Home

Raad van State, 28-12-2016, ECLI:NL:RVS:2016:3495, 201602018/1/R1 en 201602019/1/R1

Raad van State, 28-12-2016, ECLI:NL:RVS:2016:3495, 201602018/1/R1 en 201602019/1/R1

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
28 december 2016
Datum publicatie
28 december 2016
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RVS:2016:3495
Zaaknummer
201602018/1/R1 en 201602019/1/R1
Relevante informatie
Wet geluidhinder [Tekst geldig vanaf 01-05-2017] [Regeling ingetrokken per 2020-02-19], Wet ruimtelijke ordening [Tekst geldig vanaf 01-07-2021 tot 01-01-2024] [Regeling ingetrokken per 2024-01-01], Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023]

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 8 december 2015 heeft het college hogere waarden als bedoeld in artikel 110a van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) vastgesteld ten behoeve van het bestemmingsplan "Geluidsscherm Blaricummermeent".

Uitspraak

201602018/1/R1 en 201602019/1/R1.

Datum uitspraak: 28 december 2016

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in de gedingen tussen:

[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Blaricum,

en

1. de raad van de gemeente Blaricum,

2. het college van burgemeester en wethouders van Blaricum,

verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 8 december 2015 heeft het college hogere waarden als bedoeld in artikel 110a van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) vastgesteld ten behoeve van het bestemmingsplan "Geluidsscherm Blaricummermeent".

Bij besluit van 26 januari 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Geluidsscherm Blaricummermeent" vastgesteld.

Tegen deze besluiten heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft mede namens de raad een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaken ter zitting behandeld op 20 oktober 2016, waar [appellant], en de raad, vertegenwoordigd door P.K. de Jong, werkzaam bij Royal Haskoning DHV, J. van Nuland, werkzaam bij Buro SRO, N. Korsten, werkzaam bij Goudappel Coffeng en K.I. de Graaf, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

Het besluit tot vaststelling van hogere waarden

1. Het besluit tot vaststelling van hogere waarden is genomen in aanloop naar de vaststelling van het bestemmingsplan "Blaricummermeent Werkdorp 2016". Het besluit tot vaststelling van hogere waarden is gekoppeld aan het plan "Geluidsscherm Blaricummermeent". Dit plan maakt de realisering van een geluidscherm mogelijk tussen de Rijksweg A27 en de woningen waarin het bestemmingsplan "Blaricummermeent Werkdorp 2016" voorziet. Het ontwerp van dat plan is op 25 februari 2016 vastgesteld.

Het bestemmingsplan "Blaricummermeent Werkdorp 2016" voorziet in de bouw van 750 nieuwe woningen aan de noordoostzijde van Blaricum. Het plan is een actualisering van het bestemmingsplan "Blaricummermeent Werkdorp 2007", waarin aan een deel van het plangebied reeds een woonbestemming was toegekend.

Voor een deel van de te bouwen woningen zijn bij het besluit tot vaststelling van hogere waarden, waarden vastgesteld voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege de Rijksweg A27 en enkele wegen binnen het plangebied. [appellant] woont op een afstand van ongeveer 100 m van de dichtstbijzijnde woningen waarvoor hogere waarden zijn vastgesteld.

2. Het college stelt zich op het standpunt dat [appellant] geen belanghebbende is bij het bestreden besluit omdat hij daardoor niet rechtstreeks in een belang wordt geraakt. Het beroep van [appellant] tegen het besluit tot vaststelling van hogere waarden moet daarom volgens het college niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.1. Ingevolge artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb kan een belanghebbende bij de Afdeling beroep instellen tegen een besluit tot vaststelling van hogere waarden.

Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

2.2. De wetgever heeft deze eis gesteld om te voorkomen dat een ieder, in welke hoedanigheid ook, of een persoon met slechts een verwijderd of indirect belang als belanghebbende zou moeten worden beschouwd en beroep zou kunnen instellen. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang te hebben dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.

2.3. Het besluit tot vaststelling van de hogere waarden is een noodzakelijke voorwaarde om de bouw van 360 van de 750 woningen mogelijk te maken. Volgens jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 27 mei 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BI4973), zijn bij een dergelijk besluit rechtstreeks de belangen betrokken van iedere persoon die door de realisering van de voorgenomen activiteit rechtstreeks in zijn belangen wordt geraakt. Nu [appellant] op korte afstand woont van de woningen waarin het bestemmingsplan "Blaricummermeent Werkdorp 2007" voorziet en aannemelijk is dat de hogere waarden ter plaatse van genoemde 360 woningen ook effect zullen hebben op de geluidsituatie bij de woning van [appellant], wordt hij rechtstreeks in zijn belangen geraakt door de vaststelling van hogere waarden voor deze woningen. Dat het op te richten geluidscherm de geluidbelasting op zijn woning zal verminderen, doet daaraan niet af.

[appellant] is daarom belanghebbende als bedoeld in

artikel 1:2, eerste lid, van de Awb bij het besluit tot vaststelling van hogere waarden.

3. [appellant] kan zich niet verenigen met het besluit. Hij voert hiertoe aan dat het rapport "Akoestisch onderzoek Blaricummermeent" van Goudappel Coffeng van 9 september 2015 (hierna: het rapport) onzorgvuldigheden bevat, zodat aan de hand van het rapport de noodzaak voor het vaststellen van hogere waarden niet kan worden aangetoond. Volgens [appellant] is ten onrechte onvoldoende onderzocht in hoeverre het realiseren van een hoger scherm, vervaardigd uit absorberende materialen, en het treffen van bron- en overdrachtsmaatregelen hadden kunnen leiden tot het bereiken van de wettelijke voorkeursgrenswaarde. Verder voert [appellant] aan dat in het rapport geen rekening is gehouden met de omstandigheid dat de maximum snelheid op de Rijksweg A27 is verhoogd naar 130 kilometer per uur. Ten slotte stelt [appellant] dat het college er ten onrechte geen rekening mee heeft gehouden dat de bouwhoogte van appartementen ingevolge het bestemmingsplan "Blaricummermeent Werkdorp 2007" maximaal 14 m mag bedragen. Nu uit het rapport blijkt dat op een waarneemhoogte van 7,5 m geluidwaarden van 54 dB worden bereikt en de geluidbelasting als gevolg van de Rijksweg A27 en de wegen binnen het plangebied op grotere hoogte sterk toeneemt, zullen volgens [appellant] de hogere waarden die het college heeft vastgesteld, op een hoogte van 14 m worden overschreden.

3.1. Het college stelt zich op het standpunt dat artikel 8:69a van de Awb in de weg staat aan vernietiging van het besluit tot vaststelling van de hogere waarden wegens de gronden die door [appellant] zijn aangevoerd.

3.2. Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of een ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.

3.3. Afdeling 2 van hoofdstuk VI van de Wgh bevat een regeling volgens welke bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden die behoren tot een zone langs een weg, ter zake van de geluidbelasting vanwege de weg waarlangs die zone ligt, voor woningen gelegen binnen die zone de waarden in acht moeten worden genomen die als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt. Als beschermingsniveau geldt in beginsel de waarde die voor de betrokken woningen is vastgelegd in de regeling. Indien deze waarde niet wordt gehaald, is het mogelijk om voor de betrokken woningen een ander beschermingsniveau te bepalen door middel van het bij besluit vaststellen van een hogere waarde voor die woningen.

De regeling in de Wgh strekken ertoe dat bij besluit wordt vastgesteld welke geluidbelasting - na het zo mogelijk treffen van maatregelen - bij de te bouwen woningen vanwege de weg maximaal mag optreden. Deze regeling strekt daarmee, zoals de Afdeling reeds eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 13 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR1411), tot bescherming van de bewoners van de te bouwen woningen. [appellant] woont op een afstand van ongeveer 100 m van de te bouwen woningen waarvoor bij het bestreden besluit hogere waarden zijn vastgesteld. Hij is geen eigenaar van één van de woningen waarvoor hogere waarden zijn vastgesteld en niet is gebleken van concrete interesse in de koop en/of bewoning van een van de woningen die in het plan zijn voorzien. Derhalve strekt de regeling kennelijk niet tot bescherming van de belangen van [appellant]. De Afdeling wijst in dit verband op de uitspraak van 27 juni 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW9570, en de uitspraak van 16 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2771.

Gelet hierop kan hetgeen [appellant] aanvoert niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Daarom ziet de Afdeling af van een verdere inhoudelijke bespreking van hetgeen [appellant] hierover heeft aangevoerd.

Het bestemmingsplan

4. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

5. Het plan voorziet in de realisering van een geluidwerende voorziening van 1.260 m lang en in totaal 9,5 m hoog ten noordwesten van de Rijksweg A27, ter hoogte van de nog te bouwen wijk "Werkdorp" in de gemeente Blaricum. Onderdeel van deze voorziening is een geluidscherm met een hoogte van 7,5 m. Het plan "Blaricummermeent Werkdorp 2007" dat voorheen voor het plangebied gold, voorzag reeds in een geluidwerende voorziening. Omdat realisering daarvan op de wijze zoals in dat bestemmingsplan was voorzien als gevolg van bepaalde ontwikkelingen niet meer mogelijk was, diende de planologische verankering van die voorziening te worden gewijzigd. Dit plan voorziet in die wijziging.

6. De raad stelt zich op het standpunt dat [appellant] geen belanghebbende is bij het bestreden besluit, omdat de gevolgen die [appellant] van het plan ondervindt verwaarloosbaar zijn. [appellant] heeft volgens de raad daarom geen aanmerkelijk belang bij de vaststelling van het bestemmingsplan. Volgens de raad moet het beroep van [appellant] tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.

6.1. [appellant] woont op een afstand van ongeveer 285 m van het plangebied en heeft vanaf de bovenste verdieping van zijn woning zicht op het geluidscherm waarin het plan voorziet. Uit het rapport "Quickscan akoestische situatie [locatie] Blaricum t.g.v. Rijksweg A27" van Goudappel Coffeng van 27 mei 2016 (hierna: de quickscan) - dat in opdracht van de raad is opgesteld naar aanleiding van het beroep van [appellant] tegen de vaststelling van het plan - blijkt voorts dat het verschil in geluidbelasting op de woning van [appellant] als gevolg van het geluidscherm waarin het plan voorziet, minimaal 0,4 dB en maximaal 5,1 dB bedraagt. Daarbij heeft de Afdeling het oog op het verschil tussen de situatie waarin in het geheel geen scherm aanwezig is en de situatie waarin een scherm aanwezig is overeenkomstig het plan. Gelet op dit verschil moet worden geoordeeld dat het besluit feitelijke gevolgen van enige betekenis voor [appellant] met zich brengt, zodat zijn belang rechtstreeks bij het bestreden besluit is betrokken. Dat de realisering van het geluidscherm tot gevolg zal hebben dat de geluidbelasting op de woning van [appellant] in feite zal afnemen, maakt dat niet anders.

De stelling van de raad dat de gevolgen van het plan voor [appellant] verwaarloosbaar zijn, heeft kennelijk betrekking op een ander deel van de quickscan. Deze stelling betreft het deel van de quickscan waaruit volgt dat de geluidbelasting op de woning van [appellant] nauwelijks wijzigt als in plaats van een scherm van 7,5 m hoog, een scherm van 12 m hoog zou worden geplaatst. Nu dit verschil voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep van [appellant] niet relevant is, leidt het betoog van de raad niet tot een ander oordeel.

Derhalve moet [appellant] als belanghebbende bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan worden aangemerkt.

7. De raad stelt zich voorts op het standpunt dat [appellant] geen belang meer heeft bij een uitspraak op zijn beroep. Daartoe voert bij aan dat voor de realisering van het geluidscherm een omgevingsvergunning is verleend die inmiddels in rechte onaantastbaar is. De raad geeft tevens te kennen dat het geluidscherm reeds is gerealiseerd. Volgens de raad moet het beroep van [appellant] tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard.

7.1. De Afdeling overweegt dat de omstandigheid dat een omgevingsvergunning is verleend die in rechte onaantastbaar is geworden, niet met zich brengt dat in zoverre geen belang meer bestaat bij een uitspraak op het beroep. Een bestemmingsplan leent zich namelijk, anders dan een omgevingsvergunning, voor herhaalde toepassing. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding om het beroep van [appellant] tegen het bestemmingsplan, vanwege het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk te verklaren.

8. Eerst ter zitting heeft [appellant] naar voren gebracht dat een hoger scherm een positieve invloed zal hebben op de luchtkwaliteit ter plaatse van zijn woning en dat de raad hiermee ten onrechte geen rekening heeft gehouden.

8.1. Behoudens in geschillen waar de wet anders bepaalt, kunnen ook na afloop van de beroepstermijn en, indien die termijn is gegeven, na de termijn als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb, nieuwe gronden worden ingediend, zij het dat die mogelijkheid wordt begrensd door de goede procesorde. Voor het antwoord op de vraag of de goede procesorde zich daartegen verzet, is in het algemeen bepalend een afweging van de proceseconomie, de reden waarom de desbetreffende beroepsgrond pas in een laat stadium is aangevoerd, de mogelijkheid voor de andere partijen om adequaat op die beroepsgrond te reageren en de processuele belangen van de partijen over en weer. Gesteld noch gebleken is dat [appellant] deze beroepsgrond niet eerder dan ter zitting heeft kunnen aanvoeren. Door deze beroepsgrond eerst ter zitting naar voren te brengen heeft de raad hierop niet op passende wijze kunnen reageren. Mede gelet hierop zal de Afdeling deze nadere grond wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing laten bij de beoordeling van het bestreden besluit.

9. [appellant] betoogt dat het akoestisch onderzoek dat aan het plan ten grondslag ligt, onvolledig is. Hij voert hiertoe aan dat in het onderzoek ten onrechte niet is bezien of het geluid dat door de wegen binnen het gebied van het bestemmingsplan "Blaricummermeent Werkdorp 2007" wordt veroorzaakt, door het te realiseren geluidscherm zal worden gereflecteerd. Evenmin is volgens [appellant] onderzocht in hoeverre deze reflectie zou worden gereduceerd door een geluidscherm vervaardigd uit absorberende materialen. Verder is volgens [appellant] ten onrechte niet onderzocht in hoeverre een hoger scherm de geluidbelasting op zijn woning zou verminderen en heeft de raad derhalve niet op goede gronden besloten om te voorzien in een geluidscherm van slechts 7,5 m hoog.

9.1. De raad stelt voorop dat het geluidscherm is gerealiseerd ten behoeve van de woningen die zijn gesitueerd binnen het gebied waarop het plan "Blaricummermeent Werkdorp 2007" betrekking heeft. Het scherm is volgens de raad niet opgericht om de geluidbelasting op de woning van [appellant] te verminderen. De raad geeft verder te kennen dat de eventuele reflectie van het geluid op het geluidscherm, veroorzaakt door de wegen binnen het plangebied "Blaricummermeent Werkdorp 2007", in het akoestisch onderzoek is betrokken. Voorts stelt de raad zich op het standpunt dat de keuze voor een hoger scherm niet zou leiden tot een hoorbaar effect voor [appellant].

9.2. Ten behoeve van het plan is door Goudappel Coffeng een akoestisch onderzoek verricht. De resultaten daarvan zijn neergelegd in het rapport. In het rapport staat dat met reflecties van de objecten die aanwezig zijn in het gebied waarvoor het bestemmingsplan "Blaricummermeent Werkdorp 2007" geldt - zoals gevels van woningen - in het onderzoek rekening is gehouden. Het geluidscherm is in dit verband eveneens in ogenschouw genomen. De raad heeft in dit verband toegelicht dat reflectie door een geluidscherm van verkeersgeluid alleen kan optreden als verkeer op zeer korte afstand van een reflecterend scherm rijdt. Deze situatie kan zich hier - gelet op de situering van het geluidscherm ten opzichte van de wegen binnen het gebied waarop het bestemmingsplan "Blaricummermeent Werkdorp 2007" betrekking heeft - volgens de raad echter niet voordoen. Gelet op het onderzoek en de toelichting van de raad, stelt de Afdeling vast dat de reflectie van verkeersgeluid van deze wegen door het te realiseren geluidscherm in het akoestisch onderzoek is betrokken. In hetgeen [appellant] hierover heeft aangevoerd is naar het oordeel van de Afdeling geen aanleiding te vinden voor het oordeel dat het onderzoek - en het rapport daarover - in zoverre onvolledig zijn.

Het betoog faalt.

9.3. Ten aanzien van het betoog van [appellant] dat ten onrechte niet is onderzocht in hoeverre een hoger geluidscherm tot verdere geluidreductie op zijn woning zou leiden, wordt door de Afdeling als volgt overwogen. Uit het rapport volgt dat voor het in kaart brengen van de geluidgevolgen voor de te bouwen woonwijk van de Rijksweg A27 en de wegen binnen het gebied waarop het bestemmingsplan "Blaricummermeent Werkdorp 2007" betrekking heeft, is gerekend met verschillende hoogtes van het geluidscherm, namelijk 12 m, 10 m en 7,5 m. Op basis van de resultaten van het onderzoek heeft de raad ervoor gekozen om in het plan te voorzien in een geluidscherm van 7,5 m hoog. In de quickscan is onderzocht hoe de geluidbelasting op de woning van [appellant] zou worden beïnvloed door plaatsing van een geluidscherm van 7,5 m en van 12 m. Uit de quickscan blijkt dat plaatsing van een scherm van 12 m, minimaal 0,1 dB en maximaal 1 dB aan geluidsreductie oplevert ten opzichte van het scherm van 7,5 m waarin het plan voorziet. Volgens de raad zou de keuze voor een scherm van 12 m derhalve niet tot een hoorbaar effect leiden ter plaatse van de woning van [appellant]. Gelet op de resultaten van dit onderzoek ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen om in het plan te voorzien in een geluidscherm van 7,5 meter hoog.

Het betoog faalt.

10. Voor zover in deze uitspraak is geoordeeld dat een beroepsgrond faalt en niet uitdrukkelijk op de toepasselijkheid van artikel 8:69a van de Awb is ingegaan, heeft de Afdeling zich niet uitgesproken over de vraag of dat artikel van toepassing is.

Conclusie

11. De beroepen zijn ongegrond.

Proceskosten

12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzitter, en mr. R.J.J.M. Pans en mr. B.J. Schueler, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Groen, griffier.

w.g. Van Ettekoven w.g. Groen

voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 28 december 2016

831.