Home

Rechtbank Rotterdam, 03-05-2018, ECLI:NL:RBROT:2018:3670, ROT 17/2496 en ROT 17/3742

Rechtbank Rotterdam, 03-05-2018, ECLI:NL:RBROT:2018:3670, ROT 17/2496 en ROT 17/3742

Gegevens

Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
3 mei 2018
Datum publicatie
7 mei 2018
ECLI
ECLI:NL:RBROT:2018:3670
Formele relaties
Zaaknummer
ROT 17/2496 en ROT 17/3742

Inhoudsindicatie

Afwijzing beroep op betalingsonmacht inzake griffierecht wegens misbruik van recht. Voorts wordt eiser in de proceskosten van het bestuursorgaan veroordeeld.

Naar het oordeel van de rechtbank is in de eerste zaak sprake van misbruik van recht, omdat eiser meerdere rechtsmiddelen achtereenvolgens en tegelijkertijd heeft ingediend met betrekking tot beslissingen inzake zijn verzoek van 14 juni 2016. Eiser heeft eerst bij de rechtbank Amsterdam geprocedeerd, waarbij uiteindelijk slechts de vergoeding van proceskosten inzet was. Verder heeft eiser eenzelfde verzoek gedaan aan andere instanties, waaronder Stichting Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond. Het door eiser ingestelde beroep wegens niet tijdig beslissen in die zaak heeft de rechtbank bij uitspraak van 8 september 2017 (ECLI:NL:RBROT:2017:6995) niet-ontvankelijk verklaard, tezamen met 15 andere beroepen wegens niet tijdig beslissen, omdat eiser geen beroep op betalingsonmacht voor het voldoen van griffierecht toekomt wegens misbruik van recht. Ook thans heeft eiser tegelijkertijd zowel een reëel beroep als een beroep wegens niet tijdig beslissen ingesteld, terwijl een eerder beroep bij de rechtbank Amsterdam onder een gelijktijdig verzoek om proceskostenveroordeling was ingetrokken omdat verweerder aan het bezwaar van eiser tegemoet was gekomen. Onder die omstandigheden moet worden geoordeeld dat het eiser slechts om het nogmaals incasseren van proceskosten (eiser heeft vergoeding van reis- en verletkosten geclaimd) is te doen.

Ook in de andere zaak is sprake van misbruik van recht. Verweerder heeft er in een chronologisch overzicht op gewezen dat oorspronkelijk op 10 april 2017 een gesprek met eiser stond gepland met betrekking tot het proces van uithuisplaatsing en terugplaatsing door een gecertificeerde instelling. In de ochtend van 10 april 2017 heeft eiser telefonisch gemeld dat hij niet zou komen en dat hij het gesprek telefonisch wilde laten plaatsvinden. Eiser gaf daarbij aan niet meer enthousiast te zijn voor een gesprek op locatie vanwege het standpunt van verweerder inzake de proceskostenveroordeling in de andere zaak. Voorts gaf eiser aan dat wanneer verweerder niet akkoord zou gaan met een telefonisch gesprek dat verweerder dan een nieuw Wob-verzoek tegemoet kon zien. Nadat verweerder niet akkoord ging met een telefonisch gesprek heeft eiser zijn Wob-verzoeken van 10 en 20 april 2017 bij verweerder ingediend.

Uitspraak

Team Bestuursrecht 1

zaaknummers: ROT 17/2496 en ROT 17/3742

en

gemachtigde: mr. J.K. van den Heuvel.

Procesverloop

Bij besluit van 5 april 2017 (besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen een brief van verweerder van 9 augustus 2016 op eisers verzoek van 14 juni 2016 om openbaarmaking van informatie over de afgelopen twintig jaar over 14 onderwerpen, waaronder informatie met betrekking tot ombudsmannen, klachteninstanties en inspectiediensten ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen besluit 1 beroep ingesteld. Voorts heeft eiser tegelijkertijd beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op bezwaar tegen de brief van 9 augustus 2016. De beroepen zijn geregistreerd onder zaaknummer ROT 17/2496.

Bij besluit van 16 juni 2017 (besluit 2) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen een brief van verweerder van 4 mei 2017 op eisers verzoeken van 10 april 2017 en 20 april 2017 om openbaarmaking van informatie over 27 onderwerpen bestaande uit het proces van begin uithuisplaatsing tot einde terugplaatsing en een aantal onderwerpen die zijn vermeld in verweerders jaarverslag 2016 niet in behandeling genomen. Eiser heeft tegen besluit 2 beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer ROT 17/3742.

Eiser heeft in beide zaken verzocht te worden ontheven van de verplichting tot betaling van griffierecht wegens betalingsonmacht. De griffier heeft vooralsnog de beslissing daarop aangehouden.

Het onderzoek ter zitting heeft - gevoegd - plaatsgevonden op 22 maart 2018. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.K. van den Heuvel, bijgestaan door S.R. Bos.

Overwegingen

1.1.

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift door de griffier een griffierecht wordt geheven. In het zesde lid is bepaald dat het beroep niet-ontvankelijk is indien het bedrag niet tijdig is bijgeschreven of gestort, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

1.2.

Eiser heeft in een groot aantal zaken bij deze rechtbank een beroep op betalingsonmacht gedaan. Bij uitspraken van 12 oktober 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2730) en 21 oktober 2016 (zaaknummers 20150841/2/A3 en 201509229/2/A3) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) drie zaken van eiser teruggewezen naar de rechtbank om opnieuw te beoordelen of aan hem ontheffing van de verplichting tot voldoening van griffierecht moet worden verleend. In deze uitspraken heeft de Afdeling geoordeeld dat de rechtbank bij de beoordeling van de beroepen op betalingsonmacht de vraag dient te betrekken of sprake is van misbruik van recht door eiser. Het door een rechtzoekende, wiens beroep op betalingsonmacht eenmaal door de bestuursrechter is gehonoreerd, veelvuldig - al dan niet tegelijkertijd of nagenoeg tegelijkertijd - starten van procedures waarin telkens een beroep op betalingsonmacht wordt gedaan, kan de bestuursrechter onder omstandigheden tot de slotsom leiden dat sprake is van misbruik van recht, aldus de Afdeling. Indien de bestuursrechter tot het oordeel komt dat een rechtzoekende misbruik van recht maakt, kan de bestuursrechter volgens de Afdeling een beroep op betalingsonmacht afwijzen, ook al blijkt dat het inkomen van die rechtzoekende minder bedraagt dan 90 procent van de voor een alleenstaande geldende (maximale) bijstandsnorm.

1.3.

Naar het oordeel van de rechtbank komt eiser in de voorliggende twee zaken geen beroep op betalingsonmacht toe. Of eiser verkeert in betalingsonmacht zal de rechtbank thans daarlaten. Eiser komt namelijk naar het oordeel van de rechtbank geen beroep op betalingsonmacht toe, omdat hij misbruik maakt van recht. De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking.

2. Op grond van artikel 3:13, gelezen in verbinding met artikel 3:15, van het Burgerlijk Wetboek kan de bevoegdheid om bij de bestuursrechter beroep in te stellen niet worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. Volgens vaste rechtspraak zijn voor het aannemen van misbruik van recht zwaarwichtige gronden vereist, die onder meer aanwezig zijn, indien rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij zijn gegeven, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw. Indien de bestuursrechter van oordeel is dat sprake is van misbruik van recht dan vormt dit een grond om het beroep niet‑ontvankelijk te verklaren. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 19 november 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4129) en de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 30 maart 2017 (ECLI:NL:CBB:2017:114).

3. Of sprake is van misbruik nadat eisers beroep op betalingsonmacht eenmaal door de bestuursrechter is gehonoreerd, zoals het geval is in uitspraken van 8 september 2017 (waaronder ECLI:NL:RBROT:2017:6918) waarin sprake is van een terugwijzing door de Afdeling, moet volgens de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 12 oktober 2016 aan de hand van de volgende factoren worden beoordeeld. Bij de beoordeling of zich misbruik van recht voordoet, is onder meer van belang het aantal procedures dat de rechtzoekende aanhangig heeft gemaakt, op welk moment hij dat heeft gedaan, de partijstelling in de verschillende procedures en het belang dat de rechtzoekende met het voeren van de beroepsprocedure beoogt te behartigen. Evenzeer is van belang of het procedures zijn naar aanleiding van besluiten die op aanvraag zijn genomen, dan wel naar aanleiding van ambtshalve genomen besluiten. In ieder geval bij de laatste categorie ligt het aannemen van misbruik van recht naar zijn aard niet snel in de rede.

4. Artikel 3, derde lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), op grond waarvan de indiener van een Wob-verzoek geen belang bij zijn verzoek hoeft te stellen, laat onverlet dat de bevoegdheid tot het indienen van een Wob-verzoek is toegekend met het doel dat in beginsel een ieder kennis kan nemen van overheidsinformatie. Nu misbruik van recht zich kan voordoen indien een bevoegdheid wordt aangewend voor een ander doel dan waarvoor zij is gegeven, kan het doel van een Wob-verzoek relevant zijn om te beoordelen of misbruik van recht heeft plaatsgevonden. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraken van de Afdeling van 18 februari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:426) en 1 februari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:197).

5.1.

Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat in de zaak ROT 17/2496 sprake is van misbruik van recht door eiser. Verweerder heeft er in een chronologisch overzicht op gewezen dat eiser het verzoek van 14 juni 2016 bij meerdere instanties, waaronder verweerder, heeft ingediend. Verweerder heeft het verzoek ten dele niet-ontvankelijk verklaard en ten dele, voor zover het is aan te merken als een Wob-verzoek, afgewezen. Omdat vervolgens volgens eiser niet tijdig is beslist op zijn bezwaar daartegen stelt eiser beroep in bij de rechtbank Amsterdam. Nadat zijn verzet tegen een uitspraak in het kader van een vereenvoudigde afdoening gegrond is verklaard wordt het onderzoek aldaar voortgezet. Nadat op het bezwaar is beslist bij een besluit van 15 november 2016 gaat eiser bij de rechtbank in Amsterdam nogmaals in beroep wegens niet tijdig beslissen. Dit beroepschrift geeft verweerder aanleiding om bij eiser te informeren of hij alsnog telefonisch gehoord wil worden op zijn bezwaar, wat vervolgens ook gebeurt. Verweerder heeft de rechtbank Amsterdam vervolgens bericht dat hij een nieuwe beslissing op bezwaar zal nemen. De rechtbank Amsterdam heeft bij uitspraak van 8 september 2017 (zaaknummer AMS 16/5310) uitspraak gedaan op het verzoek om proceskosten na intrekking van het beroep. Eiser stelt nu bij de rechtbank, die gelet op artikel 8:7, tweede lid, van de Awb bevoegd is, alsnog beroep in tegen besluit 1. Eiser heeft daarbij verzocht om verweerder op te dragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen onder verbeurte van een dwangsom van € 37.500,-.

5.2.

Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van misbruik van recht, omdat eiser meerdere rechtsmiddelen achtereenvolgens en tegelijkertijd heeft ingediend met betrekking tot beslissingen inzake zijn verzoek van 14 juni 2016. Eiser heeft eerst bij de rechtbank Amsterdam geprocedeerd, waarbij uiteindelijk slechts de vergoeding van proceskosten inzet was. Verder heeft eiser eenzelfde verzoek gedaan aan andere instanties, waaronder Stichting Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond. Het door eiser ingestelde beroep wegens niet tijdig beslissen in die zaak heeft de rechtbank bij uitspraak van 8 september 2017 (ECLI:NL:RBROT:2017:6995) niet-ontvankelijk verklaard, tezamen met 15 andere beroepen wegens niet tijdig beslissen, omdat eiser geen beroep op betalingsonmacht voor het voldoen van griffierecht toekomt wegens misbruik van recht. Ook thans heeft eiser tegelijkertijd zowel een reëel beroep als een beroep wegens niet tijdig beslissen ingesteld, terwijl een eerder beroep bij de rechtbank Amsterdam onder een gelijktijdig verzoek om proceskostenveroordeling was ingetrokken omdat verweerder aan het bezwaar van eiser tegemoet was gekomen. Onder die omstandigheden moet worden geoordeeld dat het eiser slechts om het nogmaals incasseren van proceskosten (eiser heeft vergoeding van reis- en verletkosten geclaimd) is te doen.

6.1.

Verweerder heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat in de zaak ROT 17/3742 sprake is van misbruik van recht door eiser. Verweerder heeft er in een chronologisch overzicht op gewezen dat oorspronkelijk op 10 april 2017 een gesprek met eiser stond gepland met betrekking tot het proces van uithuisplaatsing en terugplaatsing door een gecertificeerde instelling. In de ochtend van 10 april 2017 heeft eiser telefonisch gemeld dat hij niet zou komen en dat hij het gesprek telefonisch wilde laten plaatsvinden. Eiser gaf daarbij aan niet meer enthousiast te zijn voor een gesprek op locatie vanwege het standpunt van verweerder inzake de proceskostenveroordeling in de andere zaak. Voorts gaf eiser aan dat wanneer verweerder niet akkoord zou gaan met een telefonisch gesprek dat verweerder dan een nieuw Wob-verzoek tegemoet kon zien. Nadat verweerder niet akkoord ging met een telefonisch gesprek heeft eiser zijn Wob-verzoeken van 10 en 20 april 2017 bij verweerder ingediend.

6.2.

De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheden, zoals door verweerder geschetst en door eiser niet bestreden, er op duiden dat het eiser ook in dit geval niet om openbaarmaking van overheidsinformatie te doen is, maar om verweerder dwars te zitten. Ook in deze zaak heeft eiser verzocht om verweerder te veroordelen in de proceskosten (eiser heeft vergoeding van reis- en verletkosten geclaimd).

7. De rechtbank wijst er verder op dat de Afdeling in haar uitspraak van de Afdeling van 6 december 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:3310) het hoger beroep van eiser inzake een uitspraak van de rechtbank met betrekking tot een aantal beroepen van eiser wegens niet-tijdig beslissen door Stichting Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat eiser naar het oordeel van de Afdeling misbruik van recht heeft gemaakt maakt. In die zaken oordeelde de Afdeling dat uit de handelwijze van eiser niet blijkt dat het hem er daadwerkelijk om te doen is de verzochte informatie te verkrijgen.

Ambtshalve stelt de rechtbank verder vast dat er vanaf eind 2013 meer dan 80 door eiser uitgelokte uitspraken - waaronder tussenbeslissingen en andere procesincidenten - door deze rechtbank en andere rechtscolleges zijn gedaan. Een groot deel van de uitspraken betreft een vereenvoudigde afdoening wegens het niet (tijdig) voldoen van griffierecht. In sommige gevallen is het beroep gegrond verklaard, maar in verreweg de meeste gevallen verklaarde de (bestuurs-)rechter zich onbevoegd of was het beroep niet-ontvankelijk. Ook wanneer eiser terdege door het verwerend orgaan was voorgelicht over het ontbreken van een publiekrechtelijke grondslag, wanneer de bestuursrechter zich in eerdere vergelijkbare beroepen van eiser onbevoegd had verklaard of wanneer anderszins op basis van een duidelijke wetsbepaling voorshands duidelijk moest zijn dat geen rechtsgang bij de bestuursrechter openstond, koos eiser er niettemin voor de desbetreffende instantie in gebreke te stellen en beroep in te stellen wegens niet tijdig beslissen, waarmee eiser het betrokken orgaan in een bij voorbaat kansloze procedure betrok en tevens onnodig beslag op de rechtspraak legde (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 7 januari 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:86). Ook dit eerdere procedeergedrag draagt bij aan het oordeel dat eiser zich thans wederom schuldig maakt aan misbruik van recht.

8. Omdat de rechtbank van oordeel is dat sprake is van misbruik van recht door eiser bij zijn verzoeken om verlaging, uitstel dan wel ontheffing van de verplichting griffierecht te voldoen, ziet de rechtbank geen aanleiding eiser een nadere termijn te geven om alsnog het verschuldigde griffierecht te voldoen. De beroepen zouden immers ook dan (in ieder geval) wegens misbruik van recht niet-ontvankelijk zijn. De rechtbank zal daarom de beroepen niet-ontvankelijk verklaren.

9. Verweerder heeft de rechtbank verzocht eiser in de proceskosten te veroordelen. Uit artikel 8:75, eerste lid, derde volzin, van de Awb volgt dat een natuurlijke persoon slechts in de proceskosten kan worden veroordeeld in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Nu de rechtbank heeft geoordeeld dat sprake is van misbruik van recht, ziet de rechtbank aanleiding dit verzoek in te willigen (vergelijk Rb. Rotterdam 8 september 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:6995 en Rb. Rotterdam 15 februari 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:1042). Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op de reiskosten die de gemachtigden van verweerder hebben moeten maken voor het verschijnen ter zitting van heden en die worden bepaald op een bedrag van (2 x € 30,80 =) € 61,60.

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart de beroepen niet-ontvankelijk;

-

veroordeelt eiser in de proceskosten van verweerder tot een bedrag van € 61,60.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.I. van Strien, rechter, in aanwezigheid van

mr. R. Stijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2018.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel