Gelet op de ernst van het verwijt aan het adres van de SVB moet de terugwerkende kracht van de herziening verder worden gematigd
Gelet op de ernst van het verwijt aan het adres van de SVB moet de terugwerkende kracht van de herziening verder worden gematigd
Gegevens
- Nummer
- 2024/151
- Publicatiedatum
- 13 november 2024
- Auteur
- Redactie
- Rubriek
- Uitspraak
CRvB 27 juni 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1267, m.nt. M. Otte
Samenvatting
De herziening met terugwerkende kracht is terecht, omdat appellant en zijn partner niet duurzaam gescheiden leefden. Appellant kan worden verweten dat hij zijn buitenlandse huwelijk niet bij de SVB heeft gemeld. Hij kon op dat moment niet volstaan met de registratie van het huwelijk in de BRP. De Regeling uitzondering inlichtingenplicht gold ten tijde van het gesloten huwelijk nog niet. De SVB kan worden verweten dat hij lange tijd geen gevolgen heeft verbonden aan informatie waaruit bleek dat appellant gehuwd was, waardoor het ten onrechte ontvangen bedrag hoog is opgelopen. Gelet op de ernst van het verwijt aan het adres van de SVB oordeelt de Raad dat de terugwerkende kracht van de herziening verder moet worden gematigd dan de 25% die de SVB heeft toegepast, wat ook gevolgen heeft voor de terugvordering. De SVB moet een nieuw besluit nemen over de herziening en terugvordering. Hierbij moet de SVB de relevante feiten en omstandigheden zodanig afwegen dat die afweging een toetsing aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zal kunnen doorstaan. De SVB moet in het nieuwe besluit tevens aangeven op welke wijze hij rekening heeft gehouden met de gevolgen die de terugvordering voor appellant heeft.
Noot
Deze noot is eerder verschenen in
1. Een interessante uitspraak van de CRvB over het met terugwerkende kracht herzien van een (pensioen)uitkering indien zowel belanghebbende als bestuursorgaan een verwijt te maken valt van het feit dat een te hoog bedrag is uitgekeerd.
2. Belanghebbende in deze zaak had zijn in november 2015 in Indonesië gesloten huwelijk ook bij het bestuursorgaan (de Sociale verzekeringsbank; SVB) moeten melden. Een melding bij de burgerlijke stand alleen was niet genoeg. In art. 49 AOW staat weliswaar dat feiten die de SVB kan verkrijgen uit aangewezen administraties niet door de belanghebbende hoeven te worden gemeld, maar de ministeriële regeling waarin de basisregistratie personen (BRP) als zo’n administratie is aangewezen (Regeling uitzondering inlichtingenplicht; Stcrt. 2017, 17689) is pas op 1 juni 2017 in werking getreden. Deze uitzondering op de inlichtingenplicht gold in 2015 dus nog niet. (Vergelijk CRvB 26 maart 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ5633, , r.o. 4.4.1.)
3. De SVB op zijn beurt had in deze zaak actie moeten ondernemen toen in februari 2016 een systeemmelding werd ontvangen waaruit kon worden afgeleid dat belanghebbende was gehuwd. In plaats daarvan zat het bestuursorgaan zes jaar op zijn handen, waardoor de terugvordering onnodig hoog is opgelopen.
4. De CRvB is van mening dat een matiging van de terugwerkende kracht van de herziening met 25% in deze omstandigheden te weinig is – ‘duidelijk onvoldoende’, gelet op ‘de ernst van het verwijt aan de SVB’ – en draagt het bestuursorgaan op een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Daarbij moet een belangenafweging plaatsvinden: het uitgangspunt dat onterecht ontvangen uitkering in beginsel moet worden terugbetaald vs. feiten en omstandigheden die maken dat de herziening moet worden gematigd. Die belangenafweging moet de nieuwe beslissing op bezwaar dragend motiveren; ze moet een toets aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur – met name het rechtszekerheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel, het (materiële) zorgvuldigheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel (zie CRvB 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726, , m.nt. A.M.A.G. Beers en H.J. van Dijk) – kunnen doorstaan.
5. De AOW kent – in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Participatiewet (zie art. 54 lid 3 Pw) – geen onderscheid tussen verplichte herziening bij schending van de inlichtingenplicht en een bevoegdheid tot herziening in overige gevallen. Art. 17a lid 1 AOW is dwingend van aard en bepaalt dat de SVB in beide gevallen de pensioenuitkering herziet. Wel heeft de SVB de bevoegdheid om bij dringende redenen geheel of gedeeltelijk van herziening af te zien (art. 17a lid 2 AOW). Dat is dus de toets die voorligt; in hoeverre nopen de omstandigheden van dit geval tot matiging van de herziening? Naast de (mate van) schending van de inlichtingenplicht door belanghebbende en de inactiviteit van de SVB lijkt me daarbij relevant of belanghebbende had moeten begrijpen dat hij te veel uitkering ontving.
6. In navolging van de uitspraak van de CRvB van 21 mei 2024 (ECLI:NL:CRVB:2024:1142, ) kan ik me voorstellen dat toepassing van de zesmaandenjurisprudentie – inhoudende dat een bestuursorgaan adequaat, dat is: binnen zes maanden, moet reageren op een concreet signaal waaruit kan worden afgeleid dat ten onrechte of te veel uitkering wordt verstrekt – de toets van de CRvB kan doorstaan. Concreet zou dit matiging van de herziening tot een periode van zo’n 8,5 maand – in plaats van zo’n 4,5 jaar – betekenen: van de maand na de huwelijkssluiting tot zes maanden na de ontvangst van het BRP-signaal.
7. Wat de SVB ook besluit over matiging van de herziening, vervolgens zal hij ook nog moeten beoordelen of er dringende redenen zijn om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien, door zich rekenschap te geven van de gevolgen die een terugvordering voor belanghebbende heeft. Omstandigheden die al aanleiding hebben gegeven de herziening te matigen, kunnen daarbij m.i. niet nogmaals aan bod komen.
M. Otte
Marije Otte is rechtsbeschermingsjurist bij de gemeente Maastricht en lid van de bezwaarschriftencommissies van Sittard-Geleen en Rotterdam