Rechtbank Den Haag, 02-10-2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:10313, AWB - 18 _ 8456
Rechtbank Den Haag, 02-10-2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:10313, AWB - 18 _ 8456
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 2 oktober 2019
- Datum publicatie
- 14 oktober 2019
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2019:10313
- Zaaknummer
- AWB - 18 _ 8456
Inhoudsindicatie
Afwijzing Wet Openbaarheid van Bestuur WOB.
Uitspraak
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/8456
en
(gemachtigde: mr. D.F. Rosenbaum).
Procesverloop
Bij besluit van 23 augustus 2018, verzonden op 28 augustus 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder op twee verzoeken van eiser ingediend op 16 juli 2018 op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), afwijzend beslist.
Bij besluit van 9 november 2018, verzonden op 12 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2019, waarbij de zaak samen met nog drie zaken van eiser, SGR 18/8090, SGR 19/324 en SGR 19/2531, gevoegd is behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na de zitting is deze zaak gesplitst van de zaken SGR 18/8090, SGR 19/324 en
SGR 19/2531. In die zaken is vandaag afzonderlijk uitspraak gedaan.
Eiser heeft na sluiting van het onderzoek ter zitting een wrakingsverzoek ingediend, welk verzoek bij beslissing van 19 augustus 2019 niet-ontvankelijk is verklaard.
Overwegingen
Eiser heeft op 16 juli 2018 twee aanvragen op grond van de Wob ingediend. Eiser heeft in elk van die aanvragen aangegeven dat hij om een digitale kopie van het verslag van het horen, als bedoeld in artikel 9:10, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), van een (bij naam genoemde) medewerker van verweerder verzoekt, welk verslag conform artikel 7, eerste lid, van het ‘Huishoudelijk reglement afdoening klaagschriften ISD Bollenstreek 2016’ (hierna: het Reglement) integraal digitaal is opgenomen, verwerkt en opgeslagen en daarbij een uniek kenmerk heeft meegekregen. Eiser heeft daarbij toegelicht dat hij op 6 april 2018 een klaagschrift heeft ingediend tegen die betreffende medewerkers, consulenten van verweerder. Verweerder heeft bevestigd dat deze medewerkers zijn gehoord. In artikel 9:10, derde lid, van de Awb is vastgelegd dat van het horen een verslag wordt gemaakt. Eiser wil met een beroep op de Wob een kopie van de voornoemde digitale verslagen ontvangen.
Bij het primaire besluit heeft verweerder de twee Wob-verzoeken afgewezen. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de Wob niet de geëigende weg is om de gewenste kopie van verslagen te ontvangen, nu hier van een klachtafhandeling in het eigen dossier van eiser sprake is. Voorts heeft verweerder erop gewezen dat artikel 9:10, derde lid, van de Awb geen apart verslag vereist. De hoofdlijnen van het verhandelde tijdens de hoorzitting moeten worden vastgelegd. In de afdoeningsbrief kan worden vermeld wat er tijdens het horen aan de orde is gesteld. Dit is in de afhandeling van de klacht van eiser in afdoende mate het geval.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, overeenkomstig het advies van de Commissie bezwaarschriften ISD Bollenstreek, wegens misbruik van recht. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser een substantieel aantal Wob-verzoeken heeft ingediend en dat gelet op de inhoud van deze Wob-verzoeken alsmede het procesgedrag van eiser, eiser misbruik maakt van de Wob. Volgens verweerder heeft eiser de bezwaarschriftenprocedure louter gebruikt om het ambtelijk apparaat te ontwrichten.
2. De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) – onder meer de uitspraken van 19 november 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4129 en ECLI:NL:RVS:2014:4135) – kan ingevolge artikel 13, gelezen in verbinding met artikel 15, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, de bevoegdheid om bij de bestuursrechter beroep in te stellen niet worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. Deze artikelen verzetten zich tegen inhoudelijke behandeling van een bij de bestuursrechter ingesteld beroep dat misbruik van recht behelst, en bieden een wettelijke grondslag voor niet-ontvankelijkverklaring van een zodanig beroep. Daartoe zijn zwaarwichtige gronden vereist, die onder meer aanwezig zijn indien rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij zijn gegeven, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw.
Eveneens volgens vaste jurisprudentie, onder meer de uitspraak van 16 december 2015 van de Afdeling (ECLI:NL:RVS:2015:3832), moet per zaak worden beoordeeld of misbruik van (proces)recht is gemaakt en moet worden getoetst of de indiening van het in geding zijnde beroepschrift misbruik van een wettelijke bevoegdheid inhoudt. Het betreft hier een ambtshalve beoordeling van de rechtbank, dat wil zeggen ongeacht de standpunten van de partijen in beroep.
Het indienen van een Wob-verzoek is met een bepaald doel toegekend, namelijk dat in beginsel een ieder kennis kan nemen van overheidsinformatie. Nu misbruik van recht zich kan voordoen indien deze bevoegdheid wordt aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waarvoor zij is gegeven, is het doel van het Wob-verzoek relevant om te beoordelen of misbruik van recht heeft plaatsgevonden.
De rechtbank is uit de stukken en het verhandelde ter zitting duidelijk geworden dat partijen in een slepend conflict zijn verwikkeld, welk het afgelopen jaar dusdanig is geëscaleerd dat als gevolg daarvan eiser thans zijn woning dreigt te verliezen. Door (gestelde) overschrijding van een aan hem door de civiele rechter opgelegd schrijfverbod vanwege kortgezegd overbelasting van het ambtelijke apparaat van verweerder met werkprocessen, heeft eiser volgens verweerder een aanzienlijk bedrag aan dwangsommen verbeurd, voor de voldoening waarvan inmiddels beslag op zijn actieven en woning is gelegd door verweerder. Tevens is een traject van executive verkoop van de woning ingeslagen. Ook hebben partijen meerdere aangiftes tegen elkaar over en weer gedaan. Verder loopt een groot aantal procedures van eiser bij verweerder, de rechtbank en hoger beroepsinstanties.
Voorts is van belang dat de onderhavige Wob-verzoeken in een periode zijn ingediend waarin het aantal werkprocessen op naam van eiser bij verweerder, enorm was gestegen, hetgeen ook uit de uitspraak van deze rechtbank van 15 augustus 2018 (SGR 18/2582), in een zaak tussen partijen, blijkt. Uit deze uitspraak blijkt dat ten tijde van die zitting op
24 juli 2018 het aantal werkprocessen op naam van eiser opgelopen was tot 354.
De onderhavige twee Wob-verzoeken maken hiervan deel uit. Laatstgenoemde uitspraak (ertoe strekkende tot niet-ontvankelijkheidverklaring van het beroep wegens misbruik van recht) is recent door de Afdeling bevestigd bij uitspraak van 21 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2817). Hierin heeft de Afdeling onder meer geoordeeld dat de rechtbank de handelswijze van eiser in andere Wob-procedures en bij andere verzoeken terecht bij de beoordeling of sprake is van misbruik van recht heeft betrokken.
Het onderwerp van de onderhavige Wob-verzoeken, de aard van de verzochte informatie en de toelichting van eiser ter zitting, geven er blijk van dat eiser de Wob-verzoeken heeft ingediend ten behoeve van zijn eigen kwestie met verweerder, om de strijd die hij op papier tegen de organisatie van verweerder voert, door te zetten, en aldus voor een ander doel dan waartoe de bevoegdheid om een Wob-verzoek in te dienen is gegeven, te weten openbaarmaking voor een ieder. Uit de door eiser gegeven toelichting ter zitting blijkt immers dat eiser hetgeen hij aan verslag al gekregen heeft wantrouwt en dat hij door middel van de Wob-verzoeken een bewijs beoogt te verkrijgen dat verweerder tegen hem heeft gelogen. Het is aannemelijk dat eiser de bedoelde informatie in andere procedures tegen verweerder beoogt te gaan gebruiken.
Het hiervoor weergegeven samenstel van feiten en omstandigheden leidt de rechtbank tot de conclusie dat de bevoegdheden om verzoeken in te dienen en rechtsmiddelen aan te wenden in dit geval evident zijn aangewend voor een ander doel dan waartoe deze gegeven zijn, zodanig dat dit blijk geeft van kwade trouw en aldus van misbruik van recht.
3. Het beroep is gezien het vorenstaande niet-ontvankelijk is. De rechtbank komt daarom niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgronden.
4. De rechtbank ziet geen aanleiding om het beroep op betalingsonmacht te beoordelen in deze uitspraak, nu de uitkomst van die beoordeling en het wel of niet betalen van griffierecht in deze zaak niet tot een andere beslissing zal leiden dan dat het beroep niet-ontvankelijk is.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.N. Powell, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: