Home

Rechtbank Limburg, 25-06-2018, ECLI:NL:RBLIM:2018:5920, AWB - 17 _ 1425

Rechtbank Limburg, 25-06-2018, ECLI:NL:RBLIM:2018:5920, AWB - 17 _ 1425

Gegevens

Instantie
Rechtbank Limburg
Datum uitspraak
25 juni 2018
Datum publicatie
28 juni 2018
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBLIM:2018:5920
Zaaknummer
AWB - 17 _ 1425

Inhoudsindicatie

AW. Arbeidsongeschikt in en door de dienst. Excessieve of buitensporige omstandigheden. Pesten op het werk. Stelling van eiseres onvoldoende met objectieve en concrete feiten onderbouwd.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Maastricht

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB/ROE 17/1425

uitspraak van de meervoudige kamer van 25 juni 2018 in de zaak tussen

[naam 1] , te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. B. van Meurs),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Brunssum, verweerder

(gemachtigde: mr. L.H. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 19 september 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres meegedeeld dat zij niet arbeidsongeschikt is geraakt in en door de dienst.

Bij besluit van 11 april 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Bij beslissingen van 16 november 2017 en 12 december 2017 heeft de rechtbank de verzoeken van eiseres om geheimhouding respectievelijk beperkte kennisneming van een psychiatrisch onderzoeksrapport afgewezen. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 mei 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en de schrijftolk Drommond. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en

[naam 2].

Overwegingen

1. Eiseres (sedert haar geboorte auditief gehandicapt) is op 1 mei 1994 in dienst getreden bij de gemeente Brunssum, laatstelijk in de functie van administratief juridisch medewerker bij de afdeling Algemene Juridische Zaken. Eiseres is op 10 maart 2008 uitgevallen wegens ziekte. Tijdens het ziekte- en re-integratieproces zijn door verweerder re-integratiestappen genomen. Op 18 januari 2010 is eiseres opnieuw vanwege ziekte uitgevallen. Bij besluit van 10 januari 2013 heeft verweerder eiseres eervol ontslag verleend vanwege gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid (geen herplaatsingsmogelijkheden). Bij brief van 13 oktober 2015 heeft eiseres verweerder verzocht om een besluit te nemen met betrekking tot haar stelling dat zij arbeidsongeschikt is in en door de dienst. Hierop heeft verweerder het primaire besluit genomen. Bij het primaire besluit heeft verweerder eiseres meegedeeld dat zij niet arbeidsongeschikt is geraakt in en door de dienst. Dit betekent ook dat eiseres geen recht heeft op doorbetaling tijdens ziekte van 100% van haar salaris, noch dat zij aanspraak heeft op een aanvullende uitkering wegens arbeidsongeschiktheid in en door de dienst. Voorts wordt door verweerder geen aansprakelijkheid voor restschade erkend.

2. Verweerder stelt zich op het standpunt -kort weergegeven- dat zowel in de periode voorafgaande aan en tijdens de eerste ziekteperiode van eiseres als de periode voorafgaande aan en tijdens de tweede ziekteperiode van eiseres geen sprake was van excessieve of buitensporige omstandigheden die maken dat sprake is van ziekte in en door de dienst. In dit verband stelt verweerder dat eiseres volledig is hersteld na de eerste ziekteperiode. Ook heeft eiseres zich gedurende deze periodes nimmer op het standpunt geteld dat sprake zou zijn van excessieve of buitensporige werkomstandigheden. Voor zover de werkomstandigheden van eiseres haar vanwege de subjectieve omstandigheid van haar verhoogde kwetsbaarheid teveel zijn geworden, is, volgens verweerder, niet voldaan aan de voorwaarde van naar objectieve maatstaven gemeten buitensporigheid (ECLI:NL:CRVB:2011:BQ3470). Het feit dat sprake is van een arbeidsconflict maakt niet dat sprake is van excessieve werkomstandigheden. Ten slotte stelt verweerder dat ook het vereiste causaal verband ontbreekt tussen de gestelde omstandigheden en de arbeidsongeschiktheid.

3. Eiseres voert in beroep aan -kort samengevat- dat zij over een langere periode gepest is geworden op haar werk en dat verweerder zijn zorgplicht jegens haar als werkgever niet is nagekomen. Dat sprake is geweest van excessieve omstandigheden blijkt volgen eiseres ook uit het advies van de Commissie van 15 februari 2017. Eiseres stelt dat uit de (medische) stukken blijkt dat haar uitval en de wijze waarop zij door de gemeente behandeld werd ziekmakend was. Eiseres is dan ook van mening dat wel degelijk sprake is van arbeidsongeschiktheid in en door de dienst. Ter nadere onderbouwing heeft eiseres een psychiatrisch onderzoeksrapport van 28 augustus 2017 overgelegd van Justus (psychiater Huisman).

4 De rechtbank overweegt als volgt.

Op grond van artikel 7:1, eerste lid, onder d van de CAR/UWO wordt onder arbeidsongeschiktheid in en door de dienst verstaan: arbeidsongeschiktheid wegens ziekte of gebreken die in overwegende mate haar oorzaak vindt in: de aard van de opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht of; in een dienstongeval verband houdende met de aard van de opgedragen werkzaamheden of de bijzondere omstandigheden waarin deze werkzaamheden moesten worden verricht; en die niet aan schuld of nalatigheid van de ambtenaar is te wijten.

Op grond van vaste jurisprudentie (bijvoorbeeld: ECLI:NL:CRVB:2006:AW2423 en ECLI:NL:CRVB:2011:BU7194) is voor het ontstaan van een aanspraak als thans in geding vereist dat, naar gelang de ziekten of gebreken in sterkere mate van psychische aard zijn, in meerdere mate sprake zal moeten zijn van bijzondere factoren, die niet alleen deel uitmaken van of in rechtstreeks verband staan met het werk of de werkomstandigheden, maar die in verhouding tot dat werk of die werkomstandigheden - objectief beschouwd - een abnormaal of excessief of een buitensporig karakter dragen. De beoordeling hiervan vergt een juridische kwalificatie van de zich voordoende feiten. Het ligt daarbij op de weg van de ambtenaar om voldoende feiten aan te dragen ter onderbouwing van zijn stelling dat van dergelijke omstandigheden sprake is (ECLI:NL:CRVB:2015:1665). Pas nadat is vastgesteld dat de aard van het werk dan wel de omstandigheden waaronder dat moest worden verricht - objectief beschouwd - als buitensporig moeten worden aangemerkt, komt de vraag aan de orde of er tussen die werkomstandigheden en de ontstane psychische arbeidsongeschiktheid een oorzakelijk verband aanwijsbaar is. Alleen beantwoording van die laatste vraag is primair gelegen op het terrein van de medicus.

5. Over de stelling van eiseres met betrekking tot de ondertekening van het bestreden besluit (door Reijnders) overweegt de rechtbank dat verweerder onweersproken heeft gesteld dat Reijnders op grond van artikel 3, tweede lid, onder i, van het Organisatiebesluit gemeente Brunssum bevoegd was om het bestreden besluit te ondertekenen. De rechtbank ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen.

6. Over de beroepsgrond van eiseres ten aanzien van de onafhankelijkheid van de Commissie overweegt de rechtbank dat zij het bestreden besluit beoordeelt en niet het advies van de Commissie. Deze beroepsgrond moet dan ook worden verworpen.

7. Over de stelling van eiseres dat zij, over een langere periode, op haar werk zou zijn gepest (met name door haar leidinggevende) overweegt de rechtbank het volgende.

Gelet op voormelde jurisprudentie dient eiseres haar stelling met objectieve en concrete feiten te onderbouwen, waarbij minder prettige en frustrerende situaties in het algemeen niet als een buitensporige situatie worden aangemerkt (ECLI:NL:CRVB:2015:1665). De rechtbank is van oordeel dat de beschrijving door eiseres van haar werksituatie en werkomstandigheden (onder andere in haar zienswijze) hieraan niet voldoet, aangezien hierin (subjectief) wordt beschreven hoe eiseres de gang van zaken/haar bejegening op haar werk heeft ervaren en dit niet (objectief) met stukken is onderbouwd.

8. Desgevraagd heeft eiseres ter zitting twee concrete voorbeelden genoemd waaruit zou blijken dat zij door haar leidinggevende(n) werd gepest. Namelijk de e-mail van 4 maart 2008 van [naam 3] aan collega’s van eiseres en de verplaatsing van haar werkplek naar de ‘kelder’ van het gebouw.

Over de e-mail overweegt de rechtbank dat deze een zakelijk karakter heeft. Bovendien heeft [naam 3] nog dezelfde dag eiseres zijn excuses aangeboden voor zijn “te voorbarige conclusie”. Voor wat betreft de verplaatsing naar de ‘kelder’ heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting verklaard dat sprake was van een praktische oplossing teneinde eiseres een kamer voor haar alleen te kunnen geven. De rechtbank is van oordeel dat, gezien de beschreven omstandigheden rond het tot stand komen van deze mail en van de verplaatsing, uit deze voorbeelden niet kan worden afgeleid dat in objectieve zin sprake was van werkomstandigheden met een excessief of buitensporig karakter. Deze conclusie kan de rechtbank ook niet trekken uit de uitvoerige beschrijving van de zijde van eiseres hoe zij de gang van zaken gedurende haar dienstverband en ziekteperiode heeft ervaren.

9. Voorts heeft eiseres ter zitting verklaard dat haar leidinggevende [naam 4] bij al haar gesprekken met de bedrijfsarts aanwezig was, waarbij, volgen eiseres, ook vertrouwelijke zaken werden besproken. Aangezien eiseres deze stelling niet met stukken heeft onderbouwd kan de rechtbank dit niet verifiëren en ook niet nagaan of eiseres voor de aanwezigheid van [naam 4] wel of niet toestemming heeft gegeven. Dit los van de vraag of hieruit zou zijn af te leiden dat er daarmee sprake zou zijn van werkomstandigheden met een excessief of buitensporig karakter.

10. Met betrekking tot de re-integratie van eiseres overweegt de rechtbank dat het feit dat niet alle adviezen van de bedrijfsarts en andere deskundigen ten volle zouden zijn uitgevoerd (alsmede het verschil in inzicht tussen verweerders bedrijfsarts(en) en het UWV) naar het oordeel van de rechtbank (op zichzelf bezien) niet kan leiden tot de conclusie dat eiseres arbeidsongeschikt is geworden door de dienst. Dan zou immers sprake moeten zijn van een situatie waardoor iedere willekeurige werknemer ernstige psychische klachten zou kunnen ontwikkelen. Hierbij is ook van belang dat het niet (volledig) uitvoeren van deze adviezen deels is te wijten aan de opstelling van eiseres zelf (bijvoorbeeld het beëindigen van het coaching-traject door eiseres).

11. Ook uit de door eiseres overgelegde psychiatrische expertise (Justus) van 28 augustus 2017 kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat sprake was van excessieve/buitensporige werkomstandigheden. In voormeld rapport worden deze omstandigheden immers (uitsluitend) gebaseerd op het advies van de Commissie, waarvan verweerder in het bestreden besluit gemotiveerd is afgeweken.

12. Op grond van voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat de werkomstandigheden van eiseres - objectief beschouwd - als buitensporig moeten worden aangemerkt. Dit betekent dat de rechtbank niet toekomt aan de beantwoording van de vraag of sprake is van een causaal verband tussen die werkomstandigheden en de ontstane (psychische) arbeidsongeschiktheid.

13 Het beroep is ongegrond.

14 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A.G.M. Vluggen (voorzitter), en mr. P.J. Voncken en mr. T.G. Klein, leden, in aanwezigheid van mr. E.W. Seylhouwer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2018.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op: 25 juni 2018

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.