Rechtbank Oost-Brabant, 05-10-2022, ECLI:NL:RBOBR:2022:4407, SHE 21/1418T
Rechtbank Oost-Brabant, 05-10-2022, ECLI:NL:RBOBR:2022:4407, SHE 21/1418T
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Oost-Brabant
- Datum uitspraak
- 5 oktober 2022
- Datum publicatie
- 11 oktober 2022
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBOBR:2022:4407
- Formele relaties
- Einduitspraak: ECLI:NL:RBOBR:2023:376
- Zaaknummer
- SHE 21/1418T
Inhoudsindicatie
Wet WIA. Beëindiging uitkering. Tussenuitspraak. Omvang processtukken. De rechtbank acht de in de uitspraak van Hoge Raad van 3 juni 2022 (ECLI:NL:HR:2022:824) genoemde bevoegdheid om de omvang van processtukken te beperken ook van toepassing in bestuursrechtelijke procedures. Eiser heeft een veelheid aan (aanvullende) beroepschriften en stukken ingebracht wordt in de gelegenheid gesteld om de rechtbank schriftelijke inlichtingen te verstrekken (t.w. een brief te sturen) waarin de concrete beroepsgronden, de onderbouwing daarvan en de verwijzing naar concrete stukken helder en beknopt worden besproken.
Uitspraak
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/1418 T
(gemachtigde: [naam] ),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: [naam] ).
Procesverloop
1. Met het bestreden besluit van 4 mei 2021 heeft het UWV eisers mate van arbeidsongeschiktheid per 3 mei 2020 vastgesteld op minder dan 35% en om die reden zijn uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 16 juni 2021 beëindigd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Eiser en het UWV hebben vervolgens nadere stukken aan de rechtbank toegezonden.
Partijen zijn uitgenodigd voor een zitting op de rechtbank op 11 oktober 2022. Deze zitting is niet doorgegaan in verband met het doen van deze tussenuitspraak.
Overwegingen
2. In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staat dat de rechtbank tussenuitspraak ook kan doen voordat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen.1 Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat met deze formulering wordt bedoeld dat de rechtbank ook in een zeer vroeg stadium van de procedure een tussenuitspraak kan doen.2 Met de bepaling is dus niet bedoeld als een beperking van de bevoegdheid van de rechtbank om tussenuitspraak te doen, in de zin dat zij hiertoe niet meer bevoegd zal zijn als de uitnodiging voor de zitting eenmaal is verzonden.
3. De rechtbank ziet aanleiding om voorafgaand aan een behandeling van het beroep op de zitting deze tussenuitspraak te doen. Daarvoor is het volgende van belang.
Eiser is in beroep gekomen tegen een beslissing van het UWV om hem geen uitkering toe te kennen op grond van de Wet WIA. Eiser laat zich in deze procedure bijstaan door zijn gemachtigde. Die heeft onder andere de volgende stukken in het geding gebracht:
- -
-
een beroepschrift van 9 juni 2021, bestaande uit 11 pagina’s met daarbij 273 pagina’s aan bijlagen,
- -
-
een aanvullend beroepschrift van 26 november 2021, bestaande uit 3 pagina’s met daarbij 8 pagina’s aan bijlagen,
- -
-
een aanvullend beroepschrift van 21 februari 2022, bestaande uit 21 pagina’s met daarbij 125 pagina’s aan bijlagen (waarvan enkele dubbelzijdig bedrukt) en
- -
-
een aanvullend beroepschrift van 21 juni 2022, bestaande uit 10 pagina’s met daarbij 2 pagina’s aan bijlagen,
- -
-
een aanvullend beroepschrift van 5 juli 2022, bestaande uit 4 pagina’s met daarbij 48 pagina’s aan bijlagen (waarvan diverse pagina’s A4 bestaan uit 2 op A5-formaat afgedrukte pagina’s),
- -
-
een aanvullend beroepschrift van 7 juli 2022, bestaande uit 2 pagina’s met daarbij 15 pagina’s aan bijlagen,
- -
-
een aanvullend beroepschrift van 26 september 2022, bestaande uit 3 pagina’s met als bijlage onder andere een pleitnota van 8 pagina’s (met daarbij het verzoek deze te beschouwen als op de zitting voorgedragen) en
- -
-
een brief van 30 september 2022, bestaande uit 1 pagina met daarbij als bijlage het 363 pagina’s tellende Handboek CBBS versie 4.
De namens eiser ingebrachte stukken beslaan over de 900 pagina’s, wat neerkomt op bijna drie kilogram papier. Daar komt nog bij dat niet alle stukken worden gekenmerkt door een logische en navolgbare opbouw, dat ten aanzien van meerdere punten onvoldoende helder wordt wat eiser in deze procedure ter discussie wil stellen, wat daarvoor als onderbouwing moet dienen en wat de relevantie is van sommige in het geding gebrachte stukken. Zo heeft de gemachtigde een complete uitdraai van het Handboek CBBS versie 4 ingebracht, een document van 363 pagina’s, terwijl enige toelichting op het overleggen van dat totale document in het begeleidend schrijven ontbreekt en de noodzaak daarvan ook anderszins niet is gebleken aangezien het UWV en de rechtbank ambtshalve met dat handboek bekend zijn.
Dit kan zo niet. Een van de belangrijkste taken van een gemachtigde is de zaak op de voor de beslissing relevante punten, helder en begrijpelijk weergeven. In de beperking toont zich in deze de meester en in die beperking is eisers gemachtigde bepaald niet geslaagd. Of juridisch gezegd: door op de hierboven genoemde wijze te procederen, handelt de gemachtigde van eiser in strijd met de goede procesorde.
De rechtbank overweegt dat de Hoge Raad eerder heeft uitgesproken dat de rechter in iedere individuele zaak, onder andere door toepassing van de eisen van een goede procesorde, beperkingen kan stellen aan de omvang van processtukken.3 Deze uitspraak is weliswaar gewezen in een civiele procedure, maar het leerstuk van de goede procesorde is onverkort van toepassing in bestuursrechtelijke procedures. De rechtbank ziet daarom niet in waarom zo’n beperking niet in een bestuursrechtelijke procedure kan worden gesteld en acht zich daarom bevoegd om een dergelijke beperking ook in bestuursrechtelijke procedures te stellen, waartoe deze zaak moet worden gerekend.
De rechtbank ziet aanleiding in deze individuele zaak een beperking te stellen aan de omvang van de processtukken. Eiser zal in de gelegenheid worden gesteld om binnen vier weken na verzending van deze tussenuitspraak schriftelijke inlichtingen te geven4 – wat hier betekent: een brief aan de rechtbank te sturen – waarin in maximaal 10 pagina’s:
- -
-
de concrete beroepsgronden,
- -
-
de onderbouwing daarvan en
- -
-
de verwijzing naar concrete stukken,
helder en beknopt worden besproken. Daarbij kan worden volstaan met verwijzing naar de reeds overgelegde stukken en de relevante paginanummers daarvan. Deze stukken hoeven dus niet nogmaals te worden overgelegd.
Voor deze schriftelijke inlichtingen geldt een minimale lettergrootte in een courant lettertype (zoals Times New Roman, Courier of Arial) van 11 punten (eventuele voetnoten 9 punten) en een minimale regelafstand van 1, met marges boven, onder, links en rechts van ten minste 2,5 cm op A4-formaat.
Verder wijst de rechtbank er nog op dat zij door partijen verschafte gegevens en bescheiden buiten beschouwing kan laten als de betreffende partij op verzoek van de rechtbank niet heeft aangegeven ter toelichting of staving van welke stelling de gegevens en bescheiden zijn bedoeld en welk onderdeel daartoe van belang is.5 Hierop is eiser ook al gewezen in een aan hem verzonden brief van 11 juni 2021 in relatie tot het indienen van medische informatie. Gelet op wat hiervoor is overwogen ziet de rechtbank in deze zaak aanleiding om deze bevoegdheid toe te passen ten aanzien van alle door eiser verschafte gegevens en bescheiden. Concreet betekent dit dat als eiser in de door hem in te dienen schriftelijke inlichtingen niet motiveert ter toelichting of staving van welke stelling de eerder overgelegde gegevens en bescheiden zijn bedoeld en welk onderdeel daartoe van belang is, de rechtbank die gegevens en bescheiden buiten beschouwing zal laten.
De rechtbank wijst eiser erop dat hij verplicht is de verlangde inlichtingen (tijdig) te geven.6 Als eiser niet voldoet aan de verplichting (tijdig) inlichtingen te geven, kan de rechtbank daaruit de gevolgtrekkingen maken die haar geraden voorkomen.7
Nadat de schriftelijke inlichtingen van eiser (tijdig) door de rechtbank zijn ontvangen en overigens voldoen aan de in deze tussenuitspraak genoemde voorwaarden, zullen deze aan het UWV worden doorgezonden. Het UWV krijgt dan de gelegenheid om daar binnen vier weken schriftelijk op te reageren. De rechtbank gaat er daarbij van uit dat het UWV op beknopte wijze zal blijven reageren, zodat het stellen van verdere voorwaarden aan die reactie op dit moment niet nodig wordt geacht.
Nadat de schriftelijke reactie van het UWV is ontvangen, zullen partijen zo spoedig mogelijk worden uitgenodigd voor een zitting.
Beslissing
De rechtbank:
- -
-
schorst het onderzoek en bepaalt dat het vooronderzoek wordt hervat,
- -
-
stelt eiser in de gelegenheid om binnen vier weken schriftelijk inlichtingen te geven op de wijze zoals omschreven in overwegingen 3.4. tot en met 3.6. van deze tussenuitspraak,
- -
-
stelt na ontvangst van de schriftelijk inlichtingen van eiser het UWV in de gelegenheid daarop schriftelijk te reageren binnen vier weken,
- -
-
houdt verder iedere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van E.H.J.M.T. van der Steen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2022.
griffier |
rechter |
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.