Home

Rechtbank Rotterdam, 18-02-2022, ECLI:NL:RBROT:2022:1151, ROT 21/182

Rechtbank Rotterdam, 18-02-2022, ECLI:NL:RBROT:2022:1151, ROT 21/182

Gegevens

Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
18 februari 2022
Datum publicatie
2 maart 2022
ECLI
ECLI:NL:RBROT:2022:1151
Formele relaties
Zaaknummer
ROT 21/182

Inhoudsindicatie

PW. Beleidsregels bijzondere bijstand Rotterdam 2019 consistent toegepast door verweerder. De griffiekosten die namens een vereniging zijn gemaakt, kunnen in deze situatie niet worden aangemerkt als noodzakelijke kosten van het bestaan voor eiser

Uitspraak

Bestuursrecht

zaaknummer: ROT 21/182

gemachtigde: mr. drs. M.J.G. Schroeder,

en

gemachtigde: mr. W. Breure.

Procesverloop

Bij besluit van 31 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor bijzondere bijstand voor eigen bijdragen advocaatkosten en griffiekosten afgewezen.

Bij besluit van 1 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag voor de griffiekosten voor de facturen van € 47,- (ROT 19/03319) en € 47,- (ROT 19/03320) alsnog toegewezen en het primaire besluit voor het overige gehandhaafd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het onderzoek is ter zitting geschorst in verband met een wrakingsverzoek van eiser.

Bij uitspraak van 15 juli 2021 is het wrakingsverzoek afgewezen.

Op 3 februari 2022 is het onderzoek ter zitting voortgezet. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Met een door verweerder op 15 november 2019 ontvangen aanvraagformulier heeft eiser voor een bedrag van € 2.921,- aan bijzondere bijstand voor eigen bijdragen voor de kosten van rechtsbijstand en griffierechten aangevraagd. Eiser heeft bij zijn aanvraag 14 toevoegingen (afgegeven in de periode van 5 februari 2019 tot en met 4 oktober 2019) en een afschrijvingenoverzicht van zijn bankrekening (waaruit blijkt dat er € 958,- is voldaan aan griffierechten) gevoegd. Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen.

Kosten rechtsbijstand

2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat voor de toevoegingen van 5-2-2019, 25-04-2019, 10-05-2019 en 14-5-2019 de kosten langer dan 6 maanden voor de aanvraag zijn opgekomen. Om deze reden bestaat geen recht op een vergoeding middels de bijzondere bijstand. Voor het overige geldt dat eiser enkel de toevoegingen bij de aanvraag om bijzondere bijstand heeft gevoegd. De voor de beoordeling van de aanvraag noodzakelijke facturen van de gemachtigde van eiser ontbreken. Aan de in bezwaar overgelegde factuur van 17 maart 2020 kent verweerder geen betekenis toe omdat deze alleen is opgesteld voor deze procedure en door de gemachtigde van eiser uit zijn administratie verwijderd wordt na afloop daarvan.

3. Eiser voert aan dat de Wet op de rechtsbijstand niet vereist dat zijn gemachtigde een factuur stuurt aan hem. De toevoeging, als zijnde subsidieverleningsbeschikking, verplicht al tot betaling. Verweerder stelt ten onrechte de verschuldigdheid van de eigen bijdrage afhankelijk van de omvang van de te verrichten werkzaamheden na verlening van de toevoeging. Of de gesubsidieerde activiteiten ook daadwerkelijk worden verricht, heeft op de verlening van de subsidie echter geen invloed, aldus eiser. Eiser begrijpt niet waarom de op 17 maart 2020 overgelegde factuur is afgewezen door verweerder.

4.1.

Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet (Pw) heeft, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.

Artikel 44, eerste lid, van de Pw, bepaalt dat indien door het college is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, de bijstand wordt toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.

4.2.

Volgens vaste rechtspraak vloeit uit artikel 44, eerste lid, van de Pw voort dat in beginsel geen bijzondere bijstand wordt verleend voor kosten die zijn opgekomen voor de datum waarop de aanvraag om bijstand is ingediend. De kosten van de eigen bijdrage voor rechtsbijstand komen op wanneer gemachtigde van eiser het besluit van de Raad voor Rechtsbijstand tot verlening van de aangevraagde toevoeging ontvangt (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 11 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2590). Dit betekent dat bijzondere bijstand voor de bij een toevoeging vastgestelde, door eiser te betalen, eigen bijdrage uiterlijk op de dag van ontvangst van de toevoeging dient te worden aangevraagd. Op deze dag wordt eiser geacht op de hoogte te zijn van de toevoeging en de eigen bijdrage, omdat die mede namens hem door zijn gemachtigde is aangevraagd.

5.1.

De rechtbank stelt vast dat de toevoegingen in de periode van 7 februari 2019 tot en met 8 november 2019 zijn verstuurd naar eisers gemachtigde. De aanvraag om bijzondere bijstand is ingediend op 15 november 2019. Gelet op wat in 4.2 is overwogen, is de aanvraag te laat ingediend. Bijzondere omstandigheden die maken dat toekenning met terugwerkende kracht kan worden gerechtvaardigd zijn gesteld noch gebleken.

5.2.

Verweerder voert een buitenwettelijk begunstigend beleid voor de gevraagde kosten. Dat betekent dat op grond van dat beleid toch aanspraak kan worden gegeven op bijzondere bijstand hoewel daar op grond van de wet geen aanspraak op bestaat. Volgens vaste rechtspraak dient buitenwettelijk begunstigend beleid door de bestuursrechter terughoudend te worden getoetst (zie bijvoorbeeld de in 4.2 genoemde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep). Dit houdt in dat de aanwezigheid en de toepassing van dit beleid als gegeven wordt beschouwd en dat wordt getoetst of een zodanig beleid op consistente wijze is toegepast.

5.3.

Uit artikel 3.1 van de Beleidsregels bijzondere bijstand Rotterdam 2019 (de Beleidsregels) volgt dat wanneer er kosten zijn gemaakt of opgekomen voor de datum van de aanvraag, de bijzondere bijstand met terugwerkende kracht kan worden verleend, onder de voorwaarden dat de nota’s op het moment van de aanvraag niet ouder zijn dan drie maanden en de kosten niet langer dan zes maanden voor de datum van de aanvraag zijn gemaakt of opgekomen.

5.4.

De schriftelijke beroepsgronden van eiser zijn alleen gericht tegen het vereiste uit artikel 3.1 van de Beleidsregels dat er nota’s moeten worden overgelegd bij een aanvraag voor kosten die zijn gemaakt of opgekomen voor de datum van de aanvraag. Omdat artikel 3.1 van de Beleidsregels buitenwettelijk begunstigend beleid inhoudt, staat de juistheid of de redelijkheid van dat beleid niet ter beoordeling. Dat verweerder de toevoegingen niet als nota aanmerkt, is juist nu artikel 4, eerste lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 vereist dat de rechtsbijstandverlener de eigen bijdrage in rekening brengt aan de rechtzoekende. Er dient dus een extra handeling te worden verricht (het sturen van de nota). Verder volgt uit artikel 3.1 van de Beleidsregels dat de nota al moet bestaan op het moment dat de aanvraag gedaan wordt. Zou dat immers niet zo zijn, dan kan verweerder de ouderdom van de nota op het moment van de aanvraag niet vaststellen. Om die reden heeft verweerder in overeenstemming met zijn beleid gehandeld door geen betekenis toe te kennen aan de op 17 maart 2020 opgestelde nota.

5.5.

Ter zitting heeft eiser wat betreft de toevoegingen van 5-2-2019, 25-04-2019, 10-05-2019 en 14-5-2019 aangevoerd dat het vereiste in artikel 3.1 van de Beleidsregels dat de kosten niet langer dan zes maanden voor de datum van de aanvraag zijn gemaakt of opgekomen, niet was opgenomen in de Beleidsregels bijzondere bijstand Rotterdam 2018 en dat verweerder dat vereiste niet mag toepassen op toevoegingen die zijn afgegeven onder de gelding van de Beleidsregels bijzondere bijstand Rotterdam 2018. Dat betoog slaagt niet. De Beleidsregels zijn in werking getreden op 1 oktober 2019. In artikel 12.2 van de Beleidsregels is bepaald dat de Beleidsregels bijzondere bijstand Rotterdam 2018 van toepassing blijven op aanvragen om bijzondere bijstand die voor de inwerkingtreding van deze nieuwe beleidsregel zijn ingediend. Eiser heeft zij aanvraag op 15 november 23019 ingediend. Verweerder heeft dan ook in overeenstemming met dit overgangsrecht gehandeld door de Beleidsregels toe te passen op de aanvraag van eiser.

Griffiekosten

6.1.

Aan het bestreden besluit ligt verder ten grondslag dat verweerder geen grond ziet om de griffiekosten met een totaalbedrag van € 864,-, die eiser heeft gemaakt in zijn hoedanigheid als bestuurder van de ME Vereniging Nederland (de vereniging), aan eiser te vergoeden. In die hoedanigheid is eiser volgens verweerder geen rechthebbende in de zin van artikel 11 van de Pw.

6.2.

Eiser voert hiertegen aan dat verweerder de vereniging ten onrechte op afstand plaatst van eiser. De vereniging heeft beperkte rechtsbevoegdheid. Nu de baten van de vereniging wel worden toegerekend aan eiser en eiser hoofdelijk aansprakelijk is voor de rechtshandelingen die hij namens de vereniging verricht, kan verweerder niet de kosten van de vereniging niet aan eiser toerekenen.

7. Vaststaat dat de kosten door de vereniging zijn gemaakt in het kader van een procedure tegen de Minister voor Medische Zorg. Deze kosten zijn dus niet gemaakt door eiser zelf. Het betreft dus geen voor eiser noodzakelijke kosten van het bestaan. Dat eiser bestuurder van deze vereniging is en stelt hoofdelijk aansprakelijk te zijn voor schulden die de vereniging maakt, kan niet leiden tot een andere conclusie nu ook die omstandigheid niet maakt dat de kosten die door de vereniging zijn gemaakt noodzakelijke kosten van het bestaan voor eiser zijn. Dat eiser, zoals de rechtbank zijn betoog begrijpt, in het kader van de algemene bijstand wel de baten van de vereniging krijgt toegerekend omdat hij kan beschikken over de bankrekening van de vereniging, betekent niet dat de kosten van de vereniging noodzakelijke kosten van het bestaan van eiser zijn.

Slotconclusie

8. De beroepsgronden treffen geen doel. Het beroep is ongegrond.

9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Rop, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 18 februari 2022.

De rechter en de griffier zijn verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.

griffier rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel