Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21-07-2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:5191, AWB- 21_5723

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21-07-2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:5191, AWB- 21_5723

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
21 juli 2023
Datum publicatie
28 juli 2023
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2023:5191
Formele relaties
Zaaknummer
AWB- 21_5723

Inhoudsindicatie

WLZ

Uitspraak

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 21/5723 WLZ

gemachtigde: mr. L. Veenman,

en

Procesverloop

In een besluit van 7 oktober 2021 (primair besluit) heeft de Svb bepaald dat eiser vanaf 23 december 2019 niet verzekerd is voor een uitkering op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz).

In een besluit van 22 november 2021 (bestreden besluit) heeft de Svb eisers bezwaren tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 18 juli 2023. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote en zijn gemachtigde. De Svb werd vertegenwoordigd door mr. A. Marijnissen.

Overwegingen

Relevante feiten en omstandigheden

1. Eiser is geboren en getogen in Nederland, maar in 1991 naar Curaçao vertrokken.

Hij heeft in juli 2019 een beroerte gehad. Omdat de zorg op Curaçao minder goed is dan in Nederland, is eiser in december 2019 naar Nederland gekomen voor revalidatie. De revalidatie is vervolgens gestokt als gevolg van de coronapandemie en de daarmee samenhangende maatregelen. Eiser is daarom op 28 maart 2020 naar Curaçao teruggekeerd. Vanaf 15 augustus 2020 verblijft hij weer in Nederland. Eiser heeft de Svb op 21 september 2021 verzocht om zijn verzekering voor de Wlz te beoordelen.

In het primaire besluit heeft de Svb bepaald dat eiser vanaf 23 december 2019 niet verzekerd is voor een Wlz-uitkering. In het bestreden besluit heeft de Svb eisers bezwaren tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.

Standpunt van de Svb

2. Volgens de Svb was eiser vanaf 23 december 2019 niet verzekerd voor de Wlz, omdat hij niet kan worden aangemerkt als ingezetene. Hij werpt eiser tegen dat hij alleen voor revalidatie naar Nederland is gekomen, dat hij in Nederland niet beschikt over zelfstandige woonruimte en op Curaçao wel beschikt over een zelfstandige woonruimte en een stuk grond, dat eisers partner nog op Curaçao woont, hij geen inkomsten in Nederland heeft, eisers partner voorziet in zijn kosten van levensonderhoud, en dat eiser nog maar kort in Nederland verblijft. Eiser staat weliswaar al vanaf december 2019 in Nederland ingeschreven, maar is in de tussentijd voor langere tijd naar Curaçao teruggekeerd.

Eisers standpunt

3. Volgens eiser heeft de Svb ten onrechte bepaald dat hij vanaf 23 december 2019 niet verzekerd is voor Wlz-zorg, omdat hij geen ingezetene zou zijn. Hij stelt dat de Svb onvoldoende heeft onderzocht en onderbouwd of vanaf genoemde datum sprake was van een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland, waarbij eiser wijst op een aantal feiten en omstandigheden. Op wat hij in dit verband aanvoert wordt – voor zover relevant – in het hiernavolgende ingegaan.

Relevante wettelijke bepalingen

4. Volgens artikel 2.1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wlz is verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet degene die ingezetene is. Ingevolge artikel 1.2.1 van de Wlz is ingezetene in de zin van die wet degene die in Nederland woont. Waar iemand woont wordt op grond van artikel 1.2.2, eerste lid, van de Wlz naar de omstandigheden beoordeeld.

Op grond van artikel 2.1.3 van de Wlz stelt de Svb ambtshalve en, desgevraagd, op aanvraag vast of een natuurlijke persoon voldoet aan de bij of krachtens de artikelen 2.1.1 of 2.1.2 vastgestelde voorwaarden voor het verzekerd zijn ingevolge die wet.

Relevante rechtspraak

5. In zijn arresten van 21 januari 2011 en 4 maart 2011 heeft de Hoge Raad (HR) erop gewezen dat om te bepalen waar iemand woont, acht moet worden geslagen op alle in aanmerking komende omstandigheden van het geval. Het komt erop aan of deze omstandigheden van dien aard zijn dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland. Die duurzame band hoeft niet sterker te zijn dan de band met enig ander land, zodat voor een woonplaats hier te lande niet noodzakelijk is dat het middelpunt van iemands maatschappelijk leven zich in Nederland bevindt. In zijn arrest van 22 december 1971 (ECLI:NL:HR:1971:AX4909) heeft de HR overwogen dat artikel 4, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen – waarin evenals in artikel 1.2.2, eerste lid, van de Wlz is neergelegd dat waar iemand woont, naar de omstandigheden wordt beoordeeld – niet uitsluit dat, beoordeeld naar de omstandigheden, iemand tegelijkertijd zowel met Nederland als met een ander land zodanige duurzame betrekkingen van persoonlijke aard onderhoudt dat hij gezegd moet worden in beide landen te wonen. Een dergelijke dubbele woonplaats zal zich slechts in uitzonderlijke gevallen voordoen, zie het arrest van de HR van 12 april 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BZ6824).

Waar gaat het in deze zaak over?

6. In geschil is of eiser in de periode van 23 oktober 2019 tot en met 7 oktober 2021 (zijnde de datum van het primaire besluit) verzekerd was voor Wlz-zorg, en in het bijzonder of eiser toen al kon worden aangemerkt als ingezetene. Om dit te beoordelen moet acht moet worden geslagen op alle in aanmerking komende omstandigheden van eisers geval. Het komt erop aan of deze omstandigheden van dien aard zijn dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen eiser en Nederland.

Beoordeling door de rechtbank

7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Svb terecht bepaald dat eiser in de te beoordelen periode (nog) niet kon worden aangemerkt als ingezetene, en daarom niet verzekerd was voor Wlz-zorg. Blijkens de dossierstukken en het verhandelde ter zitting is sprake van een duidelijke verbetering van eisers algehele toestand sinds hij in Nederland verblijft. Ook beschikt hij in Nederland over een netwerk, in de vorm van kinderen, broers, zussen, en vrienden. Hier staan echter overwegende contra-indicaties tegenover, die maken dat nog geen duurzame band van persoonlijke aard bestond tussen eiser en Nederland gedurende de te beoordelen periode. De rechtbank acht daartoe het volgende van belang.

8. De door eiser gestelde intentie om zich gedurende de te beoordelen periode definitief in Nederland te vestigen wordt onvoldoende door objectieve factoren ondersteund. Een duidelijke contra-indicatie voor deze intentie vormt de inhoud van het door eiser ondertekende aanvraagformulier van 30 september 2021, dat derhalve dateert van slechts een week voor het einde van de te beoordelen periode. In dit formulier is bij de vraag "Hoelang blijft u naar verwachting in Nederland?" opgenomen: "Op dit moment nog niet bekend". Bij de vraag "Wat is de reden van uw verblijf in Nederland?" is opgenomen: "Anders, namelijk een traject van een revalidatie". In een telefoonrapport van 26 oktober 2021 is eveneens opgenomen dat eiser voor revalidatie naar Nederland is gekomen. Tijdens de hoorzitting is dit eveneens bevestigd. De Svb mocht eiser daarom tegenwerpen dat dit de reden is geweest om naar Nederland te komen. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat hij zijn volledige revalidatietraject al op Curaçao zou hebben doorlopen. Eiser wijst in dit verband op een verklaring van zijn revalidatieartsen van 29 november 2019, maar daaruit kan niet worden afgeleid dat eiser helemaal gezond is verklaard en geen verdere zorg nodig had.

9. De Svb mocht ook in eisers woonsituatie een reden zien om hem niet als ingezetene te beschouwen. Eiser stelt weliswaar dat hij een volledig ingerichte zelfstandige woonruimte heeft in Nederland, waarbij hij wijst op zijn huurcontract. Dit contract is echter pas op 30 november 2021 opgemaakt, waardoor deze niets zegt over de te beoordelen periode van 23 oktober 2019 tot en met 7 oktober 2021. Eiser heeft niet aangetoond dat hij destijds al beschikte over een als duurzaam beoogde woonruimte in Nederland1. Een andere contra-indicatie is dat eisers echtgenote niet mee naar Nederland is gekomen, en dat eiser nog steeds beschikt over een zelfstandige woonruimte en een stuk grond op Curaçao. De Svb heeft eiser verder terecht tegengeworpen dat hij geen eigen inkomsten in Nederland heeft, en dat zijn partner voorziet in zijn kosten van levensonderhoud. Eisers stelling dat dit slechts het geval zal zijn totdat hij in zijn eigen onderhoud kan voorzien doet hier niet aan af.

10. De Svb mocht ook gewicht toekennen aan de omstandigheid dat eiser in de periode in geding nog maar kort in Nederland verbleef. Uit de door eiser aangehaalde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 10 februari 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2693) volgt weliswaar dat de omstandigheid dat iemand nog maar kort in Nederland verblijft niet per definitie maakt dat geen sprake kan zijn van een duurzame band van persoonlijke aard, maar dit betekent niet dat dit geen aspect is dat mag meewegen in de beoordeling. Overigens was in genoemde uitspraak sprake van meer omstandigheden die duiden op de aanwezigheid van een duurzame band van persoonlijke aard tussen de betrokkene en Nederland dan in eisers geval. In zoverre is de uitspraak ook minder relevant voor de onderhavige zaak. De rechtbank voegt – ten overvloede – hieraan toe dat eisers inschrijving in de Brp vanaf december 2019 niet doorslaggevend is, waarbij zij wijst op een uitspraak van de CRvB van 30 juni 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:1499).

11. De Svb mocht verder van belang achter dat eiser na zijn inschrijving ook voor langere periodes is teruggekeerd naar Curaçao, ook al kan het zo zijn dat eiser in bepaalde gevallen genoodzaakt was langer op Curaçao te blijven als gevolg van reisbeperkingen in verband met de coronapandemie. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat de Svb ten onrechte stelt dat hij 15 weken per jaar op Curaçao verblijft, nu dit volgt uit het aanvraagformulier 30 september 2021 en de brief van eisers mantelzorger van 25 maart 2022. Eiser stelt dat hij zijn bezoek aan Curaçao in december 2020 heeft moeten verlengen door ziekte onder verwijzing naar een overzicht van zijn huisarts van 9 maart 2023. Uit de informatie van eisers huisarts kan echter geen duidelijke noodzaak worden afgeleid om langer in Curaçao te moeten blijven.

Conclusie

12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier op 21 juli 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.

rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep