Home

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 22-08-2016, ECLI:NL:CBB:2016:276, 14/109

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 22-08-2016, ECLI:NL:CBB:2016:276, 14/109

Gegevens

Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Datum uitspraak
22 augustus 2016
Datum publicatie
27 september 2016
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CBB:2016:276
Zaaknummer
14/109

Inhoudsindicatie

Juistheid registratie schorsing bestuurder in het handelsregister. Niet tijdig beslissen op aanvraag en bezwaar. Verschuldigdheid dwangsommen. Afwijzing verzoek om schadevergoeding.

Uitspraak

uitspraak

zaaknummer: 14/109

24300

(gemachtigde: mr. M.P. Santokhi),

(gemachtigde: mr. M.P. Santokhi)

en

(gemachtigde: mr. J.P.M. van der Ende).

Procesverloop

Bij brief van 27 juni 2013 heeft Neral de Kamer van Koophandel Rotterdam (thans: de Kamer van Koophandel, verweerster) in gebreke gesteld, omdat nog geen beslissing was genomen op haar verzoek van 17 april 2013 om beëindiging van de registratie van de schorsing van Neral als bestuurder van Next Level Systems B.V. (NLS) in het handelsregister.

Bij besluit van 29 augustus 2013 (het primaire besluit) heeft verweerster geweigerd de inschrijving in het handelsregister van de schorsing van Neral als bestuurder van NLS op te heffen per 16 april 2013 en het verzoek van Neral om schadevergoeding afgewezen.

Bij brief van 27 september 2013 heeft Neral bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.

Bij brief van 23 november 2013 heeft Neral verweerster in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar.

Neral en SGOD hebben bij brief van 14 december 2013, ingekomen bij de rechtbank Rotterdam op 14 december 2013 en na doorzending bij het College ingekomen op 11 februari 2014, beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit op het verzoek van Neral van 17 april 2013.

Bij besluit van 30 december 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerster het bezwaar van Neral ongegrond verklaard.

Neral heeft bij brief van 7 februari 2014 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 februari 2016. Neral en SGOD hebben zich ter zitting niet laten vertegenwoordigen. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

1. Bij de beoordeling van het geschil gaat het College uit van de volgende feiten.

1.1

Bij besluit van 17 januari 2013 heeft verweerster besloten tot inschrijving van de opgaaf van [naam 1] (als gemachtigde van [naam 2] B.V.) tot schorsing van Neral als bestuurder van NLS per 16 januari 2013. Daaraan heeft verweerster ten grondslag gelegd het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 16 januari 2013 (ECLI:NL:RBROT:2013:BZ0080), waarin Neral vanaf de dag van dat vonnis als bestuurder van NLS is geschorst voor een periode van drie maanden of totdat de Ondernemingskamer in een eventueel te starten enquêteprocedure anders beslist.

1.2

Bij brief van 17 april 2013 heeft Neral verweerster verzocht de schorsing met ingang van 16 april 2013 als opgeheven te beschouwen en dit gegeven in het handelsregister te verwerken (het verzoek van 17 april 2013).

1.3

Bij brief van 6 mei 2013 heeft verweerster haar beslissing op dit verzoek aangehouden in verband met een lopende enquêteprocedure tot na de uitspraak van de Ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam (Ondernemingskamer).

1.4

Bij brief van 27 juni 2013 heeft Neral verweerster in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar verzoek van 17 april 2013.

1.5

Bij beschikking van 15 juli 2013 (ECLI:NL:GHAMS:2013:2333) heeft de Ondernemingskamer Neral bij wijze van onmiddellijke voorziening voor de duur van het geding als bestuurder van NLS geschorst en een nader aan te wijzen persoon benoemd tot bestuurder van NLS en tevens als beheerder van de aandelen.

1.6

Bij beschikking van 18 juli 2013 heeft de Ondernemingskamer [naam 3] aangewezen als bestuurder van NLS en als beheerder van de aandelen.

1.7

In verband met haar verzoek van 17 april 2013 heeft Neral bij brief van 13 augustus 2013 aan verweerster meegedeeld dat haar schorsing als bestuurder van NLS per 16 april 2013 diende te worden opgeheven, omdat de schorsingstermijn van drie maanden op 15 april 2013 was verstreken en heeft zij verweerster gevraagd te beslissen op dat verzoek. Tevens heeft Neral gesteld dat zij als gevolg van het niet inschrijven van genoemde opheffing in het handelsregister schade heeft geleden en verweerster verzocht deze schade te vergoeden en daarnaast gevraagd om nadeelcompensatie toe te kennen.

1.8

Bij het primaire besluit van 29 augustus 2013 heeft verweerster de door Neral gewenste aanpassing in het handelsregister geweigerd en daarbij gewezen op de beschikking van de Ondernemingskamer van 15 juli 2013. Voorts heeft verweerster het verzoek van Neral om schadevergoeding afgewezen, omdat handhaving van de schorsing van Neral als bestuurder van NLS conform de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 januari 2013 en de beschikking van de Ondernemingskamer van 15 juli 2013 is geschied.

1.9

Bij brief van 27 september 2013 heeft Neral bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.

1.10

Bij brief van 22 november 2013 heeft verweerster Neral meegedeeld dat de beslissing op het bezwaar met toepassing van artikel 7:10, derde lid, van de Awb is verdaagd met zes weken. Bij faxbericht van gelijke datum heeft Neral verweerster in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar van 27 september 2013.

2. Bij het bestreden besluit heeft verweerster het bezwaar van Neral ongegrond verklaard. Verweerster heeft daartoe overwogen dat aan de registratie van de schorsing van Neral als bestuurder van NLS het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 16 januari 2013 en de beschikking van de Ondernemingskamer van 15 juli 2013 ten grondslag liggen. Anders dan Neral stelt, volgt volgens verweerster uit het vonnis van 16 januari 2013 niet dat de schorsing uitsluitend geldt voor 90 dagen. Verweerster stelt dat dit vonnis niet anders kan worden gelezen dan dat de voorzieningenrechter heeft beoogd te oordelen dat de schorsing ‘sowieso’ drie maanden liep en zoveel langer als zou volgen uit een op enig moment aanhangig te maken procedure bij de Ondernemingskamer. Verweerster is gebonden aan genoemde rechterlijk uitspraken en gelet op deze uitspraken bestaat thans geen mogelijkheid om de inschrijving van de schorsing op te heffen. Verweerster had bovendien, gezien het vonnis van 16 januari 2013, gerede twijfel over de vraag of de schorsing kon worden opgeheven, welke twijfel is bevestigd door de beschikking van de Ondernemingskamer van 15 juli 2013 waarbij de schorsing van NLS is gecontinueerd. Verweerster heeft verder overwogen dat het verzoek om schadevergoeding terecht is afgewezen. Neral heeft haar verzoek expliciet gebaseerd op artikel 4:126 van de Awb. Nu dit artikel nog niet in werking is getreden, kan daarop nog geen beroep worden gedaan. Bovendien is er geen sprake van schade ter uitoefening van een publiekrechtelijke bevoegdheid die uitgaat boven het normaal maatschappelijk risico, dan wel schade die Neral in vergelijking met anderen onevenredig zwaar treft.

Voor zover Neral heeft verzocht om schadevergoeding vanwege vermeende onrechtmatige besluitvorming, heeft verweerster overwogen dat geen sprake is van een onrechtmatig besluit en dat het verzoek om schadevergoeding reeds hierom wordt afgewezen. Voor zover Neral heeft verzocht om vaststelling van de dwangsommen die zouden zijn verbeurd als gevolg van de te late besluitvorming, stelt verweerster dat dit verzoek reeds op grond van artikel 4:15, eerste lid, onder a en b, van de Awb in samenhang met artikel 4:17, derde lid, van de Awb moet worden afgewezen. Verweerster wijst hiertoe op haar brief van 6 mei 2013 waarbij de beslissing op het verzoek van Neral in verband met een lopende enquêteprocedure tijdig is aangehouden tot na de uitspraak van de Ondernemingskamer en Neral is gevraagd dit verzoek aan te vullen met een kopie van die uitspraak. Nu Neral reeds vanaf 15 juli 2013 beschikte over de beschikking van de Ondernemingskamer, maar deze tot op heden niet aan verweerster heeft toegezonden, is de vertraging in de besluitvorming na 15 juli 2013 aan Neral toe te rekenen. Verder stelt verweerster dat het verdagen van de beslissing op het bezwaar bij brief van 22 november 2013 tijdig is geschied en dat het bestreden besluit vervolgens is genomen binnen zes weken na die datum, zodat Neral geen aanspraak kan maken op dwangsommen. Tot slot heeft verweerster overwogen dat geen sprake is van een van rechtswege ontstane beslissing tot opheffing van de schorsing, nu de Handelsregisterwet 2007 (Hrw 2007) noch het Handelsregisterbesluit 2008 (Hrb 2008) bepaalt dat bij het niet tijdig beslissen een dergelijke beschikking ontstaat.

Het beroepschrift van 14 december 2013

3. Het College stelt vast dat het beroepschrift van 14 december 2013 is ingediend zowel door Neral als SGOD, die hierin als eiseres I, onderscheidenlijk eiseres II zijn aangeduid. Uit de tekst van dit beroepschrift leidt het College af dat het, voor zover bestuursrechtelijk relevant en begrijpelijk, is gericht tegen het niet tijdig beslissen op het hiervoor in 1.2 vermelde verzoek van 17 april 2013 en het niet tijdig beslissen op het bezwaar tegen het primaire besluit van 29 augustus 2013, voor zover hierbij is beslist op het in 1.7 genoemde verzoek om toekenning van schadevergoeding van 13 augustus 2013. Het College zal nu eerst deze vier beroepen bespreken en daarbij tevens de vraag beantwoorden of deze beroepen ingevolge artikel 6:20, vierde lid, van de Awb mede betrekking hebben op het alsnog genomen besluit op bezwaar van 30 december 2013.

Beroep SGOD tegen niet tijdig beslissen op verzoek van 17 april 2013

4. Met betrekking tot het beroep van SGOD tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek van Neral van 17 april 2013 om haar schorsing als bestuurder met ingang van 16 april 2013 als opgeheven te beschouwen, is het College van oordeel dat SGOD niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb kan worden aangemerkt bij dit op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit. SGOD heeft genoemd verzoek niet (mede) ingediend en ook overigens valt niet in te zien dat het belang van SGOD rechtstreeks bij genoemd besluit is betrokken. Dat van een dergelijk belang wel sprake zou zijn, volgt niet uit de als bijlage bij genoemd beroepschrift overgelegde akte van cessie van 28 september 2013, waarbij Neral de helft van de gepretendeerde, bij verweerster ingediende vordering tot vergoeding van schade op grond van artikel 4:126 van de Awb “in de vorm van schenking” heeft overgedragen aan SGOD. Dit betekent dat genoemd beroep van SGOD niet-ontvankelijk is.

Beroep van SGOD tegen niet tijdig nemen van beslissing op bezwaar tegen primaire besluit

5. Met betrekking tot het beroep van SGOD tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar tegen het primaire besluit voor zover bij dat besluit is beslist op het verzoek om schadevergoeding van 13 augustus 2013, overweegt het College als volgt. Nu niet is gebleken dat SGOD met het bezwaarschrift van 27 september 2013 of anderszins zelfstandig bezwaar heeft gemaakt tegen (genoemd onderdeel van) het primaire besluit, bestaat geen aanleiding om aan te nemen dat bij het bestreden besluit (mede) is beslist op een dergelijk bezwaar van SGOD en dat verweerster daarop had moeten beslissen. Dit betekent dat SGOD in zoverre evenmin als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb kan worden aangemerkt bij dit op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit. Ook dit beroep van SGOD is daarom niet-ontvankelijk. Dit betekent dat evenmin grond bestaat voor het oordeel dat genoemd beroep ingevolge artikel 6:20, vierde lid, van de Awb mede betrekking heeft op (een onderdeel van) het bestreden besluit.

Beroep Neral tegen niet tijdig beslissen op verzoek van 17 april 2013

6. Voor zover het beroep van Neral is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek van 17 april 2013 overweegt het College als volgt. Het bepaalde in artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb heeft ten doel het bestuursorgaan ertoe te bewegen alsnog een besluit te nemen. Hiertoe wordt aan een belanghebbende een rechtsmiddel geboden in de situatie waar het bestuursorgaan niet tijdig een besluit heeft genomen. Gelet op deze beperkte strekking kan op grond van genoemde bepaling geen rechtsmiddel meer worden aangewend nadat een voor bezwaar (en beroep) vatbaar besluit is genomen (zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 januari 2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AO2505). Nu vaststaat dat verweerster ten tijde van het indienen van het beroepschrift op 14 december 2013 tegen het niet tijdig beslissen op het verzoek van 17 april 2013, het primaire besluit van 29 augustus 2013 tot afwijzing van dat verzoek reeds had genomen, is genoemd beroep niet-ontvankelijk.

Beroep van Neral tegen niet tijdig nemen beslissing op bezwaar tegen primair besluit

8. Het beroep van Neral van 14 december 2013 tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op haar bezwaar van 27 september 2013 tegen het primaire besluit, waarbij afwijzend is beslist op het verzoek om schadevergoeding van 13 augustus 2013, heeft ingevolge artikel 6:20, vierde lid, van de Awb mede betrekking op het bestreden besluit waarbij alsnog op dit bezwaar is beslist. Dit beroep zal hierna in 13.1 tot en met 13.4 van deze uitspraak worden beoordeeld. Nu niet gebleken is dat Neral nog belang heeft bij de beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op genoemd bezwaar, is dit beroep niet-ontvankelijk.

Het beroepschrift van 7 februari 2014

9. Met het beroepschrift van 7 februari 2014 heeft Neral beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Gelet op hetgeen hiervoor in 3 en 8 is overwogen en het aanvullend beroepschrift van 15 april 2014, gaat het College ervan uit dat dit beroep van Neral is gericht tegen onderscheidenlijk de bij het bestreden besluit genomen beslissing op het bezwaar van Neral tegen het primaire besluit voor zover verweerster hierbij heeft geweigerd de inschrijving in het handelsregister van de schorsing van Neral als bestuurder van NLS op te heffen per 16 april 2013, de weigering van verweerster om een dwangsom vast te stellen wegens het niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek van Neral van 17 april 2013 en de weigering van verweerster om een dwangsom vast te stellen wegens het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar tegen het primaire besluit. Deze drie onderdelen van het bestreden besluit zullen hierna worden beoordeeld in onderscheidenlijk 10.1 en 10.2, 11 en 12.1 tot en met 12.4 van deze uitspraak. Uit het beroepschrift van 7 februari 2014, waarin alleen Neral als “eiseres” is aangeduid, blijkt overigens niet dat SGOD daarbij tevens beroep heeft ingesteld tegen een of meer onderdelen van het bestreden besluit.

Beroep Neral tegen weigering dwangsom wegens niet-tijdig beslissen op verzoek van 17 april 2013.

10.1

Ingevolge artikel 4:17, eerste lid, van de Awb verbeurt, indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. Ingevolge het derde lid is de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van die beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.

Ingevolge artikel 4:18 van de Awb stelt het bestuursorgaan de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom bij beschikking vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was. Ingevolge artikel 4:15, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb wordt de termijn voor het geven van een beschikking opgeschort met ingang van de dag na die waarop het bestuursorgaan de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Awb uitnodigt de aanvraag aan te vullen, tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

10.2

Het College stelt vast dat de Hrw 2007 noch het Hrb 2008 een specifieke termijn bevatten waarbinnen een besluit op een aanvraag dient te worden genomen, zodat ingevolge artikel 4:13, tweede lid, van de Awb verweerster in beginsel een termijn van acht weken ter beschikking stond om te beslissen, met de mogelijkheid tot opschorting van de beslissing. Verweerster heeft Neral bij brief van 6 mei 2013 meegedeeld dat zij het oordeel van de Ondernemingskamer wil afwachten en gelet daarop de beslissing op het verzoek van Neral verdaagt. Naar het oordeel van het College kan deze brief niet worden aangemerkt als een uitnodiging in de zin van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb om het verzoek aan te vullen, reeds omdat die brief geen concrete termijn bevat waarbinnen Neral de gelegenheid heeft het verzoek aan te vullen en evenmin een waarschuwing dat Neral er rekening mee moet houden dat haar aanvraag van 17 april 2013 buiten behandeling wordt gesteld als de aanvraag niet binnen de gestelde termijn wordt aangevuld (ie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1453). Nu van andere gronden voor opschorting van de beslistermijn niet is gebleken, diende verweerster uiterlijk op 12 juni 2013 te beslissen op het verzoek van appellante. Nu verweerster pas op 29 augustus 2013 een beslissing op de aanvraag van Neral heeft genomen, heeft verweerster de beslistermijn overschreden. Na het verstrijken van de beslistermijn heeft Neral verweerster bij brief van 27 juni 2013 in gebreke gesteld. Het voorgaande betekent dat op grond van artikel 4:17 van de Awb dwangsommen zijn verbeurd en dat het beroep voor zover gericht tegen de weigering van verweerster om een dwangsom vast te stellen wegens het niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek van 17 april 2013 gegrond is. Het College zal het bestreden besluit vernietigen voor zover daarbij de bezwaren tegen deze weigering ongegrond zijn verklaard. Het College ziet aanleiding wat dit onderdeel betreft zelf in de zaak te voorzien en zal de hoogte van de door verweerster aan Neral verschuldigde dwangsom vaststellen. Verweerster heeft de ingebrekestelling ontvangen op 3 juli 2013, zodat 18 juli 2013 de eerste dag is waarover de dwangsom verschuldigd is. Nu verweerster alsnog een besluit heeft genomen op 29 augustus 2013, is verweerster een dwangsom verschuldigd over de periode van 18 juli 2013 tot en met 28 augustus 2013, dus over 42 dagen. Het College stelt de hoogte van de verschuldigde dwangsom op grond van artikel 4:17, eerste en tweede lid, van de Awb dan ook vast op € 1.260,- (veertien dagen vermenigvuldigd met € 20,- per dag, veertien dagen vermenigvuldigd met € 30,- per dag en veertien dagen vermenigvuldigd met € 40,- per dag).

Beroep Neral tegen weigering dwangsom wegens niet-tijdig beslissen op bezwaar

11. Nu verweerster een commissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Awb heeft ingesteld, gold voor het nemen van een besluit op het door Neral ingediende bezwaarschrift tegen het primaire besluit, gelet op artikel 7:10, eerste lid, van de Awb, een beslistermijn van twaalf weken. Het College gaat ervan uit dat het primaire besluit van 29 augustus 2013 ook op die datum is bekendgemaakt, zodat de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift - gelet op het bepaalde in de artikel 6:8, eerste lid, van de Awb – is aangevangen op 30 augustus 2013 en is geëindigd op 11 oktober 2013. Op grond van artikel 7:10, eerste lid, van de Awb is de beslistermijn (van 12 weken) aangevangen op 12 oktober 2013 en geëindigd op zaterdag 4 januari 2014. Gelet op artikel 1, eerste lid, van de Algemene termijnenwet wordt de in de wet gestelde termijn, nu deze in het onderhavige geval eindigt op een zaterdag, van rechtswege verlengd tot en met maandag 6 januari 2014. Volgens artikel 4:17, derde lid, van de Awb is de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen. Nu de beslistermijn eindigde op 6 januari 2014 is de ingebrekestelling van 22 november 2013 vroegtijdig ingediend, zodat verweerster geen dwangsom aan Neral is verschuldigd. Dit betekent dat het beroep van Neral voor zover gericht tegen het onderdeel van het bestreden besluit waarbij verweerster heeft geweigerd haar een dwangsom toe te kennen, ongegrond is.

Beroep van Neral tegen bestreden besluit wat betreft inschrijving schorsing als bestuurder

12.1

Het is vaste jurisprudentie van het College dat alleen sprake is van voldoende procesbelang als het resultaat dat de belanghebbende met het instellen van beroep nastreeft, ook daadwerkelijk met het aanwenden van dat rechtsmiddel kan worden bereikt en dat het realiseren van dat resultaat voor deze belanghebbende een feitelijke betekenis kan hebben en niet alleen een hypothetische (zie onder meer de uitspraak van 31 maart 2015, ECLI:NL:CBB:2015:110). Het College stelt vast dat de Ondernemingskamer bij beschikking van 16 november 2015 (ECLI:NL:GHAMS:2015:4742) Neral heeft ontslagen als bestuurder van NLS en NLS heeft ontbonden. Gelet hierop kan Neral met haar beroep niet bereiken dat zij weer als bestuurder van NLS kan worden ingeschreven in het handelsregister. Volgens vaste jurisprudentie van het College kan een belanghebbende belang hebben bij een inhoudelijke oordeel indien hij tot op zekere hoogte aannemelijk heeft gemaakt dat hij schade heeft geleden ten gevolge van de aangevochten bestuurlijke besluitvorming (zie onder meer de uitspraak van 24 juli 2013 (ECLI:NL:CBB:2013:85). Neral stelt dat zij als gevolg van het niet opheffen van de schorsing per 16 april 2013 de grip en het beheer over haar vermogen heeft verloren en als gevolg daarvan schade heeft geleden. In haar bezwaarschrift van 27 september 2013 heeft Neral een aantal schadeposten genoemd en de totale schade begroot op € 2.323.171. Naar het oordeel van het College heeft Neral hiermee tot op zekere hoogte aannemelijk gemaakt dat zij als gevolg van het bestreden besluit financieel nadeel heeft ondervonden en is het beroep voor zover gericht tegen de afwijzing van het verzoek om opheffing van de registratie van de schorsing ontvankelijk.

12.2

Neral stelt zich op het standpunt dat gerede twijfel bestaat over de juistheid van de registratie in het handelsregister van haar schorsing als bestuurder van NLS. Daartoe voert zij aan dat de schorsing per 16 april 2003 diende worden opgeheven, omdat de schorsingsperiode van drie maanden (zie het vonnis van de voorzieningenrechter) op 15 april 2013 was beëindigd en Neral noch [naam 2] B.V. hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van 16 januari 2013. Volgens Neral dient het verzoek om enquête van [naam 2] B.V. van 16 april 2013 als een zelfstandig verzoek te worden beschouwd, waardoor dit verzoek niet relevant is voor het doorlopen van de schorsing van Neral als bestuurder van NLS. Op 16 april 2013 was niet bekend of de schorsing zou kunnen worden gecontinueerd, nu de beschikking van de Ondernemingskamer pas op 15 juli 2013 is afgegeven.

12.3

Verweerster stelt zich op het standpunt dat, gelet op de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam en de enquêteprocedure bij de Ondernemingskamer op solide gronden is geconcludeerd dat er onvoldoende reden was voor een wijziging van de registratie in het handelsregister. Er was geen situatie waarbij er meer dan gerede twijfel over de juistheid van de registratie aan de orde was. Hetgeen ook wordt ondersteund door de uitspraken van de Ondernemingskamer van 15 onderscheidenlijk

18 juli 2013.

12.4

Het College is van oordeel dat, gelet op het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 16 januari 2013 en de op 16 april 2013 opgestarte enquêteprocedure bij de Ondernemingskamer geen enkele onduidelijkheid heeft bestaan: Neral was geschorst als bestuurder van NLS en de inschrijving daarvan in het handelsregister was juist. Het College volgt Neral niet in haar betoog dat de schorsing met ingang van 16 april 2013 als opgeheven moet worden beschouwd, omdat de schorsing uitsluitend zou gelden voor drie maanden en niet binnen de gestelde termijn een enquêteprocedure bij de Ondernemingskamer is gestart. In voornoemd vonnis heeft de voorzieningenrechter immers besloten tot schorsing van Neral als bestuurder van NLS voor een periode van drie maanden of totdat de Ondernemingskamer in een eventueel te starten enquêteprocedure anders beslist. Die procedure is op 16 april 2013 aanhangig gemaakt, derhalve binnen de termijn van drie maanden na 16 januari 2013. Gelet hierop en mede in aanmerking genomen dat de Ondernemingskamer bij beschikking van 15 juli 2013 Neral als bestuurder van NLS heeft geschorst, kan deze beroepsgrond niet slagen. Het beroep van Neral tegen het hier besproken onderdeel van het bestreden besluit is daarom ongegrond.

Beroep van Neral tegen bestreden besluit wat betreft schadevergoeding

13.1

Het College stelt vast dat Neral bij brief van 13 augustus 2013 bij verweerster een verzoek om schadevergoeding heeft ingediend, onder verwijzing naar artikel 38 van de Hrw, wegens “het niet opheffen van de schorsing van Neral per 16 april 2013”. In die brief heeft Neral daarnaast gevraagd om toekenning van nadeelcompensatie, onder verwijzing naar artikel 4:126 van de Wet van 31 januari 2013 tot aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht met bepalingen over nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige overheidsdaad (Wet nadeelcompensatie). In het bezwaarschrift van 27 september 2013 heeft Neral gesteld dat zij als gevolg van het niet uitschrijven van haar schorsing als bestuurder een schade heeft geleden van € 2.323.171,-- en dat zij bereid is een compromis met verweerster te sluiten waarbij deze schade in de vorm van nadeelcompensatie als bedoeld in artikel 4:126 van de Wet nadeelcompensatie wordt vergoed. Gelet op het vorenstaande gaat het College ervan uit dat Neral verweerster heeft verzocht om vergoeding van schade wegens de door Neral onrechtmatig geachte weigering van verweerster bij het primaire besluit om de inschrijving van de schorsing van Neral als bestuurder per 16 april 2013 ongedaan te maken (verzoek 1) en om de toekenning van nadeelcompensatie als bedoeld in voormeld artikel 4:126 (verzoek 2), waarbij de schade, dan wel het te compenseren bedrag is begroot op € 2.323.171. Het College neemt dit derhalve tot uitgangspunt bij de beoordeling van het bestreden besluit. Het College leidt uit het bestreden besluit af dat verweerster verzoek 2 mede aldus heeft opgevat dat Neral, buiten artikel 4:126 van de Wet nadeelcompensatie, heeft gevraagd om nadeelcompensatie op grondslag van het beginsel van gelijkheid voor de openbare lasten (het égalité-beginsel) en daarop mede heeft beslist. Ook dit neemt het College tot uitgangspunt bij de beoordeling van het bestreden besluit. Voor zover Neral heeft beoogd hiernaast nog op andere gronden een verzoek om schadevergoeding in te dienen, gaat het College daaraan voorbij. Hierbij is van belang dat hetgeen Neral in de door haar geproduceerde stukken heeft gesteld omtrent de door haar beweerdelijk geleden schade voor het College overigens niet inzichtelijk en begrijpelijk is en Neral geen gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid om hieromtrent ter zitting, waar zij zich niet heeft laten vertegenwoordigen, duidelijkheid te verschaffen.

13.2

Met betrekking tot het beroep van Neral tegen het op verzoek 1 betrekking hebbend onderdeel van het bestreden besluit overweegt het College als volgt. Ingevolge artikel IV, tweede lid, van de Wet nadeelcompensatie, voor zover hier van belang, blijft op schade, veroorzaakt door een besluit dat werd bekendgemaakt voor het tijdstip waarop deze wet voor dat besluit in werking is getreden, het recht zoals dat gold voor dat tijdstip van toepassing. Deze situatie is hier niet aan de orde, nu de Wet nadeelcompensatie, voor zover hier van belang, in werking is getreden op 1 juli 2013 en het primaire besluit van 29 augustus 2013 na deze datum bekend is gemaakt. In artikel 8:4, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb, zoals dit artikel luidt na de op 1 juli 2013 in werking getreden wijziging bij de Wet nadeelcompensatie, is bepaald dat geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit inzake vergoeding van schade wegens onrechtmatig bestuurshandelen. Dit betekent dat het College niet bevoegd is ter zake van het beroep van Neral tegen genoemd onderdeel van het bestreden besluit.

13.3

Voor zover Neral met hetgeen zij in beroep heeft gesteld met betrekking tot de beweerdelijk geleden schade heeft beoogd het College te verzoeken om schadevergoeding vast te stellen op de voet van artikel 8:88 van de Awb is het College, gelet op het bepaalde in artikel 8:89, tweede lid, van de Awb, niet bevoegd dit verzoek te beoordelen, nu de gevraagde vergoeding meer dan € 25.000,- bedraagt.

13.4

Met betrekking tot het beroep van Neral tegen het op verzoek 2 betrekking hebbend onderdeel van het bestreden besluit overweegt het College dat verweerster met juistheid in het bestreden besluit heeft vastgesteld dat artikel 4:126 van de Wet nadeelcompensatie ten tijde van het nemen van dit besluit niet in werking was getreden. Ook thans is dat artikel overigens nog niet in werking getreden. Dat neemt niet weg dat naar geldend recht volgens vaste jurisprudentie een bestuursorgaan, indien het in de rechtmatige uitoefening van een publiekrechtelijke bevoegdheid of taak, waartegen bezwaar of beroep openstaat, schade veroorzaakt die uitgaat boven het normale maatschappelijke risico en die een benadeelde in vergelijking met anderen onevenredig zwaar treft, de benadeelde desgevraagd een vergoeding toekent (het égalite-beginsel). Neral is blijkbaar van mening dat, indien en voor zover de bij het bestreden besluit gehandhaafde weigering van verweerster om de inschrijving van de schorsing van Neral als bestuurder per 16 april 2013 ongedaan te maken, rechtmatig is, zij als gevolg van dat besluit schade heeft geleden die op grondslag van het égalite-beginsel voor vergoeding in aanmerking moet worden gebracht. Reeds omdat Neral geenszins op inzichtelijke wijze heeft beargumenteerd en onderbouwd dat en waarom van dergelijke schade sprake is, ziet het College geen grond voor het oordeel dat verweerster tot toekenning van vergoeding voor dergelijke schade had moeten besluiten. Het beroep van Neral voor zover gericht tegen vermeld onderdeel van het bestreden besluit is dan ook ongegrond.

Conclusie

14. Uit het voorgaande volgt dat:- het beroep van SGOD tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek van Neral van 17 april 2013 niet-ontvankelijk is;- het beroep van SGOD tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar tegen het primaire besluit voor zover bij dat besluit is beslist op het verzoek om schadevergoeding van 13 augustus 2013 niet-ontvankelijk is;- het beroep van Neral tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek van 17 april 2013 niet-ontvankelijk is;- het beroep van Neral tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar tegen primaire besluit niet-ontvankelijk is;het beroep van Neral tegen het bestreden besluit voor zover daarbij is geweigerd een dwangsom vast te stellen wegens het niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek van 17 april 2013 gegrond is, dat dit besluit in zoverre voor vernietiging in aanmerking komt en het College de hoogte van de door verweerster aan Neral verschuldigde dwangsom zal vaststellen op € 1260,--; - het beroep van Neral voor zover gericht tegen de overige onderdelen van het bestreden besluit ongegrond is;

- het College onbevoegd is ter zake van het verzoek van Neral verweerster op de voet van artikel 8:88 van de Awb te veroordelen tot vergoeding van schade.

Proceskostenveroordeling

15. Gelet op de gedeeltelijke gegrondverklaring van het beroep veroordeelt het College verweerster in de door Neral gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig aan appellante verleende rechtsbijstand vast op € 496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

Het College:

- verklaart het beroep van SGOD tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek van Neral van 17 april 2013 niet-ontvankelijk;- verklaart het beroep van SGOD tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar tegen het primaire besluit voor zover bij dat besluit is beslist op het verzoek om schadevergoeding van 13 augustus 2013 niet-ontvankelijk;- verklaart het beroep van Neral tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek van 17 april 2013 niet-ontvankelijk;- verklaart het beroep van Neral tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk;- verklaart het beroep van Neral tegen het bestreden besluit voor zover daarbij is geweigerd een dwangsom vast te stellen wegens het niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek van 17 april 2013 gegrond;- vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij is geweigerd een dwangsom vast te stellen wegens het niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek van 17 april 2013;

- stelt de hoogte van de door verweerster aan Neral verschuldigde dwangsom wegens het niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek van 17 april 2013 vast op € 1.260,- en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit; - verklaart het beroep van Neral voor zover gericht tegen de overige onderdelen van het bestreden besluit ongegrond;- verklaart zich onbevoegd ter zake van het verzoek van Neral verweerster op de voet van artikel 8:88 van de Awb te veroordelen tot vergoeding van schade.- veroordeelt verweerster in de proceskosten tot een bedrag van € 496, - aan Neral te betalen;- draagt verweerster op het betaalde griffierecht van € 318,- aan appellante te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C. Stuldreher, mr. H.S.J. Albers en mr. L.S. Frakes, in aanwezigheid van mr. A. El Markai, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2016.

w.g. S.C. Stuldreher w.g. A. El Markai