Home

Centrale Raad van Beroep, 19-11-2009, BK4600, 07-4482 WAO

Centrale Raad van Beroep, 19-11-2009, BK4600, 07-4482 WAO

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
19 november 2009
Datum publicatie
27 november 2009
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2009:BK4600
Zaaknummer
07-4482 WAO

Inhoudsindicatie

Niet geregistreerd als verzekeringsarts. Gebrek in de bezwaarfase niet hersteld. De Raad heeft hierbij in aanmerking genomen dat appellant niet is gezien door een bezwaarverzekeringsarts en ook niet is opgeroepen voor een onderzoek door een bezwaarverzekeringsarts. Het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts is dan ook uitsluitend gebaseerd op dossieronderzoek. Naar het oordeel van de Raad is dit bij een primair medisch onderzoek door een niet geregistreerde verzekeringsarts in beginsel niet voldoende. Onvoldoende zorgvuldig medisch onderzoek. Voorts acht de Raad het evenzeer onzorgvuldig en onjuist dat het Uwv de aan de herziening van de WAO-uitkering van appellant ten grondslag liggende stukken niet in het geding heeft gebracht. Onvoldoende zorgvuldig medisch onderzoek. Vernietiging uitspraak. Nieuwe beslissing op bezwaar.

Uitspraak

07/4482 WAO

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 5 juli 2007, 07/885 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).

Datum uitspraak: 19 november 2009

I. PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft F. Westerveld, adviseur te ’s-Gravendeel, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Vervolgens heeft Westerveld nog een vijftal brieven, deels met bijlagen, aan de Raad gezonden.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2009. Namens appellant is verschenen Westerveld, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. van Riet.

II. OVERWEGINGEN

1.1. Appellant heeft op 20 maart 1997 zijn werk als controleur bij de Pensioen- en Uitkeringsraad, gedurende 36 uur per week, gestaakt wegens vermoeidheidsklachten samenhangend met leverfunctiestoornissen. Het Uwv heeft, na een beroepsprocedure, met ingang van 19 maart 1998 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) aan appellant toegekend, gebaseerd op de mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. Deze uitkering is met ingang van 9 december 1998 verhoogd naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 80 tot 100%.

1.2. In het kader van een herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid heeft de arts R. Ponsioen op 29 november 2005 een gesprek met appellant gevoerd. Na kennisneming van een rapportage van de door hem ingeschakelde maag-darm-leverarts dr. J.T. Brouwer van 1 mei 2006 heeft Ponsioen op 11 mei 2006 een Functionele Mogelijkheden Lijst opgesteld. Hierop is een arbeidskundige beoordeling gevolgd, volgens welke appellant weer geschikt was de maatgevende arbeid te verrichten.

1.3. Bij besluit van 12 juni 2006 heeft het Uwv de aan appellant toegekende WAO-uitkering met ingang van 13 augustus 2006 ingetrokken. Namens appellant is bezwaar gemaakt tegen dit besluit, waarbij onder meer is aangevoerd dat de arts Ponsioen geen verzekeringsarts is. Het Uwv heeft vervolgens een nader onderzoek laten verrichten door een bezwaarverzekeringsarts die, op basis van de gedingstukken, tot de slotsom is gekomen dat geen nieuwe medische feiten of gegevens naar voren zijn gekomen die het oordeel van de verzekeringsarts met betrekking tot de beperkingen doen wijzigen. Een bezwaararbeidsdeskundige heeft daarna vastgesteld dat onvoldoende is gemotiveerd dat appellant geschikt is voor de maatgevende arbeid, maar dat appellant wel geschikt is passend werk te verrichten. Het verlies aan verdiencapaciteit van appellant in de passend geachte functies is door de bezwaararbeidsdeskundige vastgesteld op ongeveer 40%.

1.4. Onder verwijzing naar de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige heeft het Uwv bij besluit van 25 januari 2007 (hierna: bestreden besluit) het bezwaar van appellant gegrond verklaard. Tevens heeft het Uwv bij dit besluit de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 13 augustus 2006 ongewijzigd vastgesteld op 80 tot 100%. Voorts is de WAO-uitkering van appellant per 26 maart 2007 herzien naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 tot 45%.

2. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard.

3. Namens appellant is in hoger beroep, onder meer, aangevoerd dat het bestreden besluit wegens strijd met diverse verdragsbepalingen niet in stand kan blijven en dat de voor appellant geldende beperkingen zijn onderschat. Daarbij is erop gewezen dat het Uwv met ingang van 22 maart 2008 de WAO-uitkering van appellant heeft herzien naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Tevens is herhaald dat de arts Ponsioen geen verzekeringsarts is.

4. De Raad overweegt het volgende.

4.1. De Raad stelt vast dat niet in geding is dat het primaire verzekeringsgeneeskundige onderzoek is verricht door een arts, die wellicht in opleiding was tot verzekeringsarts, maar die ten tijde van het onderzoek in ieder nog niet was geregistreerd als verzekeringsarts. In zijn uitspraken van 18 juli 2007 (LJN BA9904, LJN BA9905, LJN BA9908, LJN BA9909 en LJN BA9910) heeft de Raad overwogen dat een registratie als verzekeringsarts in beginsel borg staat voor een zekere kwaliteit en dat, zolang die registratie niet heeft plaatsgevonden, er in beginsel niet van kan worden uitgegaan dat de kwaliteit van het onderzoek van de (nog) niet als verzekeringsarts geregistreerde arts voldoende is gewaarborgd. Voorts heeft de Raad geoordeeld dat een dergelijk gebrek in de bezwaarfase kan worden hersteld.

4.2. De Raad is van oordeel dat in het onderhavige geval dit gebrek in de bezwaarfase niet is hersteld. De Raad heeft hierbij in aanmerking genomen dat appellant niet is gezien door een bezwaarverzekeringsarts en ook niet is opgeroepen voor een onderzoek door een bezwaarverzekeringsarts. Het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts is dan ook uitsluitend gebaseerd op dossieronderzoek. Naar het oordeel van de Raad is dit bij een primair medisch onderzoek door een niet geregistreerde verzekeringsarts in beginsel niet voldoende. In dit geval lag het op de weg van de bezwaarverzekeringsarts appellant op te roepen voor een medisch onderzoek. In zoverre berust het bestreden besluit dus op een onvoldoende zorgvuldig medisch onderzoek.

4.3. Voorts acht de Raad het evenzeer onzorgvuldig en onjuist dat het Uwv de aan de herziening van de WAO-uitkering van appellant per 22 maart 2008 ten grondslag liggende stukken niet in het geding heeft gebracht. Vooralsnog is derhalve onduidelijk op grond van welke gegevens ongeveer elf maanden na de in dit geding aan de orde zijnde datum - 26 maart 2007 - besloten is tot een verhoging van de mate van arbeidsongeschiktheid. Voor zover de herziening van de uitkering, zoals namens appellant is aangevoerd, samenhangt met het wisselend beeld van de beperkingen voortvloeiend uit de ziekte van appellant, dient het Uwv te onderzoeken of de medische situatie van appellant per 26 maart 2007 juist is beoordeeld. Daarbij wijst de Raad erop dat de MDL-arts Brouwer en de arts Ponsioen appellant respectievelijk elf en zestien maanden vóór die datum hebben gezien.

4.4. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het bestreden besluit berust op een onvoldoende zorgvuldig medisch onderzoek zodat dit besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient te worden vernietigd. Dit betekent dat het hoger beroep slaagt en dat ook de aangevallen uitspraak, waarbij het bestreden besluit is gehandhaafd, voor vernietiging in aanmerking komt.

4.5. De overige namens appellant aangevoerde gronden behoeven derhalve, vooralsnog, geen bespreking.

5. De Raad acht geen termen aanwezig om het Uwv op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep, nu de door Westerveld verleende rechtsbijstand, mede gelet op hetgeen hij daaromtrent ter zitting heeft verklaard, niet aangemerkt kan worden als beroepsmatig verleende rechtsbijstand als bedoeld in het Besluit proceskosten rechtsbijstand.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Vernietigt de aangevallen uitspraak;

Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;

Bepaalt dat het Uwv een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen met inachtneming van het hiervoor overwogene;

Bepaalt dat het Uwv aan appellant het gestorte recht van € 144,- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en H.J. Simon als leden, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 november 2009.

(get.) M.M. van der Kade.

(get.) W. Altenaar.

RB