Rechtbank Rotterdam, 16-12-2014, ECLI:NL:RBROT:2014:9867, ROT 14/2041
Rechtbank Rotterdam, 16-12-2014, ECLI:NL:RBROT:2014:9867, ROT 14/2041
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Rotterdam
- Datum uitspraak
- 16 december 2014
- Datum publicatie
- 16 december 2014
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBROT:2014:9867
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2015:3832, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- ROT 14/2041
Inhoudsindicatie
Verweerder heeft de rechtbank verzocht om in een groot aantal beroepen van eiser, eigenaar en verhuurder van panden in Dordrecht, die honderden bezwaarschriften, handhavingverzoeken, beroepsprocedures, ingebrekestellingen en aansprakelijkheidsstellingen tegen de gemeente Dordrecht aanhangig heeft gemaakt, te bepalen dat deze beroepen niet-ontvankelijk zijn wegens misbruik van procesrecht.
Verweerder heeft aanvragen van eiser buiten behandeling gesteld en/of bezwaarschriften tegen besluiten niet-ontvankelijk verklaard onder verwijzing naar het vonnis van de voorzieningenrechter van 21 maart 2013 (ECLI:NL:RBROT:2013:BZ4905). In dat vonnis is eiser verboden om zich meer dan 10 keer per maand met brieven, faxen of e-mails tot de gemeente te richten onder verbeurte van een dwangsom.
De rechtbank is van oordeel dat de bestuursrechter een eigen afweging maakt of, en zo ja, wanneer en bij welke soort zaken een individuele toets van de beroepen aangewezen is. Verweerder miskent met zijn handelwijze dat in het civiele vonnis niet is bepaald dat de door eiser ingediende brieven, aanvragen, verzoeken en/of bezwaarschriften niet door verweerder in behandeling behoeven te worden genomen indien zij het aantal van tien per maand te boven gaan. De door verweerder thans in een groot aantal zaken gekozen weg van artikel 4:5 en/of 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht is onjuist omdat deze artikelen niet voor dergelijke gevallen zijn bedoeld.
Geen misbruik van procesrecht. Eiser is geen belanghebbende bij het primaire besluit en om die reden is zijn bezwaar niet-ontvankelijk.
Uitspraak
Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 14/2041
[eiser], te [woonplaats], eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dordrecht, verweerder,
gemachtigden: mr. G. Boukich en mr. K. Baoutou.
Procesverloop
Bij besluit van 11 maart 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 4 februari 2014 (het primaire besluit) niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2014. Eiser is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Overwegingen
1. Bij het primaire besluit heeft verweerder [belanghebbende] geïnformeerd dat de ingediende aanvraag voor een onttrekkingsvergunning voor het pand [adres belanghebbende] niet in behandeling wordt genomen, omdat geen woning wordt onttrokken aan de woningvoorraad en er om die reden geen vergunningplicht bestaat.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe is overwogen dat de voorzieningenrechter eiser bij vonnis van 21 maart 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:BZ4905, heeft verboden om zich meer dan tien keer per maand met brieven, faxen of e-mails tot de gemeente te richten. Bij brief van 12 juli 2013 is eiser meegedeeld dat alle brieven boven de tien niet in behandeling worden genomen. Het maximum aantal van tien brieven voor deze maand is bereikt, aldus verweerder. Omdat het bezwaarschrift valt onder bovenstaand verbod, wordt deze op grond van artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet in behandeling genomen omdat eiser niet heeft voldaan aan de voorwaarden van het vonnis.
3. Eiser stelt zich in beroep op het standpunt dat het ingediende bezwaarschrift niet valt onder het vonnis, omdat hij als eigenaar van het pand [adres pand eiser] belanghebbende is bij het besluit ten aanzien van het pand aan de [adres belanghebbende]. Eiser meent dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten hem te horenen dat verweerder misbruik maakt van zijn positie als overheid door het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren.
4. In artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Artikel 6:5 van de Awb luidt als volgt:
“1. Het bezwaar- of beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar of beroep is gericht;
d. de gronden van het bezwaar of beroep.
2. Bij het beroepschrift wordt zo mogelijk een afschrift van het besluit waarop het geschil betrekking heeft, overgelegd.
3. Indien het bezwaar- of beroepschrift in een vreemde taal is gesteld en een vertaling voor een goede behandeling van het bezwaar of beroep noodzakelijk is, dient de indiener zorg te dragen voor een vertaling.”
Artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Awb bepaalt dat het bezwaar of beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
Verweerder heeft de rechtbank verzocht uit te spreken dat eiser in alle thans aanhangige beroepszaken niet-ontvankelijk wordt verklaard in beroep wegens misbruik
van recht.
Zoals reeds in eerdere uitspraken (zie bijv. de uitspraak van deze rechtbank van
19 december 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:9854) is overwogen gaat de bestuursrechter slechts over tot het rechterlijk oordeel dat sprake is van misbruik van recht in het uitzonderlijke geval waarin een natuurlijk persoon kennelijk onredelijk gebruik maakt van het bestuurs(proces)recht, bijvoorbeeld omdat voor hem evident moet zijn dat het instellen van het rechtsmiddel kansloos is. De aard van de verhouding tussen overheid en burger brengt mee dat niet snel mag worden aangenomen dat sprake is van misbruik van recht. De positie van de overheid is immers een bijzondere. Een burger moet de nodige ruimte worden geboden om tegen besluiten van de overheid op te komen. Een bevoegdheid door een burger kan echter worden misbruikt, onder meer door haar uit te oefenen met geen ander doel dan het overheidsorgaan te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of in geval de burger, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, in redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen.
De rechtbank ziet in de onderhavige zaken geen grond om op basis van de veelheid aan beroepsprocedures in samenhang tot eisers uitlatingen in de media de beroepen niet-ontvankelijk te verklaren wegens misbruik van recht. Verweerder heeft de aanpak met betrekking tot eisers brieven, verzoeken, aanvragen, klachten en bezwaarschriften gebaseerd op het vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 21 maart 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:BZ4905 (het vonnis). Dit vonnis is door het gerechtshof te Den Haag bekrachtigd bij arrest van 28 januari 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:75 (het arrest). Het vonnis en het arrest bepalen - kort gezegd - dat eiser een dwangsom is verschuldigd ingeval hij zich vaker dan tien keer per maand met brieven, faxen of e-mails tot de gemeente Dordrecht richt, op straffe van verbeurte van een dwangsom, dit behoudens uitzonderingsgevallen. De bestuursrechter maakt echter een eigen afweging of, en zo ja, wanneer er bij welk soort zaken een individuele toets van de beroepen aangewezen is.
Verweerder heeft een beroep gedaan op de uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland van 12 augustus 2014, ECLI:NL:RBMNE:2014:3558, en van deze rechtbank van
12 december 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:10241. Door de Afdeling bestuursrechtrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) is op 19 november 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4135) uitspraak gedaan op het hoger beroep tegen de uitspraak van deze rechtbank van 12 december 2013. De beoordeling in die zaken leidt de rechtbank evenwel niet tot de conclusie dat in de nu voorliggende zaak sprake is van misbruik van recht. In de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, de eerdere uitspraak van deze rechtbank, en de recente uitspraak van de Afdeling is geconcludeerd dat de handelwijze van de gemachtigde in de daar voorliggende zaken niet gericht was op het verkrijgen van informatie maar op het incasseren van dwangsommen. De specifieke omstandigheden in die gevallen, die de rechtbank en de Afdeling ertoe hebben gebracht in die zaken misbruik van recht aan te nemen, zijn niet één op één vergelijkbaar met de zaak van eiser die nu voorligt.
Ter zitting heeft verweerder zijn werkwijze met betrekking tot eisers brieven uiteengezet. Verweerder heeft daarmee echter niet duidelijk gemaakt op welk moment in verweerders werkwijze er een individuele toets plaatsvindt in gevallen waarin verweerder zich op het standpunt stelt dat een brief is ingekomen na de tiende door verweerder in één maand ontvangen brief. Verweerder heeft toegelicht dat indien en voorzover verweerder de elfde en verdere brieven registreert, automatisch een besluit tot buitenbehandelingstelling van een dergelijke brief op grond van artikel 4:5 van de Awb wordt gegenereerd. De rechtbank maakt daaruit op dat dan in de besluitvormingsprocedure dus geen individuele toets plaatsvindt of de betreffende brief valt onder de op grond van het vonnis toegestane uitzonderingen. Dit geldt evenzeer voor beslissingen op bezwaar die met een automatisch gegenereerd besluit met toepassing van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk zijn verklaard. Dat verweerder niet voorafgaand aan de automatisch gegenereerde besluiten toetst of de betreffende brief valt onder de uitzonderingen zoals deze zijn geformuleerd in het vonnis en bevestigd in het arrest, valt af te leiden uit het gegeven dat verweerder in diverse bij de ter zitting van 10 oktober 2014 behandelde procedures is teruggekomen op het automatisch gegenereerde primaire besluit dan wel de beslissing op eisers bezwaar met als reden dat bij nader inzien eisers brief dan wel bezwaarschrift toch een inhoudelijke behandeling diende te krijgen (en heeft gekregen).
Belangrijker nog in dit verband acht de rechtbank dat verweerder met zijn handelwijze miskent dat in het vonnis en arrest niet is bepaald dat de door eiser ingediende brieven, aanvragen, verzoeken en/of bezwaarschriften niet door verweerder in behandeling behoeven te worden genomen indien zij het aantal van tien per maand te boven gaan. Er is (slechts) bepaald dat eiser een dwangsom verbeurt voor elke brief die dit maximum te boven gaat én de betreffende brief niet te scharen valt onder de expliciet genoemde uitzonderingen op dat verbod. De rechtbank wijst in dit verband ook naar r.o. 2.3 van het arrest waarin expliciet is overwogen dat de gemeente in het kort geding niet vordert dat ingediende verzoeken niet worden behandeld, maar dat aan het indienen zelf beperkingen worden gesteld omdat dit resultaat op grond van de Awb niet kan worden bewerkstelligd.
De door verweerder thans in een groot aantal zaken gekozen weg van artikel 4:5 en/of 6:6 van de Awb, waar hij gelet op de ter zitting gegeven toelichting kennelijk bedoeld heeft eisers verzoek onderscheidenlijk bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren wegens misbruik van recht en derhalve van overtreding van artikel 3:13 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, is onjuist omdat de artikelen 4:5 en 6:6 van de Awb niet voor dergelijke gevallen zijn bedoeld.
Mede op grond van het vorenstaande zal de rechtbank per zaak beoordelen of sprake is van misbruik van (proces)recht.
6. Bezwaarschriften die niet voldoen aan de wettelijk geregelde, formele vereisten, welke vereisten desgevraagd niet door de indiener zijn hersteld, kunnen met toepassing van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk worden verklaard. In de onderhavige zaak is echter geen sprake van een bezwaarschrift dat niet voldoet aan de formele vereisten voor het indienen van bezwaar. Het bestreden besluit ontbeert dus een juiste grondslag als gevolg waarvan het besluit niet in stand kan blijven. Het beroep daartegen wordt gegrond verklaard.
7. De rechtbank is echter van oordeel dat het bezwaar wel terecht niet-ontvankelijk is verklaard, nu eiser niet is aan te merken als belanghebbende. Het in geding zijnde pand en het pand dat in eisers bezit is, zijn weliswaar gelegen in dezelfde straat, maar de afstand tussen beide panden is circa 950 meter. Deze afstand is te groot om als belanghebbende bij de onttrekkingsvergunning voor het pand [adres belanghebbende] te kunnen worden aangemerkt. Ook anderszins is de rechtbank niet gebleken van redenen op grond waarvan eiser als belanghebbende bij het primaire besluit moet worden aangemerkt. De rechtgevolgen van het vernietigde besluit kunnen dus in stand blijven.
8. De rechtbank ziet in het voorgaande echter geen grond voor de conclusie dat eiser tegen beter weten in bezwaar heeft gemaakt of beroep heeft ingesteld. Gesteld noch gebleken is dat aan eiser in eerdere procedures is meegedeeld dat een afstand als de onderhavige, dermate groot is dat hier als gevolg hiervan niet als belanghebbende kan worden aangemerkt. Misbruik van procesrecht kan dan ook niet worden gesteld.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
10. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is de rechtbank niet gebleken.
Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep gegrond;
- -
-
vernietigt het bestreden besluit;
- -
-
bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- -
-
bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 165,00 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.I. van Strien, voorzitter, en mr. C.A. Schreuder en
mr. J.M.M. Bancken, leden, in aanwezigheid van J. van Mazijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 december 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: