Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 05-12-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:7928, AWB 17_4392

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 05-12-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:7928, AWB 17_4392

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
5 december 2017
Datum publicatie
18 december 2017
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2017:7928
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 17_4392

Inhoudsindicatie

Fictieve dienstbetrekking

Feiten vastgesteld door Centrale Raad van Beroep (CRvB) kunnen in beginsel betrokken worden bij de beoordeling. Dit is alleen anders als eiseres kan aantonen dat de vastgestelde feiten niet juist zijn. Gelet op de beschikbare stukken en de feiten vastgesteld door CRvB is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een gefingeerd dienstverband. Eiseres was derhalve niet verzekerd, zodat de uitkeringen ten onrechte aan haar zijn toegekend.

Uitspraak

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 17/4392 WIA

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 11 mei 2017 (bestreden besluit) van het UWV inzake de intrekking van haar uitkeringen op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), de Ziektewet (ZW) en de Wet arbeid en zorg (Wazo) en de terugvordering en invordering van wat onverschuldigd is betaald.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 22 november 2017. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar echtgenoot, [naam echtgenoot] . Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. S. Barto.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.

Eiseres heeft over de periode 27 januari 2010 tot en met 13 april 2010 en 5 augustus 2010 tot en met 1 maart 2011 een ZW-uitkering ontvangen. Over de periode 14 april 2010 tot en met 4 augustus 2010 heeft zij een Wazo-uitkering ontvangen en van 2 maart 2011 tot en met 30 juni 2016 een WIA-uitkering.

Het UWV heeft aanleiding gezien een onderzoek in te stellen naar het recht op uitkering. Uit de resultaten van dit onderzoek heeft het UWV de conclusie getrokken dat de dienstbetrekking bij Areka uitzendbureau te Beverwijk, waaruit de verzekeringsplicht voor de ZW, WIA en Wazo werd aangenomen, gefingeerd was.

Bij besluit van 2 februari 2017 (primair besluit 1) heeft het UWV de WIA-uitkering met terugwerkende kracht tot 2 maart 2011 ingetrokken.

Bij besluit van 17 februari 2017 (primair besluit 2) heeft het UWV de ZW-uitkering over de periode 27 januari 2010 tot en met 13 april 2010 ingetrokken.

Bij een ander besluit van 17 februari 2017 (primair besluit 3) heeft het UWV de Wazo-uitkering over de periode 14 april 2010 tot en met 4 augustus 2010 ingetrokken.

Bij nog een ander besluit van 17 februari 2017 (primair besluit 4) heeft het UWV de ZW-uitkering over de periode 4 augustus 2010 tot en met 1 maart 2011 ingetrokken.

Bij besluit van 21 februari 2017 (primair besluit 5) heeft het UWV aan eiseres meegedeeld dat de onverschuldigd betaalde ZW- en Wazo-uitkering tot een bedrag van € 9.249,28 wordt teruggevorderd.

Bij besluit van 27 februari 2017 (primair besluit 6) heeft het UWV het bedrag van € 9.249,28 ingevorderd.

Bij besluit van 1 maart 2017 (primair besluit 7) heeft het UWV aan eiseres meegedeeld dat de onverschuldigd betaalde WIA-uitkering tot een bedrag van € 32.946,75 wordt teruggevorderd.

Bij besluit van 2 maart 2017 (primair besluit 8) heeft het UWV het bedrag van € 32.946,75 ingevorderd.

Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten 1 tot en met 8.

In het bestreden besluit zijn de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.

2. Eiseres heeft in beroep, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat er geen sprake is van een gefingeerde dienstbetrekking. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres met name verwezen naar de uitspraak van de strafrechter.

3. In de ZW, de Wazo en de Wia is bepaald dat de werknemer recht heeft op uitkering (artikel 3 en 19 van de ZW, artikel 3 van de Wazo, artikel 7 en 54 van de WIA).

Ingevolge artikel 30a, eerste lid, van de ZW en artikel 76, eerste lid, onder a, van de WIA trekt het UWV een besluit tot toekenning in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering.

In artikel 30a, tweede lid, van de ZW en artikel 76, derde lid, van de WIA is bepaald dat het UWV geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking kan afzien indien daarvoor dringende redenen zijn.

Ingevolge artikel 33, eerste lid, van de ZW en artikel 77, eerste lid, van de WIA vordert het UWV al hetgeen onverschuldigd is betaald, terug.

Ingevolge artikel 49 van de ZW en 27, eerste lid, van de WIA is de verzekerde verplicht aan het UWV op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op of de hoogte van een door hem aangevraagde of aan hem toegekende uitkering (de inlichtingenplicht).

In artikel 3:16, eerste lid, van de Wazo is bepaald dat inzake de intrekking en terugvordering van de uitkering en de inlichtingenplicht de bepalingen van de ZW van toepassing zijn.

4. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit uit drie aspecten bestaat, namelijk de intrekking van de uitkeringen, de terugvordering en de invordering. Uit de stukken blijkt verder dat het UWV bij besluit van 3 mei 2017 heeft besloten vooralsnog niet tot invordering over te gaan. Dit is ook opgenomen in het bestreden besluit. Gelet hierop en wat ter zitting is besproken stelt de rechtbank vast dat het beroep niet op de invordering ziet. De rechtbank zal dit onderdeel van het bestreden besluit daarom niet verder bespreken.

5.1

In geschil is of het UWV op goede gronden de verschillende uitkeringen heeft ingetrokken en wat onverschuldigd is betaald, heeft teruggevorderd. Bij de beoordeling van het beroep is van belang of eiseres als werknemer aangemerkt kon worden. Concreet zal moeten worden beoordeeld of eiseres werkzaam is geweest bij uitzendbureau Areka.

5.2

Aan de conclusie van het UWV dat eiseres niet verzekerd was, heeft het UWV een rapport werknemersfraude van 17 januari 2017 ten grondslag gelegd. Dit rapport is opgesteld door een themaonderzoeker werkzaam bij de directie Handhaving van het UWV.

De rechtbank stelt vast dat slechts een beperkt deel van de in het rapport genoemde bijlagen is overgelegd. Ter zitting heeft de gemachtigde van het UWV gesteld dat de zaak bij het Openbaar Ministerie (OM) ligt in afwachting van een aangifte en dat het UWV toestemming van het OM nodig heeft om de ontbrekende bijlagen over te leggen. De gemachtigde van het UWV heeft gesteld dat het OM deze toestemming niet heeft gegeven. Dit betekent dat de rechtbank niet alle stukken ter beschikking heeft die de themaonderzoeker heeft betrokken bij zijn rapportage. De rechtbank zal beoordelen of er met de wel beschikbare gegevens voldoende onderbouwing wordt gegeven om de conclusie van het UWV dat eiseres niet verzekerd was te kunnen dragen.

5.3

De rechtbank stelt vast dat in het dossier een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 31 juli 2014 aanwezig is. Deze uitspraak ziet weliswaar op het strafontslag van de echtgenoot van eiseres, maar ook daar was de onderliggende vraag of er sprake was van een dienstverband tussen eiseres en Areka. De rechtbank is van oordeel dat de feiten die zijn vastgesteld door de CRvB in beginsel betrokken kunnen worden bij de onderhavige beoordeling. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken als eiseres alsnog kan aantonen dat de door de CRvB vastgestelde feiten niet juist zijn.

5.4

Bij de gedingstukken is een ongetekende arbeidsovereenkomst, waarin is opgenomen dat eiseres per 28 januari 2008 voor de duur van een jaar in dienst treedt bij Areka, gevoegd. Overigens blijkt uit de uitspraak van de CRvB dat er ook een getekende arbeidsovereenkomst aanwezig was. Verder zijn de voorwaarden voor inschrijving en uitzending en een instructie voor uitzendkrachten, beide getekend door eiseres en Areka aanwezig. Ook zijn er bankafschriften aanwezig waaruit blijkt dat Areka bedragen heeft gestort op het rekeningnummer van eiseres.

Verder zitten er in het dossier twee verklaringen van medewerkers. Het gaat om een verklaring van [naam persoon1] en [naam persoon2] . Zij hebben verklaard dat zij in 2008 met eiseres hebben gewerkt.

Uit de hiervoor genoemde gegevens zou opgemaakt kunnen worden dat eiseres bij Areka heeft gewerkt. In het dossier bevinden zich echter ook gegevens waaruit een andere conclusie kan worden getrokken. De rechtbank zal die gegevens hierna bespreken.

5.5

Uit de aanwezige stukken blijkt dat eiseres voornamelijk ingeleend zou zijn bij MEO, RAI en ING. De rechtbank zal hierna per inlener beoordelen van welke gegevens kan worden uitgegaan.

5.5.1.

MEO

In het dossier zijn declaraties opgenomen van Areka aan MEO. Op deze declaraties is de naam van [naam eiseres 2] vermeld. Uit de dossierstukken blijkt dat de voornaam van eiseres [voornaam] (roepnaam [roepnaam] ) is. De naam op de declaraties komt dus niet overeen met de naam van eiseres. Verder blijkt uit de al eerdergenoemde uitspraak van de CRvB dat een medewerker van MEO een paar maal een gesprek heeft gehad met de schoonmaakster van Areka over de kwaliteit van het werk en dat hij eiseres niet herkende van een hem voorgelegde foto. Volgens de medewerker van MEO heeft een Nederlands uitziende vrouw met blond haar bij hen gewerkt. Verder blijkt uit de uitspraak van de CRvB dat op de loonlijst van Areka veel meer personen met de achternaam [achternaam] stonden.

Ter zitting is namens eiseres gesteld dat MEO een zogenaamd sleutelpand is en dat er totaal geen zicht was op wie er wel of niet binnenkwam. Verder heeft eiseres gesteld dat er diverse verklaringen zijn waaruit blijkt dat eiseres wel heeft gewerkt, maar dat het UWV deze verklaringen niet heeft meegenomen.

De rechtbank is van oordeel dat het enkele gegeven dat MEO een sleutelpand zou zijn, niet zondermeer betekent dat een medewerker van MEO niet gesproken zou kunnen hebben met de schoonmaakster. Het komt de rechtbank ook niet onaannemelijk voor dat als er op- of aanmerkingen zijn op het schoonmaakwerk er met de betreffende schoonmaakster gesproken wordt. De andere verklaringen die zouden zijn afgelegd waaruit zou blijken dat eiseres wel gewerkt heeft, zijn door eiseres niet overgelegd. De namens eiseres ter zitting naar voren gebrachte stellingen maken derhalve niet dat de rechtbank niet kan uitgaan van de feitenweergave ten aanzien van MEO zoals opgenomen in de uitspraak van de CRvB.

5.5.2

ING

In het dossier bevinden zich e-mails van ING waarin onomwonden wordt gesteld dat eiseres niet voorkomt in het personeelssysteem en dat zij volgens hun gegevens niet als uitzendkracht voor ING heeft gewerkt. Verder zit in het dossier een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 24 juni 2010. Hieruit blijkt dat de opsporingsambtenaar van de belastingdienst/Fiod heeft gesproken met een medewerker van CSU (via dit bedrijf zou eiseres bij ING hebben gewerkt). Uit dat gesprek is gebleken dat eiseres bij hen niet bekend is. Door de medewerker van CSU is gesteld dat de werkwijze zo is dat Areka verplicht is om bij de facturen een kopie van het identiteitsbewijs (ID) van de werknemers mee te sturen, dat er op de locatie ook een kopie van het ID aanwezig is, dat er gebruik wordt gemaakt van ID Check en Chasing om identiteitsfraude te voorkomen en dat er geen toegangspas voor eiseres is aangemaakt. Verder blijkt uit de uitspraak van de CRvB dat eiseres niet voorkomt in het systeem waarin de uitzendkrachten zijn opgenomen van wie ING heeft verklaard geen bezwaar te hebben dat zij voor ING werken. Ook komt de naam van eiseres in combinatie met haar BSN niet voor op de urenstaten die waren gevoegd bij de door Areka ingediende facturen.

Ter zitting is namens eiseres aangevoerd dat eiseres geen pasje nodig had omdat ze met anderen het gebouw in zou kunnen lopen. Ten aanzien van de screening die het ING zou hebben gedaan is namens eiseres gesteld dat die screening pas vanaf 2012 gebeurt.

De rechtbank is van oordeel dat het enkele gegeven dat een toegangspasje mogelijk niet (altijd) wordt gebruikt omdat met anderen kan worden meegelopen, niet betekent dat een dergelijk pasje niet wordt aangemaakt bij aanvang van de werkzaamheden. Het komt de rechtbank verder aannemelijk voor dat een financiële instelling personen screent voordat ze het pand in mogen. Daarbij komt dat het rapport van de Fiod op 9 juli 2010 is opgemaakt en, zoals blijkt uit de uitspraak van de CRvB, er toen blijkbaar bij het CSU al een systeem was waarin de door het ING afgegeven verklaringen van geen bezwaar inzake medewerkers werd opgenomen. Dit systeem wijst er op dat er ook toen al een screening plaatsvond. De enkele niet onderbouwde stelling van eiseres dat dit pas vanaf 2012 gebeurt, acht de rechtbank ontoereikend om te twijfelen aan de verklaring van de medewerker van het CSU.

5.5.3

RAI

In het dossier zitten urenregistraties en pakbonnen inzake werknemers die via Areka gewerkt hebben bij de RAI. Deze lijsten zien op de periode 31 december 2007 tot en met 28 december 2008. Eiseres komt niet op deze pakbonnen of deze urenregistraties voor.

Verder blijkt uit de uitspraak van de CRvB dat de RAI werkt met zogenaamde aankomstlijsten waarop ook de uitzendkrachten die op het laatste moment invielen werden verwerkt. Ook op deze aankomstlijsten is de naam van eiseres niet aangetroffen.

5.5.4

De rechtbank is van oordeel dat uit de hiervoor opgesomde gegevens die betrekking hebben op de inleners waar eiseres gewerkt zou hebben, niet blijkt dat eiseres daar daadwerkelijk heeft gewerkt.

5.6.1

Buiten de gegevens die specifiek zien op de inleners zijn er nog andere gegevens beschikbaar. Zo zijn er bankafschriften beschikbaar van de man van eiseres. Op die bankafschriften is te zien dat veelvuldig bedragen worden overgemaakt op de rekening van de echtgenote van de broer van eiseres. Deze broer van eiseres was werkzaam bij het uitzendbureau Areka en had daar ook een belangrijke rol. Ter zitting is namens eiseres hierover verklaard dat zij en haar man een schuld hadden bij haar broer en dat afgesproken was dat, op het moment dat eiseres geld ging verdienen, ze meteen zouden gaan terugbetalen.

De rechtbank is van oordeel dat uit de overschrijvingen over en weer het vermoeden bestaat dat er niet daadwerkelijk salaris is betaald en in het verlengde daarvan ook niet gewerkt is. De stelling van eiseres dat er sprake was van een lening is niet onderbouwd met objectieve verifieerbare gegevens zodat niet vast is komen te staan dat er daadwerkelijk sprake was van een lening.

5.6.2

Verder is in het dossier een overzicht van het pingedrag opgenomen en is er een overzicht van gewerkte dagen door eiseres en haar echtgenoot opgenomen. Dit overzicht is door eiseres niet betwist. Uit dit overzicht blijkt dat er gepind is met de pinpas van eiseres en haar echtgenoot op momenten dat zowel eiseres als haar echtgenoot aan het werk waren. In de uitspraak van de CRvB is opgenomen dat de echtgenoot van eiseres hieromtrent verschillende verklaringen over heeft afgelegd. Ook deze gegevens wijzen erop dat eiseres niet werkzaam is geweest, in ieder geval niet op de dagen dat er gepind werd, zodat niet van het overzicht van gewerkte dagen door eiseres kan worden uitgegaan.

6. Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er veel meer aanwijzingen zijn dat eiseres niet heeft gewerkt dan dat ze wel heeft gewerkt. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat er voldoende feitelijke grondslag bestaat voor het standpunt van het UWV dat eiseres niet heeft gewerkt. Dat de echtgenoot van eiseres bij arrest van 7 februari 2017 is vrijgesproken, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Naar vaste rechtspraak is de bestuursrechter in het kader van een bestuursrechtelijke procedure in het algemeen niet gebonden aan het oordeel van de strafrechter omdat in een strafrechtelijke procedure een andere rechtsvraag voorligt en een andere bewijslast van toepassing is (ECLI:NL:CRVB:2016:596). De rechtbank ziet geen aanleiding om in de onderhavige beoordeling van dit uitgangspunt af te wijken.

7. Nu aangenomen kan worden dat eiseres niet heeft gewerkt bij Areka heeft het UWV op goede gronden gesteld dat eiseres niet verzekerd was. De aan haar toegekende uitkeringen zijn derhalve ten onrechte toegekend. Eiseres heeft geen openheid gegeven over de feitelijke situatie zodat geoordeeld moet worden dat zij de inlichtingenplicht heeft overschreden. Het UWV was derhalve gehouden tot intrekking van de uitkeringen en terugvordering van de betaalde uitkeringen over te gaan. Er zijn geen dringende redenen aangevoerd die aanleiding zouden kunnen zijn van intrekking of terugvordering af te zien.

8. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen zal het beroep ongegrond worden verklaard.

Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.Z.B. Sterk, voorzitter, en mr. D. van Kralingen en mr. A. Herczog, leden, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 december 2017.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel