Rechtbank Rotterdam, 21-04-2017, ECLI:NL:RBROT:2017:3036, ROT 16/3134
Rechtbank Rotterdam, 21-04-2017, ECLI:NL:RBROT:2017:3036, ROT 16/3134
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Rotterdam
- Datum uitspraak
- 21 april 2017
- Datum publicatie
- 20 september 2017
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBROT:2017:3036
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:CRVB:2018:2248, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- ROT 16/3134
Inhoudsindicatie
Buitenbehandelingstelling aanvraag om bijzondere bijstand voor twee nota’s griffierecht. Ten aanzien van eisers betoog dat de buitenbehandelingstelling van zijn aanvraag om bijzondere bijstand zijn toegang tot de rechter beperkt, overweegt de rechtbank dat eiser zelf heeft verzuimd alle stukken tijdig in te leveren voor zijn aanvraag, waardoor geen inhoudelijke beoordeling heeft kunnen plaatsvinden. De rechtbank ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat eisers recht op toegang tot de rechter is beperkt.
Uitspraak
Zittingsplaats Dordrecht
Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 16/3134
gemachtigde: mr. P.W.J.C. van Peer,
en
gemachtigde: C.A.M. Nusteling en E.J. van Zwieten.
Procesverloop
Bij besluit van 17 december 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag om bijzondere bijstand buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 29 maart 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 maart 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Deze zaak is gelijktijdig behandeld met de zaken met zaaknummers ROT 16/3071, ROT 16/2494 en ROT 16/304.
Overwegingen
1. Eiser heeft op 2 december 2015 een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend voor twee nota’s griffierecht. Bij brief van 7 december 2015 heeft verweerder eiser verzocht om binnen een week na dagtekening van die brief zijn aanvraag aan te vullen. Bij het primaire besluit heeft verweerder eisers aanvraag buiten behandeling gesteld.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd en daaraan ten grondslag gelegd dat eiser niet tijdig op de brief van 7 december 2015 heeft gereageerd. Doordat eiser niet alle opgevraagde stukken heeft ingeleverd, heeft verweerder het recht op bijstand niet kunnen vaststellen.
3. Eiser heeft aangevoerd dat het niet vergoeden van de gevraagde juridische kosten in strijd is met het recht op een eerlijk proces. Daarnaast stelt eiser dat hij de gevraagde stukken tijdig heeft ingediend. De stukken zijn uiterlijk voor het bezwaar aangetekend opgestuurd en hadden naar de mening van eiser meegenomen moeten worden bij de herbeoordeling in bezwaar. Ook is eiser van mening dat zijn hoorplicht is geschonden.
4. Op grond van artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) stelt een bestuursorgaan belanghebbende in de gelegenheid te worden gehoord, voordat het op het bezwaar beslist.
5. Uit de gedingstukken blijkt dat eiser bij brief van 4 maart 2016 is uitgenodigd voor een hoorzitting op 14 maart 2016. In een telefoongesprek van 9 maart 2016 heeft eiser aangegeven dat hij een telefonische hoorzitting wenst, waarna hij zich op 14 maart 2016 heeft afgemeld voor de hoorzitting met de mededeling dat hij telefonisch gehoord wenst te worden. Vervolgens heeft verweerder eiser bij brief van 18 maart 2016 bericht dat hij op 25 maart 2016 om 9:00 uur zal worden gebeld en dat dit de laatste mogelijkheid is om te worden gehoord op zijn bezwaarschrift tegen het primaire besluit. Op 25 maart 2016 heeft verweerder eiser tussen 9:00 uur en 9:30 uur acht maal gebeld op het bij hem bekende nummer, maar eiser bleek niet bereikbaar te zijn. Gelet op deze gang van zaken is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een schending van de hoorplicht. Aan eiser is tweemaal de gelegenheid geboden om zijn bezwaar toe te lichten en van beide mogelijkheden heeft eiser geen gebruik gemaakt.
6. Op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan te stellen termijn de aanvraag aan te vullen.
Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling is onder meer sprake van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag, indien onvoldoende gegevens of bescheiden zijn verstrekt die een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk maken. Daarbij gaat het, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
7. De rechtbank stelt vast dat de door verweerder opgevraagde stukken betrekking hebben op de financiële situatie van eiser, zodat verweerder deze stukken terecht noodzakelijk heeft geacht voor de beoordeling van eisers aanvraag. Verweerder heeft de gevraagde stukken met betrekking tot deze aanvraag (werkprocesnummer 1415121) niet aangetroffen in zijn administratie. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij de gevraagde stukken met de aangetekende brief van 12 december 2015 bij verweerder in deze procedure heeft ingediend. Eiser heeft geen bewijsstukken overgelegd waaruit de verzending van de gevraagde stukken blijkt, zodat het voor de rechtbank onduidelijk blijft welke stukken op 12 december 2015 bij verweerder zijn binnengekomen. Voor zover eiser ter zitting onder verwijzing naar de gemaakte afspraken tussen hem en verweerder van 29 januari 2016 nog heeft aangevoerd dat zijn inkomenssituatie bekend is bij verweerder en hij de gevraagde stukken niet hoefde over te leggen kan hem dat niet baten. De rechtbank wijst er daarbij op dat deze afspraken zijn gemaakt nadat het primaire besluit is genomen en deze afspraken dus ten tijde van het nemen van primaire besluit niet van kracht waren.
8. Voor zover eiser betoogt dat verweerder de overgelegde stukken in de bezwaarprocedure inhoudelijk had moeten beoordelen, kan dat betoog niet slagen. Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 25 september 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BB5267) brengen de aard en inhoud van het besluit, dat strekt tot het buiten behandeling stellen van de aanvraag om bijstand, in beginsel mee dat geen betekenis toekomt aan gegevens of bescheiden die na het nemen van dat besluit alsnog zijn verstrekt. Van dat uitgangspunt kan worden afgeweken indien de betrokkene aannemelijk maakt dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest om de gevraagde gegevens of bescheiden binnen de gegeven hersteltermijn te verstrekken. Eiser is hierin niet geslaagd.
9. Uit het voorgaande volgt dat verweerder bevoegd was de aanvraag op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb buiten behandeling te stellen. Ten aanzien van eisers betoog dat de buitenbehandelingstelling van zijn aanvraag om bijzondere bijstand zijn toegang tot de rechter beperkt, overweegt de rechtbank dat eiser zelf heeft verzuimd alle stukken tijdig in te leveren voor zijn aanvraag, waardoor geen inhoudelijke beoordeling heeft kunnen plaatsvinden. De rechtbank ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat eisers recht op toegang tot de rechter is beperkt.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.L. de Vette, rechter, in aanwezigheid van
mr. C.M.J. Rouwers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
21 april 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: