Home

Rechtbank Dordrecht, 22-12-2010, BP0235, 09/1264

Rechtbank Dordrecht, 22-12-2010, BP0235, 09/1264

Gegevens

Instantie
Rechtbank Dordrecht
Datum uitspraak
22 december 2010
Datum publicatie
10 januari 2011
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBDOR:2010:BP0235
Zaaknummer
09/1264

Inhoudsindicatie

Of verweerder van eiseres de in geschil zijnde leges mocht heffen hangt af van het antwoord op de vraag of de door verweerder verrichte werkzaamheden als diensten in voormelde zin kunnen worden aangemerkt.

De rechtbank is in het onderhavige geval van oordeel dat de werkzaamheden niet kunnen worden aangemerkt als diensten in voormelde zin. Artikel 110 van de Grondwet verplicht de overheid tot het betrachten van openbaarheid bij de uitvoering van haar taak volgens regels bij de wet te stellen. De WOB heeft ten doel de burger in de gelegenheid te stellen de bestuurlijke besluitvormingsprocessen in het heden en verleden te doorzien. De WOB vormt het algemene juridische kader voor de informatievoorziening door bestuursorganen en tracht het belang van de openbaarheid van stukken te beschermen. Het recht op openbaarmaking ingevolge de WOB dient uitsluitend het publieke belang van een goede en democratische bestuursvoering. Het doen van nasporingen door ambtenaren in gegevensverzamelingen van de gemeente ter voldoening aan verzoeken op grond van de WOB betreft dan ook werkzaamheden in het kader van de publieke taakuitoefening en houdt niet rechtstreeks en in overheersende mate verband met dienstverlening ten behoeve van een individualiseerbaar belang.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT

Sector Bestuursrecht

procedurenummer: AWB 09/1264

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 26 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[naam] B.V.,

gevestigd te [plaatsnaam], eiseres,

gemachtigden: A. Tak en R. Vleugels,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Leerdam, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 19 juni 2009 een aanslag voor het betalen van leges ten bedrage van € 1.136,40 opgelegd voor het verstrekken van informatie ter voldoening aan een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: WOB).

Bij brief van 28 april 2009 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen bovengenoemde aanslag.

Bij besluit van 17 augustus 2009 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

Bij brief van 28 september 2009 heeft eiseres beroep ingesteld bij deze rechtbank.

Bij beslissing van 2 oktober 2010 heeft de rechtbank de zaak verwezen naar een meervoudige kamer.

De zaak is op 2 november 2010 ter zitting van een meervoudige kamer behandeld.

Eiseres is verschenen bij gemachtigden.

Verweerder is niet verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Wettelijk kader

2.1.1. Ingevolge artikel 6:10, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb blijft ten aanzien van een voor het begin van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien het besluit ten tijde van de indiening nog niet tot stand was gekomen, maar de indiener redelijkerwijs kon menen dat dit wel reeds het geval was.

2.1.2. Ingevolge artikel 229, eerste lid, aanhef en, voor zover thans van belang, onder b, van de Gemeentewet kunnen rechten worden geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten.

Bij raadsbesluit van 27 november 2008 is vastgesteld en na publicatie per 1 januari 2009 in werking getreden de "Verordening op de heffing en invordering van leges 2009" van de gemeente Leerdam (hierna: Legesverordening).

Voor zover hier van belang luidt de Legesverordening als volgt:

Artikel 2 Belastbaar feit

Onder de naam "leges" worden rechten geheven voor het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten, genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel.

Artikel 3 Belastingplicht

Belastingplichtig is de aanvrager van de dienst dan wel degene ten behoeve van wie de dienst is verleend.

Artikel 5 Tarieven

1. De leges worden geheven naar de tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.

In de bij de Legesverordening behorende tarieventabel is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:

Hoofdstuk 1 Algemeen

1.1. afschriften, fotokopieën, beschikkingen e.d.

Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag voor de afgifte van:

(...)

1.1.2. afschriften doorslagen of fotokopieën van stukken, voor zover daarvoor niet elders in deze tabel of in een andere wettelijke regeling een tarief is opgenomen, per pagina € 0,45.

1.2. nasporingen

Het tarief bedraagt voor het doen van nasporingen, zoals in het archief en de registers van de burgerlijke stand, ongeacht het resultaat, door een ambtenaar per kwartier: € 22,55.

2.1.3. Artikel 2, eerste lid, van de WOB, bepaalt, voor zover hier van belang, dat een bestuursorgaan bij de uitvoering van zijn taak informatie verstrekt overeenkomstig de WOB en daarbij uitgaat van het algemeen belang van informatie.

Artikel 3, derde lid, van de WOB, bepaalt, dat de verzoeker bij zijn verzoek (om informatie) geen belang behoeft te stellen.

Artikel 14, aanhef en onder b, van de WOB, bepaalt, voor zover hier van belang, dat voor gemeenten door hun besturen nadere regels kunnen worden gesteld omtrent de uitvoering van het bij of krachtens de WOB bepaalde.

2.2. Bestreden besluit

Verweerder handhaaft de opgelegde aanslag en stelt zich op het standpunt dat hij niet is gebonden aan gedragswijzen of beleid van andere gemeenten. Daarnaast moet de Legesverordening worden uitgevoerd zonder aanzien des persoons. De bevoegdheid tot het heffen van leges is niet vermeld in de WOB, maar is gebaseerd op artikel 229, eerste lid, van de Gemeentewet. Daarnaast stelt verweerder zich op het standpunt dat de WOB voortvloeit uit artikel 110 van de Grondwet, waarin is bepaald dat de overheid bij de uitvoering van haar taak openbaarheid betracht, volgens regels bij de wet te stellen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het in rekening brengen van leges geen beperking van dit recht oplevert. Verweerder verwijst naar de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 3 september 2008, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder nummer LJN BF2086.

2.3. Gronden van beroep

Eiseres kan zich met de uitspraak op het bezwaarschrift niet verenigen en stelt zich op het standpunt dat er geen enkele rechtsgrond en geen enkele steun in de wetsgeschiedenis is voor het in rekening brengen van iets anders dan de kopieerkosten tegen kostprijs. Eiseres verwijst naar enkele stukken waarin standpunten omtrent de WOB zijn neergelegd en stelt dat in al die stukken volstrekte unanimiteit bestaat over het niet in rekening brengen van kosten voor WOB-procedures. Voorts stelt eiseres dat het niet gaat om een te leveren dienst of iets met een door de gemeente toegevoegde meerwaarde, maar om een recht voor de burger en een plicht voor het bestuursorgaan. Het bouwwerk van Gemeentewet en Legesverordening moet als autonoom fenomeen naast de WOB beschouwd worden. Dit kan niet als lex specialis ten opzichte van de WOB worden gezien. Openbaarmakingen in het kader van de WOB zijn openbaarmakingen in het kader van het algemeen belang. Kosten in rekening brengen aan de eisende partij zou een dubbele inning betekenen. Nergens ter wereld worden kosten in rekening gebracht. Nederland heeft bij de totstandkoming van een verdrag hierover binnen de Raad van Europa een voortrekkersrol vervuld. De overgrote meerderheid van de gemeenten brengt geen kosten in rekening. Dit verschil leidt tot rechtsongelijkheid. Artikel 12 van de WOB en het besluit tarieven openbaarheid van bestuur laten gemeenten geen ruimte om andere kosten dan kopieerkosten tegen kostprijs in rekening te brengen. Het besluit is ontworpen voor alle overheden. Eiseres stelt voorts dat de heffing ook onrechtmatig is gelet op de hoogte van de kosten. De gemeenten die bedragen innen in het kader van een WOB-verzoek doen dit voor bedragen variërend van € 16,40 tot € 200,-. Voorts stelt eiseres dat zij vermoedt dat wanneer het archief van de gemeente geordend zou zijn geweest, de kosten niet zouden zijn geïnd.

2.4. Oordeel van de rechtbank.

2.4.1. De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of verweerder het bezwaar terecht ontvankelijk heeft geacht. Daarbij gaat zij van de volgende feiten en omstandigheden.

Op 20 maart 2009 heeft eiseres bij het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) een verzoek op grond van de WOB ingediend. Bij brief van 7 april 2009 heeft het college aan eiseres laten weten dat voor de behandeling van het verzoek ingevolge de Legesverordening kosten in rekening zullen worden gebracht. De kosten werden begroot op € 1.217,60. Het college verzocht eiseres om de brief van 7 april 2009 voor akkoord te ondertekenen. Bij brief van 20 april 2009 heeft het college besloten het verzoek van eiseres in te willigen en de gevraagde stukken te verstrekken. Er werd gewacht met het verstrekken van de stukken tot de akkoordverklaring van eiseres door verweerder zou zijn ontvangen. Bij brief van 28 april 2009 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de in rekening gebrachte kosten. Met dagtekening van 19 juni 2009 is de aanslag voor de legeskosten opgelegd.

Vaststaat dat ten tijde van het indienen van het bezwaarschrift de aanslag nog niet aan eiseres was opgelegd. Het bezwaarschrift is derhalve te vroeg (prematuur) ingediend.

De rechtbank is van oordeel dat eiseres gelezen de brief van 7 april 2009 in combinatie met de brief van 20 april 2009 redelijkerwijs heeft kunnen menen dat het besluit reeds was genomen. Nu op 19 juni 2009 alsnog het reële besluit is genomen, wordt het bezwaarschrift geacht daartegen gericht te zijn. Eiseres is door verweerder dan ook terecht ontvankelijk geacht in haar bezwaar.

De rechtbank stelt vast de in rekening gebrachte kopieerkosten ad € 54 tussen partijen niet in geschil zijn. In geschil is dan ook of van eiseres terecht een bedrag aan leges van € 1.082,40 is gevorderd voor het doen van nasporingen in het kader van de behandeling van haar verzoek op grond van de WOB.

De rechtbank overweegt dat in de WOB geen bepalingen zijn opgenomen met betrekking tot legesheffing en die wet derhalve geen wettelijke basis biedt om leges te heffen ter zake van het in behandeling nemen van WOB-verzoeken.

Verweerder heeft de Legesverordening aan de nota van 19 juni 2009 ten grondslag gelegd. Op grond van artikel 2 van de Legesverordening kunnen rechten worden geheven voor het genot van door het gemeentebestuur verstrekte diensten, genoemd in de verordening en de daarbij behorende tarieventabel.

Kennelijk is het begrip 'diensten' in artikel 2 van de Legesverordening in dezelfde zin gebruikt als in artikel 229, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet.

Of verweerder van eiseres de in geschil zijnde leges mocht heffen hangt af van het antwoord op de vraag of de door verweerder verrichte werkzaamheden als diensten in voormelde zin kunnen worden aangemerkt.

Op grond van bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad (onder andere het arrest van 17 april 2009, LJN BI1253) kunnen door of vanwege het gemeentebestuur verrichte werkzaamheden slechts als diensten worden aangemerkt indien het gaat om werkzaamheden die liggen buiten het gebied van de publieke taakuitoefening en rechtstreeks en in overheersende mate verband houden met dienstverlening ten behoeve van een individualiseerbaar belang.

De rechtbank is in het onderhavige geval van oordeel dat de werkzaamheden niet kunnen worden aangemerkt als diensten in voormelde zin. Artikel 110 van de Grondwet verplicht de overheid tot het betrachten van openbaarheid bij de uitvoering van haar taak volgens regels bij de wet te stellen. De WOB heeft ten doel de burger in de gelegenheid te stellen de bestuurlijke besluitvormingsprocessen in het heden en verleden te doorzien. De WOB vormt het algemene juridische kader voor de informatievoorziening door bestuursorganen en tracht het belang van de openbaarheid van stukken te beschermen. Het recht op openbaarmaking ingevolge de WOB dient uitsluitend het publieke belang van een goede en democratische bestuursvoering. Het doen van nasporingen door ambtenaren in gegevensverzamelingen van de gemeente ter voldoening aan verzoeken op grond van de WOB betreft dan ook werkzaamheden in het kader van de publieke taakuitoefening en houdt niet rechtstreeks en in overheersende mate verband met dienstverlening ten behoeve van een individualiseerbaar belang.

Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder ten onrechte leges heeft geheven ten aanzien van het verzoek van eiseres. Het beroep is derhalve gegrond.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door de aanslag van 19 juni 2009 te verminderen.

2.5. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient verweerder op de voet van artikel 8:74, eerste lid, van de Awb aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 297,- te vergoeden.

2.6. Tevens ziet de rechtbank aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.

Op 1 oktober 2009 is in werking getreden het Besluit houdende aanpassing van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht in verband met de indexering van bedragen in die bijlage. Artikel II van het besluit bepaalt dat ten aanzien van bezwaar of beroep dat vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit is ingesteld, de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht van toepassing blijft zoals die luidde vóór de inwerkingtreding van dit besluit.

De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende bijstand zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 322,- (1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 322,- bij een wegingsfactor 1). De rechtbank is niet gebleken dat eiseres nog andere kosten heeft moeten maken die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

Mitsdien beslist de rechtbank als volgt.

3. Beslissing

De rechtbank Dordrecht:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- vermindert de aanslag met € 1.082,40;

- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 297,- vergoedt;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiseres in verband met de behandeling van dit beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op: € 322,- ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus gegeven door mr. W.M.P.M. Weerdesteijn, voorzitter, en mrs. M.A.C. Prins en O.B. Onnes, leden, en door de voorzitter en mr. N.M. Zandbergen, griffier, ondertekend.