kader neergelegd voor de beoordeling van onder meer de in 3.1 genoemde bepaling. Volgens de Beleidsregels staat bij de beoordeling het bereikte resultaat voorop. Van een bevredigend resultaat is sprake als gekomen is tot een (gedeeltelijke) werkhervatting, die aansluit bij de resterende functionele mogelijkheden van de werkneemster. Indien er geen bevredigend re-integratieresultaat bereikt is, maar het UWV de inspanningen van de werkgever op basis van het beoordelingskader wel voldoende acht, wordt geen loonsanctie opgelegd. Ook als het UWV de re-integratie-inspanningen weliswaar onvoldoende acht, maar tot het oordeel komt dat de werkgever daarvoor een deugdelijke grond heeft wordt geen loonsanctie opgelegd. In zijn uitspraken van 28 oktober 2009 en 18 november 2009, te vinden op www.rechtspraak.nl, onder LJ-nummers: LJN BK1570 en LJN BK3717, heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) de Beleidsregels aangemerkt als beleidsregels in de zin van artikel 1:3, vierde lid, van de Awb, over de uitleg van de artikelen 65 en 25, negende lid, van de Wet WIA. De CRvB heeft dit beleid als niet onredelijk beoordeeld.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Nu aan eiseres niet wordt tegengeworpen dat de re-integratie-inspanningen in het eerste jaar, vóór 1 augustus 2008, onvoldoende zijn geweest, maar wel dat dit het geval is geweest in de periode vanaf 1 augustus 2008, zal de rechtbank zich richten op de periode vanaf 1 augustus 2008.
Ten aanzien van het bestreden besluit 1
4.2. Niet in geschil is dat de werkneemster na 15 augustus 2004, te weten op 9 juli 2007, arbeidsongeschikt is geworden. Gelet op artikel 123b, eerste lid, van de Wet WIA is artikel 25, negende lid, van de Wet WIA dus van toepassing.
Evenmin in geschil dat de werkneemster van 9 juli 2007 tot 1 augustus 2008 geen benutbare mogelijkheden voor arbeid had. Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder terecht het standpunt heeft ingenomen dat de re-integratie-inspanningen van eiseres in de periode vanaf 1 augustus 2008 zonder deugdelijke grond onvoldoende zijn geweest.
Ten aanzien van de oplegging van de loonsanctie
4.3. Vaststaat dat in de periode die hier ter beoordeling staat niet is gekomen tot werkhervatting van de werkneemster. Verweerder heeft dan ook terecht aangenomen dat geen sprake is van een bevredigend resultaat als bedoeld in de Beleidsregels. Dat brengt mee dat verweerder, gelet op de Beleidsregels, kon toekomen aan een beoordeling van de re-integratie-inspanningen.
4.4. De rechtbank stelt voorop dat het bij een besluit tot oplegging van een loonsanctie aan verweerder is om aannemelijk te maken dat de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht en daarbij te beoordelen of dit zonder deugdelijke grond is geschied. De rechtbank wijst in dit verband op de hiervoor genoemde uitspraken van de 28 oktober 2009 en 18 november 2009. Daarin heeft de CRvB overwogen dat het bij de beoordeling van de re-integratie-inspanningen gaat om de vraag of de werkgever daartoe in redelijkheid heeft kunnen komen. Verweerder dient zijn besluit in dit verband deugdelijk te motiveren en zal zich daarbij moeten houden aan de uitgangspunten van de Regeling procesgang en het beoordelingskader van de Beleidsregels. Bovenstaande eisen gaan niet zover dat verweerder de concreet door eiseres te nemen stappen ten aanzien van de re-integratie moet formuleren. De concrete invulling van de re-integratie is een taak van de werkgever. Dat laat onverlet dat het bepaalde in artikel 25, negende lid, van de Wet WIA meebrengt dat de door verweerder bij het besluit tot oplegging van de loonsanctie gegeven motivering zodanig concreet dient te zijn, dat het de werkgever op basis daarvan duidelijk kan zijn waaruit zijn tekortkoming ten aanzien van de re-integratie-inspanningen bestaat. Immers, alleen dan zal de werkgever overeenkomstig artikel 25, negende lid, van de Wet WIA in de gelegenheid zijn om die tekortkoming te herstellen.
4.5. In het deskundigenoordeel van 29 augustus 2008, dat verweerder op 1 september 2008 heeft aan eiseres en de bedrijfsarts heeft gezonden, heeft de arbeidsdeskundige zich op het standpunt gesteld dat de re-integratie-inspanningen van eiseres op het moment van de aanvraag van het deskundigenoordeel door eiseres op 25 juni 2008 nog niet voldoende waren. De arbeidsdeskundige overweegt in haar rapportage dat de bedrijfsarts ten tijde van de probleemanalyse van 8 april 2008 geen benutbare mogelijkheden aanwezig acht en om die reden geen plan van aanpak heeft gemaakt. De arbeidsdeskundige verwijst naar de conclusie van het neuropsychologisch onderzoek van april 2008 dat men inschat dat de werkneemster haar eigen werkzaamheden op termijn zou moeten kunnen hervatten.
4.5. Vaststaat dat eiseres niet naar aanleiding van dit (door haar overigens ook niet aangevochten) deskundigenoordeel of het neuropsychologisch onderzoek re-integratie-inspanningen heeft verricht.
4.6. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de gedingstukken voldoende steun bieden voor de conclusie van verweerder dat eiseres in de eerste twee jaar van de arbeidsongeschiktheid van de werkneemster onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, zowel wat betreft het eerste als het tweede spoor.
4.7. Eiseres stelt dat er meer waarde dient te worden gehecht aan de onderzoeken en rapporten van Interfisc dan aan de rapportages van verweerder, omdat die eerste zijn gebaseerd op regelmatige en intensieve beoordeling en begeleiding van de werkneemster. Eiseres is van mening dat zij in ieder geval op het oordeel van de bedrijfsarts en de arbeidskundige van Interfisc af mocht gaan.
4.8. De rechtbank deelt dit standpunt niet. Zoals de CRvB ook in zijn uitspraak van 18 november 2009 heeft overwogen, beogen artikel 25, negende lid, van de Wet WIA, artikel 7:658a BW, de Regeling procesgang eerste en tweede ziektejaar en de Beleidsregels, in onderling verband bezien, te bereiken dat, nadat een werknemer wegens ziekte of gebrek is uitgevallen, de werkgever in samenwerking met de arbodienst gaat onderzoeken of er direct dan wel op termijn mogelijkheden bestaan om de werknemer in het bedrijf van de werkgever of in een ander bedrijf te doen verrichten en, indien is gebleken dat dit niet tot de mogelijkheden behoort, zeker ter gelegenheid van de evaluatie van het eerste ziektejaar (opschudmoment), onderzoekt wat daartoe de mogelijkheden zijn in het bedrijf van een andere werkgever. Verweerder is er naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht van uitgegaan dat de verantwoordelijkheid voor de re-integratie bij eiseres is gelegen. In de omstandigheid dat verweerder het feit dat de werkneemster ook bij haar vorige werkgever langdurig arbeidsongeschikt is geweest niet bij de besluitvorming heeft betrokken, is - anders dan eiseres stelt - geen grond gelegen voor een ander oordeel, nu zonder nadere onderbouwing niet valt in te welke gevolgen dit feit voor het bestreden besluit zou kunnen hebben.
4.9. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder op basis van de beschikbare gegevens terecht heeft geconcludeerd dat eiseres als werkgever zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Verweerder heeft dan ook terecht een loonsanctie opgelegd aan eiseres.
Ten aanzien van de eerste weigering verkorting van de loonsanctie
4.10. De arbeidsdeskundige heeft in de rapportage van 16 april 2009 aangegeven wanneer volgens verweerder sprake is van een bevredigend resultaat in de zin van Beleidsregels.
4.11. Op 3 juni 2009 heeft Centrum Nieuw Werk een adviesvoorstel aan Interfisc gedaan voor een re-integratietraject van de werkneemster, in eerste instantie in het eerste spoor en later eventueel in het tweede spoor. De arbeidsdeskundige van Interfisc heeft in een rapportage van 5 juni 2009 geconcludeerd dat de bedrijfsarts op basis van een onderzoek de huidige beperkingen van de werkneemster in kaart kan brengen en haar daarna verder zou kunnen begeleiden richting spoor twee.
4.12. Blijkens het bestreden besluit is de conclusie van verweerder met betrekking tot de vraag of de tekortkoming ten aanzien van de re-integratie-inspanningen is hersteld, neergelegd in de rapportages van de arbeidsdeskundige van 23 juni 2009. Daarbij neemt de arbeidsdeskundige het standpunt in dat hij de re-integratie-inspanningen van eiseres nog niet als voldoende beschouwt en geen reden ziet de eerder opgelegde loondoorbetalingsverplichting te bekorten. De arbeidsdeskundige overweegt daartoe dat er weliswaar een advies van 3 juni 2009 ligt, maar dat de werkneemster nog niet werkzaam is conform haar functionele mogelijkheden of in werk waarin zij tenminste 65% van het oorspronkelijke loon realiseert en dat een tweede spoor nog niet is afgerond. Er zijn ook geen nieuwe feiten en omstandigheden aangevoerd die de arbeidsdeskundige aanleiding zouden moeten geven terug te komen op de eerdere rapportage, aldus verweerder.
4.13 Gelet op het bepaalde in artikel 25, twaalfde lid, van de Wet WIA ligt het op de weg van eiseres om aan te tonen dat zij de tekortkomingen ten aanzien van de re-integratie-inspanningen heeft hersteld.
4.14. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres de tekortkomingen niet heeft hersteld. Verweerder heeft dan ook terecht geweigerd om de loonsanctie te verkorten.
Ten aanzien van het bestreden besluit 2
4.15. Het bestreden besluit 2 is genomen naar aanleiding van verweerders afwijzing van het tweede verzoek van eiseres om de opgelegde loonsanctie te verkorten. Onder verwijzing naar de rapportage van de arbeidsdeskundige van 25 februari 2010 en de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 18 oktober 2010 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat er nog steeds geen sprake is van een bevredigend resultaat.
4.16. Eiseres heeft naar voren gebracht dat zij van 1 september 2009 tot 16 oktober 2009 tevergeefs heeft geprobeerd om de werkneemster te re-integreren. Hieruit blijkt volgens eiseres dat re-integratie van de werkneemster niet mogelijk was en dat de aan eiseres in dit verband gemaakte verwijten niet gerechtvaardigd zijn. Ook heeft zij erop gewezen dat aan de werkneemster per 18 juli 2010 (de in verband met de loonsanctie opgeschoven datum einde wachttijd) een IVA-uitkering is toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%.
4.17. Verweerder stelt zich op het standpunt dat deze omstandigheden niet tot verkorting van de loonsanctie kunnen leiden. Verweerder stelt dat de IVA-uitkering niet uitsluitend op medische gronden is toegekend, maar vooral op arbeidskundige gronden.
4.18. De rechtbank volgt verweerder niet in deze conclusie. De rechtbank is weliswaar van oordeel dat de toekenning achteraf van een IVA-uitkering aan de werkneemster niet de conclusie wettigt dat de werkgever geen re-integratie-inspanningen behoefde of behoeft te leveren en dat dit niet anders wordt wanneer bij de werknemer, zoals hier in de periode in geschil, geen wezenlijke wijziging van de belastbaarheid optreedt, nu met name daaruit niet kan worden afgeleid dat de werkgever geen re-integratie-inspanningen behoefde of behoeft te leveren. Dit laat echter onverlet dat de kansen op en de noodzaak van een geslaagde re-integratie (ook voor de toekomst) in een dergelijke situatie anders liggen dan in de situatie waarin geen sprake is van vaststelling van een duurzame en blijvende arbeidsongeschiktheid. De vraag of met een re-integratie nog een redelijk en praktisch haalbaar doel is gediend, zal in een dergelijke situatie minder snel bevestigend beantwoord kunnen worden.
4.19. Eiseres heeft in overleg met de werkneemster (alsnog) feitelijk invulling gegeven aan een re-integratietraject door in de periode van 1 september tot en met 19 oktober 2009 te komen tot een werkhervatting op arbeidstherapeutische basis. Dat traject is op 19 oktober 2009 beëindigd, omdat het te belastend bleek voor de werkneemster.
Verweerder heeft niet concreet aangegeven wat van eiseres na 19 oktober 2009 nog meer gevergd kon worden. Gegeven de gebleken duurzame en volledige arbeidsongeschiktheid van eiseres en de gebleken mislukte re-integratie door arbeidstherapie, valt ook niet op voorhand in te zien dat eiseres na die datum nog meer re-integratie-inspanning had moeten of kunnen leveren en welke inspanningen dit dan hadden moeten zijn; ook niet tegen de achtergrond van het bepaalde in artikel 7:658a van het Burgerlijk Wetboek. Dat de beoordeling op grond van dat artikel in casu tot een andere uitkomst zou leiden dan een beoordeling op grond van de criteria die zijn toegepast bij de toekenning van de IVA-uitkering, valt niet (althans niet zonder nadere motivering) in te zien. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiseres in elk geval vanaf 20 oktober 2009 heeft voldaan aan de op haar rustende inspanningsverplichting.
4.20. Gezien het voorgaande is het beroep tegen het tweede bestreden besluit gegrond. Dat besluit zal wegens strijd met artikel 25, negende lid, van de Wet WIA en artikel 7:12 van de Awb worden vernietigd.
4.21. Ingeval een besluit wordt vernietigd, dient de rechtbank de mogelijkheden van finale beslechting van het geschil te onderzoeken. De rechtbank ziet - nu verweerder zich dient te beraden op de datum van beëindiging van de loonsanctie voor zover deze niet is gelegen vóór 19 oktober 2009 - geen mogelijkheid om het geschil finaal te beslechten. De rechtbank zal verweerder daarom opdragen om met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak opnieuw een beslissing op het bezwaar tegen het primaire besluit 3 te nemen, waarbij hij zich ook uitdrukkelijk zal dienen te beraden op de datum van beëindiging van de loonsanctie voor zover deze niet is gelegen vóór 19 oktober 2009.
4.22. De rechtbank zal verweerder in de proceskosten, die eiseres heeft gemaakt in verband met haar beroep tegen bestreden besluit 2, veroordelen. Deze kosten worden onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair begroot op een bedrag van € 874,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting x wegingsfactor 1 x € 437,-). Tevens dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 298,- te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1 ongegrond;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 2 gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit 2;
- draagt verweerder op met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit 3;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van € 874,- te betalen aan eiseres;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 298,- vergoedt;
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, voorzitter, en
mrs. T.J.P. van Os van den Abeelen en A.J. Bongers-Scheijde, leden, in aanwezigheid van J.J.M. Tol, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2011.
De griffier, De voorzitter,
De uitspraak is bij ontstentenis van de voorzitter getekend door de oudste rechter
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
DOC: B
SB