Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 05-01-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:19, AWB- 20_960
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 05-01-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:19, AWB- 20_960
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 5 januari 2022
- Datum publicatie
- 10 januari 2022
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2022:19
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:CRVB:2024:181, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB- 20_960
Inhoudsindicatie
PW
Uitspraak
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/960 PW
gemachtigde: mr. V.M.C. Verhaegen,
en
Procesverloop
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 9 oktober 2019 (primaire besluit) van Orionis over de intrekking en terugvordering van zijn bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet wegens schending van de inlichtingenplicht.
Eiser heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 25 november 2019 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen (ECLI:NL:RBZWB:2019:5238).
In het besluit van 2 januari 2020 (bestreden besluit) heeft Orionis het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit (gedeeltelijk) gegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Orionis heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 24 november 2021.
Hierbij waren aanwezig eiser en zijn gemachtigde en namens Orionis mr. N.M. Feijtel en
[naam vertegenwoordiger] .
Overwegingen
1. Feiten.
Eiser ontving een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet naar de norm voor een alleenstaande. Eiser staat in de basisregistratie personen (brp) ingeschreven op het adres [adres 1] in [plaatsnaam] . Omdat er een verdenking bestond dat eiser met mevrouw [naam vrouw ] een gezamenlijke huishouding voerde op haar adres, is Orionis een onderzoek gestart naar eisers woon- en leefsituatie. Bij brief van 11 juni 2019 heeft Orionis bij eiser zijn bankafschriften opgevraagd over de periode 1 maart 2019 tot en met 31 mei 2019. Eiser heeft hieraan voldaan.
Bij brief van 21 augustus 2019 heeft Orionis eiser meegedeeld dat zijn uitkering met ingang van 1 augustus 2019 is geblokkeerd omdat er twijfel is ontstaan aan zijn hoofdverblijf. Tevens is eiser verzocht om bankafschriften van alle betaal- en spaarrekeningen over de periode van 26 april 2012 tot 1 augustus 2019 in te leveren en een kopie van de hypotheekakte en van het eigendomsbewijs van zijn woning.
Uit de door eiser ingeleverde bankafschriften is Orionis gebleken dat eiser over een PayPal account beschikt en dat op de bankafschriften bijschrijvingen staan van [naam vrouw ] met als omschrijving terugbetaling geleend bedrag.
Bij besluit van 13 september 2019 heeft Orionis de betaling van eisers bijstandsuitkering opgeschort per 1 augustus 2019 en eiser in de gelegenheid gesteld voor 23 september 2019 een transactieoverzicht van zijn PayPal account in te leveren over de periode 2 augustus 2014 tot 1 augustus 2019.
In het kader van het onderzoek naar eisers woon- en leefsituatie heeft Orionis verder op
10 september 2019 met eiser en [naam vrouw ] gesproken, de verbruiksgegevens van eisers woning en die van [naam vrouw ] opgevraagd en een buurtonderzoek uitgevoerd. Ook zijn er bij eisers woning waarnemingen verricht in de periode van 6 september 2019 tot en met 10 september 2019 en heeft, aansluitend aan het gesprek op 10 september 2019, een huisbezoek op eisers adres plaatsgevonden.
De onderzoeksbevindingen zijn neergelegd in het rapport van de sociale recherche van
15 oktober 2019.
2. Standpunt Orionis.
Aan het bestreden besluit heeft Orionis ten grondslag gelegd dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden omdat hij onvoldoende inlichtingen heeft gegeven over zijn hoofdverblijf, het bezit van een PayPal account en het bezit van een machtiging voor de bankrekening van [naam vrouw ] . Orionis stelt dat in de periode in geding sprake was van een extreem laag water-, gas- en elektriciteitsverbruik en dat het in zo’n geval op de weg van eiser ligt om aannemelijk te maken dat hij desondanks wel zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. Eiser is daar volgens Orionis niet in geslaagd. Orionis heeft het recht op bijstand ingetrokken met ingang van 4 augustus 2014 en een bedrag van € 72.656,57 van eiser teruggevorderd.
3. Standpunt eiser.
Eiser betwist dat sprake is van schending van de inlichtingenverplichting. Vanaf 1988 heeft hij zijn hoofdverblijf op het adres [adres 1] te [plaatsnaam] . Eiser voert aan dat hij een sobere levensstijl heeft; regenwater wordt door hem opgevangen in een regenton en overgeheveld in jerrycans. Bij langdurige droogte wordt water opgehaald bij eisers broer die verderop aan het [adres 2] woont. Eiser stelt dat hij naar waarheid heeft verklaard bij de sociale recherche, hetgeen wordt ondersteund door de verklaring van zijn broer. Uit het verslag huisbezoek blijkt dat de sociaal rechercheurs de jerrycans hebben aangetroffen in keuken en badkamer. Ook werden verse levensmiddelen in de keuken aangetroffen. Tot oktober 2014 werd de woning met een gaskachel verwarmd; daarna met petroleum. Er wordt ook op petroleum gekookt. Eiser heeft maar weinig elektrische apparaten. Volgens eiser kunnen de door de buurtbewoners afgelegde verklaringen niet bijdragen aan de conclusies over het hoofdverblijf omdat niet blijkt waarop zij deze baseerden. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn standpunt verklaringen van [naam buurtbewoner 1] , [naam buurtbewoner 2] en [naam buurtbewoner 3] overgelegd. Eiser wijst erop dat hij in de bezwaarfase een deel van de administratie heeft overgelegd die op zijn adres wordt ontvangen, alsmede foto’s van de staat en inrichting van de woning en getuigenverklaringen. Eiser betwist dat hij inkomsten ontving. Eiser had de beschikking over de bankpas van [naam vrouw ] omdat zij lijdt aan dyscalculie en niet in staat is haar bankzaken zelf te regelen. De geldstromen tussen eiser en [naam vrouw ] zien slechts op de vergoeding van de wekelijkse boodschappen. Verder stelt eiser dat zijn PayPal account was gekoppeld aan zijn bankrekening bij de Rabobank en dat hij nooit verkopen via PayPal heeft gedaan; hij schaft alleen artikelen aan voor eigen gebruik en hobby. Ten aanzien van de terugvordering maakt eiser bezwaar tegen de brutering en stelt eiser dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. Eiser bevindt zich in een uitzichtloze situatie en is vanwege zijn zwakke gezondheid aangewezen op een bijstandsuitkering. Er is beslag gelegd op zijn woning en hij is ten einde raad. Tenslotte heeft eiser ter onderbouwing van zijn standpunt het vonnis van 21 december 2020 van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank overgelegd, waarin hij is vrijgesproken van bijstandsfraude. Eiser verzoekt de overwegingen van de strafrechter over te nemen.
4. Wettelijk kader.
Op grond van artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet heeft iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, recht op bijstand van overheidswege.
Op grond van artikel 17, eerste lid, eerste volzin, van de Participatiewet doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Op grond van artikel 40, eerste lid, van de Participatiewet bestaat recht op bijstand jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Op grond van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet voor zover hier van belang, kan het college, onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand en terzake van weigering van bijstand, een dergelijk besluit herzien of intrekken:
a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting bedoeld in artikel 17, eerste lid heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand;
b. indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet vordert het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terug, voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
Op grond van het achtste lid kan het college, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
5. Beoordeling van de rechtbank.
De rechtbank stelt vast dat de te beoordelen periode loopt van 4 augustus 2014 tot en met 31 juli 2019.
De vraag waar iemand zijn woonadres heeft, moet worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De betrokkene is verplicht juiste en volledig informatie over zijn woonadres te vertrekken, aangezien dat gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand.
Orionis stelt dat eiser zijn hoofdverblijf niet op het opgegeven uitkeringsadres had en heeft dat onder meer gebaseerd op de opgevraagde energiegegevens van eisers woning. Uit die gegevens blijkt dat al jarenlang sprake is van een extreem laag waterverbruik, namelijk van 0 tot 2m3 per jaar.
De rechtbank overweegt dat op grond van vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (zie onder meer de uitspraak van 3 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1986)
bij een verbruik van maximaal 7 m³ water per jaar per huishouden - ongeacht het aantal personen van dit huishouden - sprake is van een extreem laag waterverbruik. Daarbij is van belang dat het Nationaal instituut voor budgetvoorlichting (Nibud) voor een eenpersoonshuishouden een gemiddeld waterverbruik van 46m3 per jaar hanteert. Een extreem laag verbruik rechtvaardigt de vooronderstelling dat een belanghebbende niet zijn hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres. Het is in deze situatie aan de belanghebbende om het tegendeel aannemelijk te maken.
Op eiser ligt derhalve de bewijslast om het tegendeel aannemelijk te maken.
Eiser is daar niet in geslaagd. De door eiser gegeven verklaringen dat hij niet doucht, de stortbak niet gebruikt, maar gebruik maakt van regenwater, zijn naar het oordeel van de rechtbank niet geloofwaardig. Tijdens het huisbezoek op 10 september 2019 is gebleken dat geen regenton of zinken teil onder de regenpijp was geplaatst. Eisers verklaring ter zitting dat het huisbezoek plaatsvond in een droge periode en dat hij, als hij niet thuis is, de teil onder de regenpijp weghaalt om bij hevige regenval overstroming te voorkomen vindt de rechtbank ongeloofwaardig. De rechtbank vindt eveneens ongeloofwaardig de verklaring van eiser ter zitting dat zijn broer hem in droge perioden water kwam brengen aangezien hij zelf ook water uit de kraan tot zijn beschikking heeft.
Aan de door eiser in beroep overgelegde verklaringen van [naam buurtbewoner 1] , [naam buurtbewoner 2] en [naam buurtbewoner 3] , kan niet de waarde worden gehecht die eiser daaraan gehecht wenst te zien. Eiser heeft ter zitting desgevraagd bevestigd dat hij deze verklaringen zelf heeft opgesteld.
Eiser wijst erop dat hij in de strafzaak bij vonnis van 21 december 2020 door de meervoudige kamer van de rechtbank is vrijgesproken van bijstandsfraude. Eiser stelt, onder verwijzing naar de uitspraak van 1 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3016, dat hier sprake is van dezelfde bewijsmiddelen als in de strafzaak en dat Orionis niet heeft voldaan aan de op hun rustende bewijslast.
De rechtbank stelt vast dat de strafrechter concludeert dat eiser niet het verwijt kan worden gemaakt dat hij al dan niet opzettelijk niet heeft doorgegeven dat hij zijn hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres had. De strafrechter baseert dit op het feit dat eiser een afwijkende levensstijl heeft, dat uit de foto’s van de woning niet de overtuiging kan worden gekregen dat eiser daar niet zijn hoofdverblijf heeft, temeer nu foto’s van keuken en slaapkamer ontbreken en dat het lage verbruik van gas, water en elektriciteit kan passen bij eisers levensstijl.
De rechtbank overweegt dat eiser bij de strafrechter weliswaar is vrijgesproken van bijstandsfraude, maar is van oordeel dat in de onderhavige zaak de toetsing anders is. Niet op Orionis maar op eiser ligt immers de bewijslast om aannemelijk te maken dat hij op het uitkeringsadres woonde. Daarom is de beoordeling in deze zaak niet vergelijkbaar met die in de genoemde uitspraak van de CRvB van 1 december 2020.
De rechtbank overweegt verder dat het oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij op het uitkeringsadres woonde, nog wordt ondersteund door het extreem lage gas- en elektriciteitsverbruik en de door [naam buurtbewoner 4] en [naam buurtbewoner 2] op 24 november 2019 afgelegde verklaringen dat eiser ergens anders woont. Verder is eiser tijdens de waarnemingen niet bij zijn uitkeringsadres gezien.
Nu eiser zich niet heeft gehouden aan de verplichting juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, kan het recht op bijstandsuitkering niet worden vastgesteld. Gelet op het feit dat het waterverbruik al vanaf 2014 extreem laag was, heeft Orionis terecht de bijstandsuitkering ingetrokken met ingang van 4 augustus 2014.
Uit het voorgaande volgt dat Orionis over de periode van 4 augustus 2014 tot en met 31 juli 2019 onverschuldigd een bijstandsuitkering aan eiser heeft betaald. Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet, is Orionis verplicht deze (bruto) terug te vorderen. Niet gebleken is van dringende redenen om af te zien van terugvordering. Dat eiser in een slechte financiële situatie verkeert en vanwege een zwakke gezondheid is aangewezen op een bijstandsuitkering is geen dringende reden nu bij de invordering rekening wordt gehouden met zijn draagkracht.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier, op 5 januari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: